van steen die bij volle maan met zijn stenen staart kwispelde.
Al die wonderen wilde Marco wel eens aan zijn neus voorbij zien gaan, zoals men dat in Venetië zegt. Als een Venetiaan in een gondel zit en hij ziet een paleis langsglijden, dan zegt hij: ‘Dat paleis gaat aan mijn neus voorbij.’
Helaas, het enige dat Marco iedere dag weer voorbij zag gaan was de dag zelf. Wat verveelde hij zich in zijn zolderkamertje! Wat kroop de tijd traag over het water! Het leek een eeuwigheid te duren voor eindelijk het licht minderde en de vader van Marco lusteloos naar huis kwam geroeid.
De arme gondelier was dan razend hongerig na een volle dag op het water, maar inplaats van een volle maaltijd kreeg hij een bord watergruwel voorgezet. Iedere avond was dat ook het eten voor Marco en zijn moeder.
Na de watergruwel moest Marco naar bed. Zijn moeder bracht hem naar zijn zolderkamertje, kleedde hem uit en stopte hem onder de dunne dekens.
De vader van Marco zat dan al op een bankje bij het raam te piekeren, want hij wist wat er nu gebeuren zou.
Vijf minuten nadat Marco onder de dunne deken was gestopt riep hij: ‘Pappa, wil je me een verhaaltje vertellen?’
Na een spannende stilte riep hij het nog eens met een stem die al slaperig klonk.
En na een nieuwe stilte, die steeds hopelozer werd, sliep hij tenslotte zonder verhaaltje in.
Zo ging het iedere avond weer. Het nare was: de arme gondelier wilde wel een verhaaltje vertellen, maar hij kon het niet. Hij had geen greintje fantasie. Hoe hij het ook probeerde, hij wist niets te bedenken. Als hij na het eten op zijn bankje bij het raam zat en naar het onfrisse water voor de deur tuurde, was de arme gondelier diep bedroefd!
Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Hij zag geen uitkomst! Hij was een arme gondelier, hij had geen geld, geen