Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Zeven en twintig stokpaarden (1951)

Informatie terzijde

Titelpagina van Zeven en twintig stokpaarden
Afbeelding van Zeven en twintig stokpaardenToon afbeelding van titelpagina van Zeven en twintig stokpaarden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.54 MB)

Scans (6.59 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

bloemlezing
non-fictie/essays-opstellen
verhalen
vertaling
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Zeven en twintig stokpaarden

(1951)–J.W.F. Werumeus Buning–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Zijnde een aantal verhandelingen, tierelantijnen, oneenigheden, gedichten, reportagies, verhalen, vertalingen en andere wissewasjes over wat de heer Johan Willem Frederik Werumeus Buning in dit leven min of meer oprecht heeft liefgehad en beschreven


Vorige Volgende
[pagina 6]
[p. 6]

Clodette, of het verloren paradijs

‘Alles goed en wel’, zeide mijn vriend, de dansmaniak uit Zierikzee, toen wij na weer een avond artistiek dansen - hoop der toekomst, in besloten gezelschap - en na de rustpooze, noodig om er van te bekomen, al te behagelijk in onze zware stoelen verzonken waren en meenden, o hooggeprezen beschaving van het Westen, dat er principieel weer eens een woord gesproken moest worden, ‘alles goed en wel, maar er hapert iets aan al die danserij’...

‘Willen jullie niet eerst thee?’ vroeg onze gastvrouw, zonder veel hoop in haar stem. Maar wij wilden geen thee. Een man, die op sprong staat zijn liefste stokpaard te beklimmen, denkt slechts aan den strijd op het tournooiveld; hij ziet, gemaskerd met de oogkleppen der principieele overtuiging, zelfs de beminnelijke ironie van zulk een vraag niet, de arme.

‘Er hapert iets aan’, zei mijn vriend hardnekkig. Ik erkende volmondig dat er iets aan haperde, en het lieve leven ging zijn gang...

 

De groote kamer had geen ander licht dan het helder flakkeren van de vlammen in den open haard, geen ander geluid dan van een houtblok dat dieper in den gloed zakte, en het gesnor der glinsterharige pikzwarte poes, die uit de armen van de gastvrouw in het vuur staarde. Vrouwen en katten zien meer in het vuur dan eenig wijs man tusschen hemel en aarde aan wonderen bevroedt...

En wij redekavelden desniettegenstaande over wat er aan haperde. Laat ik het u besparen. Het kwam hierop neer dat een Javaan, een Neger, een Rus, een Spanjaard, door de bank een aangeboren dansdrift in het bloed heeft, een kracht die eeuwen dansen hem van betovergrootvader tot betovergrootvader deed beërven, en dat de geachte bevolking van onze dansavonden, weerzijds van dat rijtje voetlichten die de officieel erkende grenspalen tusschen kunst en leven zijn, op dat punt vaak ongeboren is, ietwat sentimentaliseerende over diepere beteekenissen, ietwat zeurende over bewegingsproblemen, ietwat speurende naar literaire gedachtenassociaties, maar in negen van de tien gevallen verstoken van directen zin voor

[pagina 7]
[p. 7]

dans, voor die onmiddellijke, raadselachtige, onberekenbare stuwkracht die, in onze al te verstandige wereld, het privilegie schijnt van kinderen en volken met nog niet al te veel Westersche cultuurbacteriën in het bloed. Ja, wij noemden Dionysos, inderdaad; wij werden lyrisch en dramatisch, episch en theatraal en wat men al niet meer wordt, sprekende over datgene wat men niet heeft. En mijn vriend uit Zierikzee zeide tenslotte: ‘alsof één blinkend wit kapelletje dat in de zon danst, alsof één scherende zwaluw in een zomeravond, alsof een zwerm tuimelende witte meeuwen niet meer is dan drie artistieke dansavonden, de goede niet te na gesproken!’

‘Laten wij eerlijk zijn. Waarom de muze ons verlaten heeft, weet niemand. Maar in ons leven is inderdaad weinig plaats meer voor dans. Wat beteekent een danskunst, die alleen achter het voetlicht leeft? Waar is de dans in ons leven, het feest waar er een opspringt en danst, of zijn hart uitzingt; waarin wij ons glas leeg drinken alsof het 't laatste is dat zóó in geluk gedronken kan worden? Nog niet eens bij de dansers, laat staan bij de anderen. De duizendmaal vergroote schim van dien drommelschen burgemeester werpt zijn schaduw over ons; tienduizend machines stompen onze ooren af, niemand leert de wereld meer genieten (Prrr... meende de poes). Wat zal er uit deze wereld anders geboren worden dan dat schuim op den heksenketel dat Charleston heet - Godbetert, er kookt tenminste iets onder, maar dat is ook al - maar waar zie ik een dansen dat leven zelf is, vol van de verrukking die slechts gedanst kan worden van vreugde? En als ik dat niet zie, is dat een reden om oogkleppen voor te doen en elkaar voor den gek te houden? Laten wij eerlijk zijn tegenover den belabberden staat van onze erfenis, zakelijk nuchter, de dingen bij hun naam noemen. J'appelle une chatte une chatte...’



illustratie

Ik zeide u vaker dat mijn vriend schrikkelijk eenzijdig is, en correctie verdient. Hij ontving ze...

[pagina 8]
[p. 8]

Terpsichore, uitgelokt, daalde door den schoorsteen. Het vuur stortte ineen als een kleine wereld van vlammen en licht en laaide helder dansend op. Op den schoot van de gastvrouw rekte de zwarte kat zich, langzaam en als in diepe gedachten verzonken; kromde zich, werd eens zoo groot als zichzelf, keek ons aan met een blik vol belangstellende minachting, en spròng.

O verloren paradijs. Zij sprong drie meter, belandde op een tafel, recht voor een vaas lichte lila tulpen en rook eraan of ze er heen gewandeld was. Nijinsky heeft, na geen sprong, aan geen bloem zoo geroken. Zij viel, achteloozer en zekerder dan één parterre-acrobaat, van de tafel en liep, rhythmischer dan één Dalcrozediscipel, het duister in. Zij kwam terug en steeg, tegen alle wetten der zwaartekracht in, als met een vertraagde film-beweging op de leuning van een stoel, zij hing ons daar te bekijken, met voorpooten straffer van spieren dan wie ook en een zwart slank lijf, slapper ontspannen dan Bode's beste leerling, zij sprong, sneller dan Cechetti's liefste danser zonder aanloop op onzen schoot. En wij zaten stil en zagen Pan's kleindochter aan, die haar techniek leerde van haar moeder, en haar levenslust, met permissie, wellicht van den kater op den hoek.

Maar zij gunde ons geen respijt, zij was uitgedaagd in haar eer als schepsel Gods.

En zij danste ons, oneindig zware menschen, de vreugde van een lenig lichaam en een grillig uur. En wij wisten, zooals men dat in een ondeelbaar oogenblik weet, dat het dit was, wat er haperde; dat er iets van ons eerstgeboorterecht verkocht was, omdat de linzen thans in blikjes met fabrieksmerk te koop zijn in alle goede zaken, en omdat wij tegenover de speelschheid van een alledaagsche zwarte poes nauwelijks eenige even vervoerde menschelijke vreugde te stellen hebben, laat staan datgene wat wij, naar Pascal's balans tusschen beest en engel zwevende, zouden moeten kunnen stellen op een hooger danstooneel.

Wij klommen wederom halsstarrig in den zadel van ons stokpaard en wilden spreken. Maar de gastvrouw keek ons aan, stond op en liep ons voorbij en kwam terug en schonk ons een glas: en plotse-

[pagina 9]
[p. 9]

ling zagen wij dat haar beweging rijk en rustig was edeler dan van die zwarte kat die alweer in de schaduw van het vuur lag te slapen, maar gebondener, en beheerschter: Eva, achter wie de paradijspoort gesloten is en die eeuwig wacht tot het woord gesproken zal worden dat ze weer zal doen openvliegen. En dus zwegen wij.

En zoo zagen wij, met één van al de dieren waaraan Adam namen gaf, met één van al de Eva's die hun aller gratie geërfd heeft, een klein beginsel van wat er haperde. En wij stelden het levend gebaar van een boordevol geschonken glas met een hart op den bodem - de goden weten hoe het er verzeild raakt - boven een heelen, completen dansavond; het Paradijs, op een kiertje geopend, boven de danskunstige commentaren vóór de gesloten poort.

Et tu Brute. Ik mag naar Zierikzee verbannen worden, maar sindsdien is een dansend wit kapelletje, een kat die springt, een vogel die vliegt, een vrouw die thee schenkt mij soms veel meer dans dan een complete dansmatinee met toebehooren...

Waaruit te berekenen valt hóé hoog men den waren dans wel stellen moet...



illustratie

Uit: Tierelantijnen, Haarlem, 1929.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Tierelantijnen. Bespiegelingen over het goede der aarde