baars, filets van tong en wat er meer is. Hoewel het niet de ware Provençaalsche manier is, verdient het zeker voorkeur de meeste visch te fileeren en in stukken te verdeelen. Graten zijn niemand welkom en het kan zeer wel zonder graten, staarten, vinnen en koppen.
Van deze graten en onderdeelen en een kabeljauwskop, die klein gesneden is, trekt men eerst met ui, prei, wortel, peterselie en kruiden twee liter visbouillon, die men zeeft na een halfuur, drie kwartier koken. Ook dit mag niet van de Marseillaansche meesters, maar het smaakt en is welbezien spaarzamer.
Eerst hierna begint men met de Bouillabaisse zelf. Men heeft nodig 1 d.L. à 1½ d.L. olijfolie, 150 gram zeer fijn gehakte ui en liefst nog 150 gram fijngesneden prei, een blikje tomatenpurée, ten minste 20 gram zeer fijn gesneden en onder het mes geplette knoflook, twee eetlepels gehakte peterselie en een eetlepel gehakte selderij, verder een weinige tijm, foelie, een paar geschraapte peterseliewortels, een half klein laurierblad en vooral ook een stuk sinaasappelschil ter grootte van een rijksdaalder, goed schoongeschraapt van het wit. Verder 15 gram zout, peper naar smaak en een goede dosis saffraan.
De visch ligt dus rauw, in stukken verdeeld en in mootjes gesneden, klaar op het aanrecht. Men kiest een pan van goede ruimte - zeker een liter of vijf - en stooft ui en prei gaar in de olie; maar vooral niet bruin.
Hierna voegt men alle kruiden en groenten toe, de tomatenpurée, de saffraan en zoo voorts, stooft ze een halve minuut mee, legt er de paling en de visch die den langsten kooktijd noodig heeft bij in de pan, laat ze even al stovende marineeren en zorgt, dat de 2 L. gezeefde vischbouillon flink kookt, om niet te zeggen raast, en bij de hand staat, in een andere pan.
Men giet deze kokend op den visch en zorgt nu, dat deze pan zoo snel en hevig mogelijk vuur krijgt. Dit is een der kokskunsten van deze soep: zij moet ‘bouillir à baisse’, men moet het nat als het ware naar beneden zien koken. Dus geen deksel op de pan; en geen vuur te fel.