Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vuistslag (1933)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vuistslag
Afbeelding van De vuistslagToon afbeelding van titelpagina van De vuistslag

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.68 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vuistslag

(1933)–Constant van Wessem–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

XIV De ontmoeting met John

Jacques is in Concordia. Hij zit aan tafeltje nummer 5.

Hij ziet op de klok, het is pas half zes. Zoo aanstonds gaat mijn typiste weg, denkt hij, sluit mijn kantoor.

Hij staat op van zijn tafeltje en gaat naar de telefooncel: haar nog even opbellen, haar een of andere bedachte uitleg van zijn wegblijven geven en zeggen, dat hij morgenochtend komt. Als hij op een kalme zakelijke toon zijn leugen debiteert voelt hij zijn ooren gloeien, maar zijn typiste heeft niets gemerkt, haar stem heeft volkomen ‘in dienst’ geklonken.

Als Jacques terug komt aan zijn tafeltje, ziet hij tegen de rug van

[pagina 162]
[p. 162]

een heer, die met aandacht de krant leest, schier onbewegelijk. Jacques ziet alleen de grove, forsche nek, gekneld in het linnen boordje. Opeens krijgt hij een schok of er een pistool à bout portant in zijn gezicht wordt afgevuurd. De schouders van den heer groeien voor zijn oogen aan tot een uitdagende roerlooze massa, ook de breede behaarde handen, die de krant openhouden, zijn hem maar al te bekend: hij!

Jacques voelt zich in zijn stoel opspringen, hij voelt de doodelijke bleekheid, het wegtrekken van het bloed uit zijn gezicht en daarop vliegt het met een geweldige druk door de aderen van hals en slapen omhoog, zwellend alsof zij uit de huid barsten! Met moeite dwingt hij zich weer te gaan zitten. Maar zijn vuisten worden twee levende, bewegelijke dingen, zijn vuisten worden twee gereede, compacte massa's, roepend om wraak, om recht. Daar is hij, de ellende van alles. Jacques voelt, dat hij zijn vuistslag nu in

[pagina 163]
[p. 163]

handen heeft. Onophoudelijk mokert het bloed, maar iets is er nog wat hem tegenhoudt, dat zich aan de teugels van zijn vaart hangt als bij een paard, dat op hol wil slaan: hij kan zijn tegenstander niet in de rug aanvallen, hij voelt, dat zijn slag oneerlijk zou zijn als die van den ander geweest was, die hem in zijn zwakke moment overrompelde...

De heer leest, leest aandachtig de krant. Hij volgt de misère der koersen, rekent snel in zijn hoofd uit, hoeveel hij verliest, hoeveel het hem op zijn inkomen gaat schelen, hoeveel hij minder zal hebben voor de kostbare caprices van Leopoldine, wetend, dat hij een idioot is zijn zenuwen te laten vernielen door de angst haar zonder zijn geld niet meer te binden, in slapelooze nachten heeft hij wakker gelegen, met doffe hersenen cijferend, ⅙, ½, 1, 10, 16... Het is waanzin voor deze vrouw nog langer te lijden, hij heeft zich toch voorgenomen hard en zakelijk tegenover zichzelf te zijn ook in

[pagina 164]
[p. 164]

alles wat Leopoldine betreft. Heeft hij zichzelf al niet reeds lang de bekentenis ontwrongen, dat wat hij met Jacques Aymes gedaan had slechts een laatste opvlammen van zijn verzet is geweest, dat niet de woede of de verontwaardiging de eigenlijke aandrift tot zijn daad is geweest, maar een wraak op Leopoldine? Wat maakte hij zich wijs, dat hij alles resoluut kon vereffenen? Zijn ware verhouding tot Leopoldine heeft hij er niet door kunnen veranderen. Hij weet, dat de jongen niet meer komt, maar hij weet ook, dat Leopoldine sinds dien nauwelijks twee woorden meer tegen hem spreekt, meer dan ooit gaat zij haar eigen gang, meer dan ooit is zij uit, eet hij alleen aan tafel als hij van zijn bureau thuis komt. De eenzaamheid is niet het ergste, hij is al zoo lang eenzaam, zij heeft nooit iets met hem gedeeld. Dit is het ergste niet die eenzaamheid, die hij met een grimmige verbittering zonder melancholie heeft geconstateerd,

[pagina 165]
[p. 165]

want tot melancholie is hij allang niet meer in staat. Hij heeft het trouwens zelf niet anders gewild: niet meer praten, zooals zij hem heeft afgestooten die nacht op haar slaapkamer, ook hij heeft zijn trots, zijn koppigheid! Maar aldoor woelt de onrust, de kwellende onrust: waar is zij, wat voert zij uit? Is het alweer een ander? Hij kan haar nimmer meer vertrouwen. Verd... waarom ben ik jaloersch? Kon hij er maar volmaakt onverschillig onder blijven. Maar het is sterker dan hij, hij heeft er geen macht meer over...

De heer legt de krant neer, veegt snel aan een zakdoek zijn handen af; verstrakt en recht, roept hij den kelner met de harde scherpe tik van een geldstuk op de tafelrand en staat op.

Zoo aanstonds moet hij Jacques passeeren, hij moet hem voorbij op zijn weg naar de uitgang. De heer nadert zonder op te zien, als verstrooid.

Jacques denkt: Ik zet mijn voet op zijn weg, zoo nadrukkelijk, dat hij, wil hij er niet op trappen, er

[pagina 166]
[p. 166]

over heen moet stappen en dan zal hij naar mij opzien. Als hij mij aankijkt, zullen zijn oogen, de uitdrukking van zijn blik, die mij ongetwijfeld moet herkennen, mij van het laatste restje weerstand bevrijden, ik zal opstuiven en eindelijk... Goddank, het zal geschied zijn. Hierna mag komen wat komen wil.

Jacques knijpt zijn vuisten ronder en vaster. Zijn lichaam, zijn beenen beginnen te trillen, zijn bloed dreunt in zijn lijf met de zware stooten van een aangezette machine. De heer nadert, met wat voorover hellende schouders, het hoofd iets gebogen, maar met zijn bekende resolute stappen. Hij nadert. Jacques' voet plant zich onverzettelijk op zijn doorweg. De heer ziet de voet; maar blijkbaar is hij zoo in eigen gedachten verdiept, dat hem er niets bijzonders aan opvalt en hij stapt bedaard er over heen, zonder op te kijken...

Jacques denkt nog een oogenblik: nu snel mijn been opheffen, dan struikelt hij.

Maar hij doet het niet.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken