Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 126]
[p. 126]

XXII

VOOR de vrouw is het afscheid van wien zij lief had een der wreedste levensmomenten, en daar is niemand, die oordeelen mag over het aangaan en het breken van een liefdeband... Daar is niemand, die het kan.

 

Het was stil... in het atelier. Slechts nu en dan het vallen van verftubes in de doos, het kraken van een stoeltje..., het omslaan van een bladzijde. Er heerschte geen weelde in Max' werkvertrek. Er stond een antiek-uitgesneden kast, een oude fauteuil. Op ruwe tafels lagen schildersingrediënten... paletten, stukken hout, rollen linnen, penseelen... Potjes en flesschen. Een paar rieten stoelen, en dan overal paneeltjes... opgespannen gehangen aan den muur, leunende in een hoek... op een vensterbank.

 

Een groot doek op den ezel...

Uit het venster een ver... wijd gezicht op de paarse eenzame heide, waarover een voetpad zich slingerde, altijd hooger in de wazige verte.

Het was de heide... grillig opgolvend met scherpe witte zandkoppen.

Enkele oneffenheden lichter getint.

Tegen de hoogste golving een sparrengroep, zwart afstekend aan den lichten zonnigen hemel.

Geen levend wezen, heinde of verre. De heide in haar wijde eenzaamheid en haar grootsche stilte.

En datzelfde beeld als weerspiegeld op het doek.

[pagina 127]
[p. 127]

In een hoek een andere kleinere schilderij, nog onafgewerkt... Een groep eikengroen, een enkele berkenstam witjes daartegen, een donzig licht bemosten grond... In het kleine meer op den voorgrond spiegelen zich als dun kantwerk, de fijne berkentakjes af. Een ander doek! Een weg, gebogen mannetje onder takkenbos in maanlicht... huis met lichtje... een enkele ster aan avondhemel.

Daar is ziel in. Veel kunst.

 

Truus zat in een fauteuil een boek in te zien. Ze sloeg de bladzijden om, zonder te lezen; zag almaar naar den stillen werker.

Even te voren hadden ze samen gelachen, nu waren ze stil. Truus had een gevoel of ze in een kerk was. Lang had ze gezien naar de heide, vergelijkend met het doek voor haar.

Ze zag hem nerveus werken, geruischloos... geheel weg in zijn kunst.

Een gevoel van jaloezie bekroop haar. Zijn kunst was hem alles.

Ze zag hem in zijn kunst, met niets meer bestaande ïm hem... als zijn werk.

Buiten lag de heide in eenzaamheid en oneindige leegte.

En in haar ziel kwam stil op dat gevoel van vereenzaming...

Ze had lief... en vroeg liefde. Liefde voor zich alleen. En ze zag zijn liefde verdeeld.

[pagina 128]
[p. 128]

‘Max,’ zei ze zacht: ‘hou je nog van me... als vroeger...?’

Glimlachend zag hij tot haar op, en bijna verwijtend klonk zijn stem:

‘Maar liefste...’

‘Ik heb soms zoo'n bang gevoel, dat je je kunst meer liefhebben zoudt dan mij.’

Hij werkte aan het heidepad, waar het wegdoezelde in de wazige verte, en zette eenige lijnen van blauw. En toen hij werken bleef, ging zij voort: ‘ik ben soms zoo bang dat mijn liefde je ver houdt van je kunst... mag dat, Max?’

‘Maar Truus, wat ben je sentimenteel vandaag...’

‘Je wilde vroeger naar New-York... ben je niet gegaan om mij?’

Hij zweeg, werkte voort... Dat zwijgen viel als een doode kilte in haar ziel.

‘We zijn nu al meer dan twee jaar bij elkander, verlang je soms niet naar je vrijheid terug?’

 

Hij had het palet ter zijde gelegd...

‘Neen nooit, lieveling...’

Ze meende weifeling te zien in zijn blik... ze kon er niet de vastheid vinden, die ze zoozeer behoefde, nu ze angstig zekerheid zocht.

‘Maar ik denk soms, dat ik een blok voor je ben, dat je meeslepen moet, een hinderpaal op je weg tot roem.’

‘Neen...’ zei hij, terwijl hij zacht haar in zijn armen nam, ‘neen, dat ben je niet.’

[pagina 129]
[p. 129]

Wèl meende ze weifeling te hooren in zijn toon.

‘Weet je zèker? Zou ie niet gelukkiger zijn, als je kon leven alleen voor je kunst...?’

‘Nee... nee... nee...’

‘Zou het niet goed zijn, als je het eens probeerde?’ zei ze, als in vastgenomen en trotsch besluit.

‘Maar kindjelief... ik kan je toch niet alléén laten, nu ik je eerst door mijn schuld van je man en kinderen verwijderd heb.’

‘Dat heb jij niet gedaan!’

‘Jawel! Het was mijn schuld!’

‘Neen, wat er gebeurde, is mijn eigen wil geweest.’

‘Maar ik was toch onwillekeurig de oorzaak.’

Tranen kwamen in haar oogen. ‘Ik heb het zelf gewild... je moet het overdenken, misschien... kan je leven zonder mij, misschien is het beter te leven zonder mij.’

‘Ik mag je niet alleen laten...’

Nu wist zij.

‘En ik wil... wil het... doe het... schrijf nog eens naar New-York, ga daar enkele maanden heen, probeer het...’

‘Laten we over iets anders praten.’

‘Nee... je moet het doen, het is beter... En als je behoefte hebt aan mij, en als je nog eens behoefte voelt bij mij te zijn, kom dan terug, of roep me bij je.’

Hij zweeg.

‘Je moet overwegen, wat zwaarder is in je. De kunst of je liefde. Je hebt genie, je zult nog eens beroemd worden... ga voort... werk, werk... In een kunste-

[pagina 130]
[p. 130]

naar is maar één liefde en je zal altijd moeten terugkeeren tot die eerste liefde. Die zal je nooit verlaten... als een goede fee zal ze immer om je zijn en haar armen om je slaan. Zóó vast, tot je steeds weer haar volgen moet. Maar als we oud geworden zijn, zal je misschien naar mij verlangen...’

‘Wij... oude menschen?’ glimlachte hij, ‘jij oud..?’. Ze glimlachte mèt hem... vol ernst.

‘Oud geluk... kan ook mooi zijn... veel mooier misschien. Heel dikwijls verlang ik er naar... oud te zijn en gelukkig met jou.

 

Daar was de heide bij avond... wegdoezelend reeds in donkerheid.

Hij zag er de innige schoonheid van, en zette die koortsig op zijn doek.

 

Overal leegte... wáár zij zag.

En Max, die zwijgend werkte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken