Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

XXV

HET was reeds ver in Februari, toen de beslissing der rechtbank viel. Vóór Smeder, met toewijzing der kinderen aan hem. Ze kon het nog niet begrijpen, ook toen zij het vonnis hoorde. Hoe konden rechters zóó dwalen... hoe konden zulke wetten bestaan... hoe konden ze haar de kinderen afnemen.

 

‘Ik kan het niet gelooven,’ barstte ze uit... ‘dat is een rechterlijke dwaling...’

Toen ze met haar advocaat van de rechtbank terugreed, begon ze zenuwachtig te snikken.

Hij was een waardig oud man, een vriend uit haar jeugd... een wáár vriend. Zij voelde haar zaak in zijn hand zoo veilig.

‘Er was niets aan te doen, Truus... Smeder bracht te véél getuigen.’

‘Maar de hoofdgetuige is valsch, die huishoudster... ze heeft meineed gepleegd... in verschillende dingen. Ze heeft beweerd, dat ik mijn kinderen verwaarloosde. Als ik ze had verwaarloosd, zouden ze me dan nog liefhebben... Ze is een meineedige; wordt zoo iets dan niet gestraft?’

‘Er worden iederen dag meer valsche dan echte eeden gezworen. Er is zooveel meineed, die niet te bewijzen valt, er is zooveel wat rechterlijk ongestraft blijft... Ik zeg je, er is meer onrecht dan recht in de wereld. Vraag nooit naar recht, want dat bestaat niet. Wat wettelijk Recht is, is meestal moreel het grofste onrecht.

[pagina 144]
[p. 144]

Ja, het is nu zwaar te dragen. Maar... hebben je kinderen je lief, dàn, na enkele jaren zullen zij zich aan hun vader onttrekken, dan behooren ze jou toch toe... Niet volgens de geschreven wetten, maar volgens die der natuur, en wàt is rechterlijke uitspraak...? Op de ziel van je jongens heeft ze geen vat.’ Het kwam als een kreet:

‘Die heele misselijke wereld en haar opinie over mij, is mij niets waard in vergelijking van het recht om eenmaal vrij in de oprechte mooie oogen van mijn Boy... te kunnen staren, met dien glimlach van verstandhouding, waarmee hij en ik altijd getracht hebben elkaar te begrijpen en goed te zijn. En die menschenwetten... mannenwetten zijn het... Vrouwen hebben in dergelijke laagheden geen deel gehad... ofschoon de wijze en waardige staatslieden, die ze maakten, toch uit vrouwen zijn voortgesproten. De “vaderlijke macht” hebben zij ingesteld met een recht van den sterkste. Wat is “moederlijke macht?” Voor onechte kinderen geldt die alleen... Maar, maar ik zal er niet in berusten... ik zál niet.’

‘Wees toch bedaard, Truus..., wind je niet zoo op.’ ‘Och opwinden... wat praat je,’ en als een wilde klacht... de zielekreet eener moeder, barstte zij los: ‘o, wat moet ik doen als mij mijn kinderen worden afgenomen, mijn kinderen, die ik onder het hart heb gedragen... die mijn bloed in de aderen hebben, en in mijn lichaam zijn gegroeid, als een deel ervan. Als zij mij worden afgenomen door die onzinnige wreede wet, die door mannen is gemaakt... en alleen

[pagina 145]
[p. 145]

door mannen kon worden uitgedacht, in hun voordeel, met vertrapping der hooge moederwetten... dan zal ik den eersten den besten, neen, niet den eersten den besten, maar een goeden, edelen man vragen, mij een kind te geven... En als hij het mij gegeven heeft, zal ik hem danken en vaarwel zeggen. Ik heb aan het kind genoeg, mijn kind, mijn kind. Niemand heeft daar dan eenig recht op... ik alleen. O, heerlijk, mijn kind. Wie zal mij het recht ontzeggen dat kind te bezitten. En als de wereld steenen naar mij werpt... zal ik die wereld toeroepen; ‘ziet ge, ik heb mij naar uw wetten willen schikken...; maar ze zijn valsch, ze namen mij mijn kinderen af... ik heb mijzelf een kind veroverd.

 

Stil nam de advocaat haar handen in de zijne.

‘Wees nu kalm. Geloof mij, je kinderen zullen je toebehooren, ook zonder wetten. Ga ook niet in hooger beroep... Ik heb Boy gesproken... ik weet dat hij bij je zal komen, ook tègen den wil van zijn vader... heel gauw misschien. Berust nu en wacht stil af.’

‘Maar ze getuigde valsch... ze zei dat ik mijn jongens verwaarloosde.’

‘Zwijgen is het hoogst... Truus, vooral als lage menschen lasteren. Tegen lasteren is niets te doen... calomniez toujours... Het is het wapen der laffen...’

 

Het warrelde in haar hersenen.

‘Beste Truus, het is wel zwaar te dragen... maar

[pagina 146]
[p. 146]

dat is het... ergste niet. Het ergste is de strijd tegen duizend aanvechtingen tot onwaardig handelen. Als anderen laag handelen... onwaar... sluw... - ik weet er haast geen naam voor - dán niet dezelfde wapens te gebruiken, dán de juiste, kalme, waardige daden doen. En als men faalt, als men neerzinkt in het gevecht moede en hopeloos en uitroept: “Neen, nu kan ik niet meer!” en dan verkeerd en onwaardig handelt. Als men merkt dat men even zwak is geweest als die anderen, terwijl men meende hoog boven hen te staan... dat gevoel is het ergste van alles. Want het gaat niet over. Het blijft schrijnen. In leed is geen zelfverwijt... In zwakheid wèl! Laat nu rustig alles komen, zooals het komen moet en volg mijn raad. Berust.’

‘Ik zal er over denken.’

‘Ja, denk er over... dat is goed... dat is goed.’

 

En ze dacht. Wekenlang. In steeds herlevende martelingen... tot ze ten slotte geestelijk zoo lam geslagen, dat het haar onmogelijk werd haar gedachten te ordenen. Het ging steeds moeilijker zich de dingen te herinneren...; het geheele proces scheen te drukken op haar hersenen, als een nachtmerrie.

Eigenlijk ziek was ze niet, het was maar groote loomte, hoofdpijn, hartkloppingen, een wonderlijk dichtknijpen van de borst en een gevoel of ze aan de binnenzij van haar huid heel warm transpireerde...

‘Zenuwen alleen...! Rust nemen!’ zei de dokter.

Rust nemen... wáár zou ze dat kunnen... Op deze

[pagina 147]
[p. 147]

wereld! Als ze steeds maar denken moest. Telkens een nieuwe gedachte die over de andere schoof. En dan... rust nemen, dat was opgeven... en verliezen. Ze lag heele nachten maar stil te schreien, of zich te wentelen in machtelooze woede en doodende wanhoop.

En 's morgens stond ze op met gezwollen oogleden... en hersens, die niet meer te werken schenen. Die hamerden en bonsden.

 

Neen... strijden wilde ze tot het laatste.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken