Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 97]
[p. 97]

XVI

WEZENLOOS zat ze in den trein, starend in een vreemd niets, een eindelooze leegte om zich heen en die ze nu moest gaan vullen.

Waarheen?

Aan het station was het bijna leeg... gelukkig kwam spoedig de trein.

En terwijl zij daar zat... wezenloos te staren naar de voorbijsnellende duisternis, waar soms heel in de verte een klein lichtje als een star droef gloeide... dan weer voorbij draaide om plaats te maken voor andere lichtjes... rees de vraag in haar op: waarheen?

Ja wáárheen...? Naar haar familie had Smeder gezegd..., die zouden haar natuurlijk met klagen en medelijden ontvangen. Neen, daarheen niet. Ze wilde niet beklaagd worden; dan liever eerst in een hotel in Amsterdam overnachten om bedaard na te denken en te overzien.

Maar een angstige vrees bekroop haar om alleen te zijn, en alleen te moeten trotseeren de wanhoop, die zich op haar uitstortte.

Niet alleen zijn. Nooit meer alleen. Zijn bij iemand die haar beschermen zou, die haar troostend in zijn armen nemen moest. Max!

Toen zij het besluit eenmaal genomen had, werd het rustiger in haar en zag ze verlangend het oogenblik van weerzien tegemoet.

Ja, het maakte haar bijna gelukkig in de bange stille leegte, die zij om zich gevoeld had. Was ze nu niet vrij, te handelen zooals zij wilde?

[pagina 98]
[p. 98]

Het was halfelf, toen zij te Zandvoort aankwam. En dadelijk begaf zij zich naar het Badhotel, waar Max logeerde. De avondwind was gaan slapen en de hemel nu klaar en helder.

 

Vanderzee zat op het terras... Uit de danszaal klonk jazzmuziek.

Zóó zeer was hij in gedachten verzonken, dat hij Truus pas bemerkte, toen zij vlak voor hem stond. Haar slanke figuur stond plotseling tusschen hem en de zee, zoodat hij dacht dat het een droombeeld was. Hij glimlachte het toe... met vagen lach... en toen ze zachtkens fluisterde: ‘daar ben ik...’ glimlachte hij weer, zacht knikkend in gepeins.

Dan voelde hij haar koude hand op de zijne en verschrikt sprong hij op.

‘Truus... jij hier... ben je... hier?’

Een glimlach was om haar lippen. Nu was ineens alles goed in haar, nu was de leegte gevuld.

‘Maar hoe kom je er bij hier te komen? Ik heb Boy toch gezegd, dat ik je schrijven zou.’

‘Ik heb hem niet meer gezien, Max..., Smeder weet alles...’

Hij bleef haar even aanzien, verbijsterd.

‘Och, dat moest er toch eenmaal van komen, Max dat hebben wij vooruit geweten... laten wij hier niet blijven, de gasten kijken naar ons; willen wij opwandelen, ik zal je alles vertellen.’

Ze liepen op, nu langs het strand. Zij had haar arm op den zijne gelegd... en langzaam vertelde zij...,

[pagina 99]
[p. 99]

zich er over verwonderend hoe kalm zij alles nabeschouwde, nu ze hem bij zich voelde.

Zij sprak er van, eenvoudig alsof het iets heel gewoons was, dat Smeder haar het verblijf in zijn huis ontzegd had, dat zij nu tot hèm gekomen was.

‘Maar je kunt hier niet blijven... denk om je naam... om de wereld.’

Ze schrok. Weer de phrases. Maar ineens was ze sterk en zelfzeker:

‘Ik blijf waar jij bent... je hebt mij gezegd: een zomerdroom zou het zijn, en ik heb nu recht op je. Ik zal mijn recht doen gelden. Mijn man heeft mij verstooten, en nu kom ik tot hem, die mij niet verstooten zal. Slechts één zomer van geluk vraag ik je. Kan je me die geven...? Aan je schouder wil ik rusten en van je droomen. In je oogen wil ik staren en mij warmen... van je mond wil ik drinken je kussen, al moet ik er aan sterven. Je kleine slavin wil ik zijn, alles... maar o, lieveling... Max... laat mij niet alleen, want om alleen te zijn, ben ik bang. Als je mij nu alleen zoudt laten, wil ik sterven... Dáár... in de zee... Alleen bij jou is nu nog rust.

Max legde stil zijn armen om haar heen, als nam hij een klein hulpeloos kindje aan zijn borst.

 

Lang gingen zij daar heen en weer... zwijgend:

Reeds droomde zij haar zomerdroom.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken