Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Woestijnen van water (1962)

Informatie terzijde

Titelpagina van Woestijnen van water
Afbeelding van Woestijnen van waterToon afbeelding van titelpagina van Woestijnen van water

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.49 MB)

Scans (10.63 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Editeur

Maurice Roelants



Genre

proza

Subgenre

reisverhalen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Woestijnen van water

(1962)–J.W.F. Werumeus Buning–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Ontmoetingen met zeeën, zeevolk en water


Vorige Volgende

Zilveren Vangst

Aan Boord SCH. 32

Het is wéér nacht. De tweede duisternis ter haringvangst. Haring zwemt alleen des nachts in de netten, enkel des nachts rijst ze uit de diepte der zee. De maan, deze nacht, zweeft verscholen in een wolkendrijvende lucht: de ster Venus staat eeuwig en ongenaakbaar op een heldere plek, flonkerend. Langs het schip spoelt het water

[pagina 27]
[p. 27]

langzaam en wit lichtend, zichtbaar gemarmerd van schuim, wegslaand van de boeg, de beweeglijke en toverachtige vloer van Neptunus' onsterfelijk paleis, het dierbare en harde water der Noordzee. Ik kijk overboord. De vleet raakt scheep en wat zal het zijn, deze nacht in ‘het avontuur van de visvangst’? Het eerste natte donkere net glijdt over de rollen; ik hang over de reling en kijk: in de diepte overboord schittert het blauw en wonderlijk licht in het water. God zal mij bewaren: het eerste net zit hardstikke vol haring.



illustratie
...tachtig netten...


Van het eerste net springen de bakken al voller dan van heel de vangst van verleden nacht, en er staan tachtig netten te wachten, in

[pagina 28]
[p. 28]

de vleet van de Jupiter. Nu is er geen tijd om te zien hoe een haring aan dek slaat en goudgeschubd sterft, want nu schudden en slaan zeven man de netten leeg; de visbakken krioelen van zilver, de haring vliegt, zweeft en buitelt in de lucht, en krimpt over het dek. Alles is vis: het schip, de mannen in het schel schijnwerperlicht, de zware netten, de allengs zilver-geschubde rollen: als het zo wil voortgaan maken wij een der grote vangsten van het seizoen. Het water is wat ruwer, de wind wat frisser, de wereld overboord wat onstuimiger: weer, waar de haring van houdt, en op zwemt. En gevangen wordt. Het is doorgegaan, deze nacht. Het ene net kwam al even zilver en zwaar beladen scheep als het andere: haring, haring en stervende haring, net na net.

De vissers in het nachtlicht

En in zulk een nacht moet ge de mannen zien, de haringvissers, het volk van een doodgewone Scheveningse haringlogger, nat en besprenkeld van water, vis en schubben, het gele oliegoed zilver van vis, de dekken glibberig van zilver, het schip in een gezegende regenbui van haring, uit de netten geslagen, tegen de winches geslagen, over de mast stuivend; zeventigduizend haringen uit de weelderige diepe zee, ieder net blinkend vol vis in het nachtlicht.

 

Iedere man heeft zijn werk, het is een volmaakte handvaardige arbeid van sterke handen en tevreden gezichten; haast onzichtbaar wisselt de een en de ander van plaats; al de bijkomstigheden van de netten, het afbinden der drijvers, het losmaken der seizings, het halen van het warrig zwart glinsterend want, het vieren der netten in het ruim, dat alles geschiedt met een prachtige eensgezindheid van werkende mensen. Ja, ik zal u wat zeggen: ik heb deze tweede nacht voor het eerst begrepen dat Jezus zijn apostelen heeft gekozen onder vissermannen. Hun samenspel, bij zulk een visvangst, is voortreffelijker dan die van enig elftal, hoe wereldvermaard ook. Het is een werkgemeenschap, die men met dankbare ogen ziet: hier ligt een kracht van het land; dit zijn mensen die veel rust en vrede versmaden, om samen vis te vangen uit de wateren der eeuwigheid. En, ik waag het nauwelijks dit aan te raken, zij bidden aan tafel, op hoop van zegen, met het waarachtig gezicht van de goede, gezegende mens.

En de Scheveningers zingen nog zo een beetje bij dit werk, terwijl de haring hun om de oren vliegt: in hun zangerige taal gaan de

[pagina 29]
[p. 29]

netten het ruim in, in hun zangerige taal gaat deze nacht de vis de bakken in.

‘Ovèr, kokjéé...’

‘Nog een trekjéé...’

En het net glibbert aan dek.

Het is een gezang in de nacht, waar zij zelf niet van weten; des te beter.

Laat ons echter niet sentimenteel worden.

‘Je seizing, kokjéé...,’ en daar slaat er weer een nat bruin touw als een ratelslang het ruim in.

Wij zijn omstreeks een uur of één begonnen te halen. Tegen vijf, bij een flauwe zon achter wolken, is de vleet in. 't Is rijk geweest. Halverwege heb ik de schipper gehoord aan de radio, met een bescheiden stem: ‘Hallo, Hallo, wij mogen op een vijfendertig kantjes hopen...’ Maar het tweede stuk van de vleet was al even zwaar en zilver en schoon van vis: het werden er zeventig. Dat zijn dus, in een uur of vijf, zeventigduizend vissen, die u langs de oren stuiven, in de bakken krimpen en over het dek spartelen.

 

Tijd voor een bakje koffie; welverdiend. En voor slapen, zou men zeggen. Maar om kwart voor zes zit de ganse manschap, de schipper en de machinist incluis, weer aan dek, in bleek, miserabel morgenlicht. Want nu begint men te kaken.

 

Kaken is een vervloekt werk. Men moet geenszins denken dat Johan Willem Beukelszoon, of hoe de man mag heten, een gezien persoon is, aan boord van een kalm weg drijvende haringlogger. Er moet namelijk deze zeventigduizend haringen een scherp mesje in de keel gestoken, en met een snelle beweging kieuw, gal en gelletje uitgewipt. Dat zijn twee afzonderlijke bewegingen: het is merkwaardig te zien, dat van de rij mannen op de banken ieder zijn eigen kaakslag heeft in het moeizame werk. Ter verlevendiging schreeuwt dan de verdeler, die iedere man telkens opnieuw een net haring in de mand kwakt, even zijn naam: ‘Jacòb!... Hier nieuwe, Kèesie! - Henderìk!...’ En zo gaat dat dan door, uren lang. Wij begonnen om kwart voor zes te kaken, van dat weelderige vangstje; om half elf liet de kleine kabouter zijn laatste gekaakte haeringksje in de mand vallen. Er lag toen, naast iedere man een hoop bloederige afval van bloedrode kieuwen en gelletjes, en dat kind, de kabouter in zijn gele oliegoed was van top tot teen, op zijn gezicht, zijn blanke wangen, zijn neus, be-

[pagina 30]
[p. 30]

spat met bloedvlekjes. De machinist - ik had hem op het horloge nagerekend, en hij kaakte er haast veertig per minuut - stond op, smeet zijn kaakmesje in de mand en zei: ‘Ze kannen beter een standbeeld zetten voor Hein de Biggenboer, bij zo een slachterij.’ Dit ging tegen een zekere J.W. Beukelszoon, als uitvinder der haringkakerij, maar het was hartgrondig gemeend.

 

Aangezien nu evenwel kaken een vervelend gezicht is, had ik reeds sedert vele uren de meeuwen, mallemokken en genten, en hoe dat witgevleugeld geteisem verder mag heten, gevoed met waardeloze bloederige haring zonder kop, want zo slaan ze vaak uit de netten. En uw blankzwevende meeuw boven de Amsterdamse grachten heeft op de Noordzee, bedrijvig zwemmend terzij van het schip, meer van een zenuwachtige vraatzuchtige kakelkip dan van een edele vogel, eilaas. Hij zwelgt de vetste haring in een ommezien op - ik heb ze met zorg tijdens het kaken zo dik en welgedaan uitgezocht, dat het mij, al waren ze zonder kop, technisch onmogelijk leek - waarbij zijn ganse familie hem dwars zit, in stuivend water, en het hem of haar nog liefst uit de keel zou halen en vreten.

De beestenwereld overboord is net de wereld...

 

De haringvangst is dus geenszins liefelijk: het gaat hard. En ook wanneer de lange vangst en de langdurige kakerij nu is afgelopen, komt er nog geen rust aan boord. De vis moet in de tonnen en het zout, gekuipt met dissel en drijfhout. Nu ja: ik wens de lezer alleen te vermelden dat wij die tweede nacht om één uur des nachts aan dek kwamen en dat de haring om drie uur des middags gekuipt was. Om vijf uur 's middags - het was mooi weer - de zee, beoosten Schotland, had een glad blauw-zijden hemdje aan, en was zo verleidelijk als water maar zijn kan - gaven wij onze vangst over aan een jager, dat is een schip dat de vangst vroeg thuis brengt. Want gij, lezer, wenst verse haring.

Ons loon echter was een nagenoeg volmaakt eten: verse, groene haring voor ontbijt, vers gebakken haring bij de koffie, bruine bonen met aardappelen bij het avondmaal, met een gebraden makreeltje en godzalige honger. En dat alles vers uit zee, recht uit Gods Land. Het loon van de arbeider ligt in zijn arbeid, zegt de Schrift. Ik wil iedere dag van mijn leven twaalf uur aan de netten staan op een Scheveninger logger, om zo de wereld en de zee te beleven, maan, zon en sterren en spartelende vis, met een groene haring - of nog liever,

[pagina 31]
[p. 31]

een dikke gebakken - voor mijn ontbijt, ter zee, op een eerlijk schip.



illustratie
...de haringvangst...



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken