Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zoon van de gondelier (1971)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zoon van de gondelier
Afbeelding van De zoon van de gondelierToon afbeelding van titelpagina van De zoon van de gondelier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.76 MB)

Scans (47.59 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjong Khing Thé



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zoon van de gondelier

(1971)–Hans Werner–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Voor Micha
[pagina 2]
[p. 2]


illustratie

[pagina 7]
[p. 7]

De gemaskerde verteller

In Venetië, die straatarme stad, leefde twee eeuwen geleden een straatarme gondelier. Het huisje waarin hij woonde was zo grauw en armoedig als er in heel Venetië geen tweede te zien was. Of toch wel, want het water van een nauw en onfris grachtje weerspiegelde het huisje nog grauwer en armoediger dan het al was.

In dat dubbel bouwvallige huisje woonde de arme gondelier met zijn vrouw en zijn zoontje. Marco - zo heette het zoontje van de arme gondelier - was een avontuurlijke jongen die heel graag eens een kijkje wilde nemen in zijn geboortestad.

Maar dat kon niet, want de vader van Marco was een gondelier zonder gondel. Een half vermolmd roeibootje was het enige dat de arme gondelier bezat. Omdat varen in een half vermolmd roeibootje niet erg gezond is (je zit steeds met je voeten in het water), vond de moeder van Marco het niet goed dat haar jongen met zijn vader uit roeien ging.

Dus moest Marco altijd thuis blijven en binnen zitten. Hele dagen bracht hij door in het zolderkamertje waar zijn bed stond. Vanuit het zolderraam zag hij andere jongens voorbij varen in pasgeverfde gondels die krachtig werden voortgeboomd door vrolijk zingende vaders. Die jongens maakten rondvaarten langs de prachtige gebouwen van de stad, langs de paleizen van echte prinsen, langs de voorname huizen van admiraals en rijke kooplieden, langs de basiliek van San Marco, en langs het eiland van San Giorgio, waar een hoge zuil stond met er bovenop een gevleugelde leeuw

[pagina 8]
[p. 8]

van steen die bij volle maan met zijn stenen staart kwispelde.

Al die wonderen wilde Marco wel eens aan zijn neus voorbij zien gaan, zoals men dat in Venetië zegt. Als een Venetiaan in een gondel zit en hij ziet een paleis langsglijden, dan zegt hij: ‘Dat paleis gaat aan mijn neus voorbij.’

Helaas, het enige dat Marco iedere dag weer voorbij zag gaan was de dag zelf. Wat verveelde hij zich in zijn zolderkamertje! Wat kroop de tijd traag over het water! Het leek een eeuwigheid te duren voor eindelijk het licht minderde en de vader van Marco lusteloos naar huis kwam geroeid.

De arme gondelier was dan razend hongerig na een volle dag op het water, maar inplaats van een volle maaltijd kreeg hij een bord watergruwel voorgezet. Iedere avond was dat ook het eten voor Marco en zijn moeder.

Na de watergruwel moest Marco naar bed. Zijn moeder bracht hem naar zijn zolderkamertje, kleedde hem uit en stopte hem onder de dunne dekens.

De vader van Marco zat dan al op een bankje bij het raam te piekeren, want hij wist wat er nu gebeuren zou.

Vijf minuten nadat Marco onder de dunne deken was gestopt riep hij: ‘Pappa, wil je me een verhaaltje vertellen?’

Na een spannende stilte riep hij het nog eens met een stem die al slaperig klonk.

En na een nieuwe stilte, die steeds hopelozer werd, sliep hij tenslotte zonder verhaaltje in.

Zo ging het iedere avond weer. Het nare was: de arme gondelier wilde wel een verhaaltje vertellen, maar hij kon het niet. Hij had geen greintje fantasie. Hoe hij het ook probeerde, hij wist niets te bedenken. Als hij na het eten op zijn bankje bij het raam zat en naar het onfrisse water voor de deur tuurde, was de arme gondelier diep bedroefd!

Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij zag geen uitkomst! Hij was een arme gondelier, hij had geen geld, geen

[pagina 9]
[p. 9]

geluk, geen gondel, en hij wist geen verhaaltje.

Iedere morgen roeide de arme gondelier na een bord waterige havermout van huis. In zijn roeibootje zwalkte hij over het water, zoekend naar verloren voorwerpen. Uit een gondel valt wel eens iets overboord, een zijden zakdoekje, een haarlint, een handschoen, een waaier van dunne zij. En de Doge - dat is de koning van Venetië - had bepaald: ‘Wat in het water valt, is voor de armen.’

Op een morgen zonder zon viste de arme gondelier met zijn roeispaan een zwart maskertje uit het water. Hij stak het maskertje bij zich en vergat het.

Pas 's avonds toen Marco hem vanuit bed om een verhaaltje vroeg dacht hij er weer aan. Voor het eerst in zijn leven kreeg hij een ingeving. Hij stond op van zijn bankje bij het raam en riep: ‘Marco, vanavond kan ik je geen verhaaltje vertellen. Ik moet ergens heen met de roeiboot. Maar morgenavond - dat beloof ik je - vertel ik je een verhaaltje zoals alleen een prinsenkind te horen krijgt!’

Marco luisterde of hij zijn vader hoorde wegroeien. Maar het bleef buiten stil. De arme gondelier had de roeiriemen omwikkeld met vodden. Stilletjes ging hij zijn gang over het water. Zwarte wolken met zilveren randjes verborgen het licht van de volle maan.

Ongezien en ongehoord kwam hij aan bij een paleis dat letterlijk schitterend was. Het stond op een eiland en achter de hoge vensters brandden honderden kaarsen. De spitse vlammetjes dansten ondersteboven in het water waarover sierlijke gondels op weg waren naar de openstaande voordeur. Daar was een kleine aanlegsteiger met erover een rode loper die alleen betreden werd door voeten en voetjes van de allerfijnste soort.

Op een eerbiedige afstand bleef de arme gondelier wachten tot alle genodigden waren aangekomen en de voordeur dicht viel. Toen roeide hij heel behoedzaam naar de donkere

[pagina 10]
[p. 10]

achterkant van het paleis. Hij legde zijn roeibootje vast aan een regenpijp en stapte over op een smalle richel, die vlak boven de waterspiegel rondom het paleis liep. Voetje voor voetje, zich vasthoudend aan ieder uitsteekseltje, ging hij op weg naar de voorkant van het paleis. Daar aangekomen hees hij zich op aan een brede vensterbank en hij keek naar binnen in een flonkerende balzaal.

Op een verhoging zaten muzikanten met zwarte maskertjes op. Ze speelden gedempte muziek. Om hen heen dansten dames en heren in sierlijke paren. De dansenden droegen zonder uitzondering zwarte maskertjes, maar verder was het een feestelijk gewemel van bonte kleuren, van zijde, brokaat en fluweel, duifgrijze pruiken, zilveren gespen, gouden diademen, strikjes en lintjes en sjerpen, waaiers als regenbogen, en wat het voornaamste was: dozijnen rode en gele en groene lakschoenen en lakschoentjes die elkaar geen enkele keer op de tenen trapten.

De arme gondelier zette nu ook zijn eigen maskertje op. Als een gemaskerde gondelier sloop hij verder tot onder een venster waaruit een zwak licht naar buiten scheen.

Hij hees zich op aan de vensterbank en keek naar binnen in een kamer met een hemelbed. Naast het hemelbed stond op een nachtkastje een eenzaam flakkerend kaarsje. In het hemelbed lag een jongetje met de slaap te vechten. De gondelier begreep meteen wat er aan de hand was. Dat jongetje wachtte op een verhaaltje. Nu en dan zuchtte het jongetje diep. Soms deed hij een paar tellen zijn ogen dicht. Van die paar tellen maakte de arme gondelier gebruik door snel de kamer in te klimmen en zo vlug als water onder het bed te duiken. Het hemelbed was aan de korte kant. De gondelier paste er niet helemaal onder en moest zijn knieën optrekken tegen zijn kin.

In die moeilijke houding lag hij nog geen halve minuut toen hij de deur hoorde opengaan. Dansende voeten kwa-

[pagina 11]
[p. 11]

men dichterbij. De gondelier onder het bed keek opzij en zag twee hemelsblauwe lakschoenen met gouden gespen stilstaan op minder dan een decimeter van zijn neus.

‘Voor ik nu verder ga met dansen, zal ik jou eerst je verhaaltje vertellen,’ zei een zware stem die door de gondelier onder het bed meteen herkend werd. Het was de stem van prins Pinari, die op feestelijke dagen toespraken hield in het openbaar. Zo had hij nog pas op het San Marcoplein het woord tot de duiven gevoerd. Het jongetje in het hemelbed - dat kon de arme gondelier nu wel raden - was Paolo, het zoontje van de welbespraakte prins.

Prins Pinari ging op het voeteneind van het bed zitten en vertelde zonder haperen een grappig verhaaltje dat goed afliep. Toen het uit was hoorde de arme gondelier boven zijn hoofd een nachtkus en daarna werd de kaars uitgeblazen.

In het donker zei de kleine Paolo: ‘Pappa, misschien ligt er een man onder het bed.’

De arme gondelier onder het bed kromp van schrik nog een eindje verder in elkaar. Tot zijn opluchting hoorde hij prins Pinari zeggen: ‘Onzin, Paolo! Je bent al een grote jongen en er is helemaal geen reden om bang te zijn in het donker. Ga nu rustig slapen. De deur blijft op een kier. Pappa en mamma zijn thuis in de balzaal.’

De lakschoenen verwijderden zich dansend in de richting van de gedempte muziek.

Paolo sliep al rustig en diep toen de arme gondelier onder het bed vandaan kroop en terugkeerde naar zijn roeibootje langs dezelfde weg die hij gekomen was. Het roeibootje was tijdens het wachten halfvol water gelopen. Omdat het geluid van hozen hem zou kunnen verraden, hoosde de arme gondelier niet. Tot zijn knieën in het water zittend, roeide hij stilletjes terug naar huis. Ver na middernacht kwam hij er aan, klappertandend van kou. Nog voor hij zijn bootje leeghoosde, deed hij zijn maskertje af, want het elastiekje

[pagina 12]
[p. 12]

zat zo strak dat zijn oren er van gloeiden. Een plezierig uitstapje over het water was het niet geweest! En toch ging de arme gondelier tevreden slapen. Want hij had voor Marco een verhaaltje meegebracht!

De volgende avond kon de arme gondelier bijna niet wachten tot Marco in bed lag. Zodra hij hem hoorde roepen: ‘Pappa, wil je me een verhaaltje vertellen?’ klom hij als een kat zo rap naar het zolderkamertje en daar vertelde hij in zijn eigen woorden het verhaal van de vorige avond. Marco vond het een fijn verhaaltje en wat nog fijner was: zijn vader beloofde hem dat er de volgende avond weer een zou zijn.

Tevreden en gelukkig sliep Marco in, terwijl zijn vader met omzwachtelde roeiriemen op weg ging naar het paleis van prins Pinari. Weer werd het wrakke roeibootje vastgelegd bij de donkere achterkant van het paleis. Weer sloop de arme gondelier over de smalle richel voorbij de vensters van de balzaal. Weer lukte het hem met zijn maskertje op ongezien de slaapkamer van Paolo binnen te klimmen en onder het bed te duiken. Weer kwam prins Pinari dansend binnen om een verhaaltje te vertellen, een nachtkus te geven en de kaars uit te blazen. Weer zei Paolo in het donker: ‘Pappa, misschien ligt er een man onder mijn bed,’ en weer zei zijn vader dat hij zich geen onzin in zijn hoofd moest halen, waarop Paolo gerustgesteld insliep en de arme gondelier terugsloop naar zijn bootje dat weer halfvol water stond.

 

Zo ging het ook de volgende avonden. Eerst vertelde de arme gondelier aan Marco het verhaal dat hij de vorige avond had gehoord. Daarna roeide hij naar het paleis van prins Pinari om het verhaal te horen dat hij de volgende avond vertellen zou.

De moeder van Marco was er heel gelukkig mee dat haar jongen nu na iedere saaie dag een nieuw verhaaltje te horen kreeg. Ze was ook verwonderd. ‘Vroeger vertelde je Marco

[pagina 13]
[p. 13]

nooit een verhaaltje,’ zei ze tegen haar man, ‘en nu weet je er iedere avond een. Waar haal je ze vandaan?’

‘Van prins Pinari,’ antwoordde de arme gondelier. ‘Meer kan ik je er niet over vertellen. Ik wil niet dat het uitlekt.’

Een Venetiaans spreekwoord zegt: nergens lekt zoveel uit als in onze stad! Een waar woord. Nog geen week later wist heel Venetië waar de arme gondelier zijn verhaaltjes vandaan haalde.

Dat gebeurde zo:

Op de dertiende avond dat de arme gondelier met opgetrokken knieën onder het bed van Paolo lag, knapte het elastiekje van zijn masker. Prins Pinari die nog maar halverwege zijn verhaaltje was, hoorde het elastiekje knappen en zweeg middenin een zin.

‘Pappa, er ligt een man onder mijn bed,’ zei Paolo.

‘Ik geloof dat je deze keer gelijk hebt,’ zei prins Pinari. Hij liet zich op handen en voeten neer en keek recht in het gezicht van de verschrikte gondelier. ‘U bent ontmaskerd,’ zei de prins. ‘Kom maar onder het bed vandaan. Ik zal een bediende uitsturen om de waterpolitie te waarschuwen en dan zal de politiegondel u komen afhalen.’

‘Politiegondel?,’ stamelde de arme gondelier. ‘Ga ik dan naar de gevangenis?’

‘Precies!,’ zei prins Pinari. ‘Naar de gevangenis! Insluipers horen thuis in het gezelschap van waterratten. Nergens sluipen zoveel waterratten in en uit als in de kerkers van de waterpolitie!’

Dikke druppels vielen tikkend op de vloer. De arme gondelier huilde: ‘En wie moet Marco dan zijn verhaaltje vertellen?’

‘Welk verhaaltje?,’ vroeg prins Pinari streng.

‘Het verhaaltje waaraan u bezig was toen het elastiekje knapte!,’ jammerde de arme gondelier. ‘Ik wil weten hoe het afloopt. Marco rekent erop dat ik hem hele verhaaltjes vertel

[pagina 14]
[p. 14]

en geen halve!’

‘Ik begrijp absoluut niet wat dit allemaal betekent,’ zei prins Pinari ongeduldig. ‘Wat is dit voor wartaal over halve en hele verhaaltjes? En wie is die Marco?’

‘Ik zal u alles vertellen,’ snikte de arme gondelier. Hij veegde zijn tranen uit zijn ogen en vertelde prins Pinari en Paolo het hele verhaal over zichzelf en zijn zoontje Marco.

Toen het uit was, zei de prins: ‘Als dit verhaal van u geen verzinsel is, dan verandert dat veel, zo niet alles. Het bewijs van de waarheid van uw verhaal kan alleen geleverd worden door de kleine Marco. Ik zal ervoor zorgen dat hij onverwijld hierheen komt. Zeg mij waar uw huisje staat, arme gondelier, en Marco zal worden afgehaald. In mijn eigen gondel!’

Die avond werd voor Marco een avond om nooit te vergeten. Hij werd gewekt door een gouden schijnsel dat van buiten kwam. Hij sprong uit bed, liep op zijn blote voeten naar het zolderraam en keek omlaag. Daar deinde op het onfrisse water de met bladgoud belegde gondel van prins Pinari. Een gondelier die er zelf bijna uitzag als een prins keek omhoog, ontdekte Marco en wees uitnodigend naar het bankje met de roodfluwelen kussens tussen de brandende lantaarns.

Even later zag Marco als in een droom Venetië in het maanlicht aan zijn neus voorbij gaan. Eindelijk zag hij de paleizen en kerken weerspiegeld in het water van de brede kanalen. Toen de gondel voorbij het eiland van San Giorgio gleed, zag Marco duidelijk hoe de gevleugelde leeuw op de zuil met zijn stenen staart kwispelde. Veel te snel naar zijn zin was de tocht over het water voorbij.

De gondel legde aan bij een schitterend paleis waaruit gedempte muziek klonk. Op een steiger bij de voordeur stonden twee bedienden in livreien te wachten. De ene bediende droeg een zilveren kandelaar met zes brandende kaarsen. De andere bediende tilde Marco uit de gondel en droeg hem in

[pagina 15]
[p. 15]

looppas door een lange gang naar een kamer waar een hemelbed stond. Een onbekende jongen zat rechtop in de kussens. Links van het bed stond een heer in fluweel met een maskertje voor. Rechts van het bed stond zijn vader.

De fluwelen heer met het maskertje maakte voor Marco een buiging en stelde zich voor als prins Pinari. Hij zei dat het hem speet dat hij Marco uit bed had laten halen, maar dat er dwingende redenen waren. Het ging erom uit te vinden of de vader van Marco de waarheid had gesproken met betrekking tot de verhalen van de twaalf voorgaande avonden.

Al praatte prins Pinari in zijn allerbeste stijl, toch begreep Marco het hele verhaal maar half. Hij dacht dat hij uit bed was gehaald en in de gondel van de prins naar het paleis gebracht om aan de jongen in het hemelbed een verhaal te vertellen. Hij wist hoe vervelend het was om lang op een verhaal te moeten wachten. En dus begon hij te vertellen. Achter elkaar vertelde hij aan de jongen in het hemelbed de twaalf verhalen die hij kende. Hij had ze allemaal onthouden. Dat vond prins Pinari zo geweldig dat hij de arme gondelier zijn insluiperij van harte vergaf, ja hij benoemde de vader van Marco op staande voet tot gondelier van Paolo.

In het gondeltje van Paolo - in Venetië hebben prinsenkinderen hun eigen gondeltjes - maakten de twee jongens in de weken die volgden talrijke rondvaarten, terwijl de vader van Marco het vaartuigje zingend bestuurde.

Van het geld dat de vader van Marco nu verdiende, werd het armelijke huisje opgeknapt en het onfrisse grachtje uitgebaggerd. De half vermolmde roeiboot werd tot zinken gebracht en ervoor in de plaats kwam een sierlijke gondel. Inplaats van watergruwel verscheen er voedzaam eten op tafel. En als Marco na een avontuurlijke dag op het water in bed lag en zijn vader vroeg: ‘Welk verhaal wil je vanavond nu eens horen,’ dan antwoordde hij: ‘Een van de twaalf.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken