Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Boy (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Boy
Afbeelding van BoyToon afbeelding van titelpagina van Boy

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (10.97 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Boy

(1930)–Henri van Wermeskerken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 181]
[p. 181]

XXXIII

MAAR dienzelfden avond, toen zij tevreden weer en rustiger door hem naar bed was gebracht, schreef hij de beide brieven, die hij moeilijk had uitgesteld, omdat hij wist, dat ze zijn vader heel pijnlijk en hard zouden treffen, en Robbie zouden opschrikken uit zijn zorgeloosheid. Aan Robbie schreef hij maar kort, dat zij ziek was, en dat zij misschien niet heel lang meer leven zou. Dat de dokter wel hoop gaf, als het hart maar wat aansterkte, en dat hij daar nu mee helpen moest, door veel en lief te schrijven, om toch wat vreugde te brengen, zoolang hij dat brengen kon. Maar dat hij vooral over die ziekte niets moest schrijven.

 

Aan zijn vader schreef hij lang en uitvoerig alles, wat de oude dokter Bogari gezegd had, en hij ging na, wat er gebeurd was in de jaren, toen niemand van haar ziekte wist, en toen zijn vader over haar oordeelde, zooals hij in schijn volkomen het recht had te oordeelen, omdat hij niet wist, dat hij toch anders oordeelen mocht.

‘Weet je wat je doen moest vader, zij mag niet weten, wat ik je zei nu, maar je moest haar eens een brief schrijven, waarin je alleen maar sprak van vele lieve herinneringen en van veel moois, dat in haar en jouw leven was. Laatst zei ze zelf nog: Ik heb toch zoo héél veel van hem gehouden, zoo heel veel! Wat vreemd, dat al het moois in het leven van je weg gaat. Hij kon soms zoo goed zijn!

‘Als je nu ook eens zoo schreef, alleen over verleden

[pagina 182]
[p. 182]

en mooie dingen, en alle goede dingen, die ertusschen jullie waren, en niet meer over het laatste, dat zoo hard was en toch... een vergissing. En een werkelijk ziektebeeld. Je moet nu maar geen verdriet hebben, omdat je nu weet, dat alles anders had kunnen zijn; het is nu eenmaal zoo gekomen, maar 't zou goed zijn en heel zacht voor haar, als je schreef.’

 

Heel eenzaam ging hij om twee uur in den nacht nog onder de palmen, en dacht na, of hij die brieven, zooals die nu waren in de bus zou laten glijden.

Dan hoorde hij die vallen en was verheugd, dat de stap nu gedaan was, en hij las reeds in gedachten de brieven, die komen zouden, en die moeder lezen zou.

Misschien met tranen, maar in geluk.

 

Toen hij weer bij het hotel kwam, zag hij een schaduw op het balcon.

Hij vond er zijn moeder zitten. Ze zag uit over de nachtelijke Golf en het stervende nachtelijke licht van de stad.

‘Maar wat doe je nou, moedertje, wil je nu kou vatten? Kan je niet slapen?’

‘Ik kon niet slapen, maar ik voel me heel goed.’

Glimlachend zag zij naar hem op.

‘De nachten zijn hier zoo mooi, en die brengen je altijd herinneringen aan de zeldzame zomernachten in Holland. Ik zat te denken aan een avond, een Julinacht in Holland, toen wij pas in Bussum waren en

[pagina 183]
[p. 183]

jij nog in je hansopje in den tuin mocht spelen, omdat je ook niet slapen kon. Robbie sliep, en er was een stilte in den nacht, net als hier. Vader en ik zaten bij elkaar, en tusschen ons was de schemerlamp. Nu en dan knikten we elkaar toe, en dat was voldoende om gelukkig te zijn. Dat is het hoogste geluk. Als je in een knikje àlles zeggen kunt. Als er volkomen vrede in je is. Dan is het leven volmaakt. Zoo'n knikje is dan als een hoog en heilig gebed.’

Boy ging op de leuning van den fauteuil zitten en nam haar in zijn armen.

‘Je moet niet zoo terugdenken, mams!’

‘Het doet wel eens goed in het verleden terug te gaan en denken is ook leven.’

‘Ja, als 't je niet verdrietig maakt. Wat ben je toch een klein en lief moedertje! Hier, kom nu eens op mijn schoot zitten, eenmaal zat ik op de jouwe... nu wil ik je in mijn armen nemen.’

 

Als een klein meisje nestelde zij zich in zijn armen, en in haar was een groot geluk en tegelijk een weemoed als zij zeide:

‘Nu voel ik pas hoe groot je bent! Eenmaal lag jij in mijn armen als een heel klein poppetje, en nu ben ik klein en zwak, en het is in jouw sterke armen, dat ik rust. Hou je net zoo veel van moeder als moeder van jou, toen je zoo'n heel klein hulpeloos kindje was?’

‘Ik houd van je, moeder.’

‘'t Is zoo vreemd, sommige deelen van mijn leven kan ik zoo helder overzien, en andere zijn weer vaag,

[pagina 184]
[p. 184]

als waren zij reeds gestorven. Ik voel zooveel rust en geluk om mij heen, nu jij bij me bent, en ik heb ook zoo'n gevoel, dat die rust ook bij vader gekomen is, en dat wij weer dichter tot elkaar staan. In een geluk als nu, zou ik stil willen wegsterven. Heel stil inslapen en niet meer wakker worden. Ik kan het leven niet meer aan: ik weet het niet, wat het nog brengen kan, het is zoo vol strijd en zoo vol moeilijkheden, vol teleurstellingen en te zeldzame verrassingen. Hoe is dat ook weer gezegd: Wel denk je zelf te leven! Maar wij worden geleefd. En wij worden meegevoerd in een droom, en denken dat dat leven is. Wij doen en wij handelen, en later weten wij niet, waarom wij zoo handelden en zoo deden..., waarom alles gebeurde. Alles gebeurt, omdat het zoo moet. Er zijn dingen in het leven, die wij doen zonder ons zelf rekenschap te vragen, waarom wij ze doen. Als zij gebeurd zijn, vragen wij ons verbaasd, waarom wij ze deden, en weten dan niet het antwoord.’

 

Als een kind lag zij stil in zijn armen.

En Boy wist, dat zij nu toch heel gelukkig was.

Hij voelde het, en hoe haar hart kalmer ging slaan.

Hij dacht er aan, hoe hij zelf als kind dikwijls in haar armen lag en naar het moederhart luisterde...

Dan zag hij, dat zij was ingeslapen.

De maan stond klaar boven de violette zee.

Hij droeg haar stil de kamer in, en stopte haar veilig toe in bed.

Zij ontwaakte even... zag hem aan... en glimlachte

[pagina 185]
[p. 185]

als een slaperig kind.

Toen hij voorzichtig de deur sloot, zag hij, dat zij gelezen had in den Bijbel en in een boek van Couperus. De pagina lag nog open.

Er was iets aangehaald, en daarnaast stond geschreven: voor Robbie, als hij zestien jaar zal zijn.

‘En nu, kom nu op mijn schoot, en zeg het me: dat je me lief hebt.

‘Sla je armen om mijn hals en zeg het me, dat je van me houdt.

‘Kinderen vergeven zoo zelden aan hun ouders, dat ik er bang voor word.

‘Want kinderen willen hunne ouders geen menschen als zij zelve, maar zij willen ze onfeilbaar.

‘Dat is het hardvochtige van kinderen...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken