Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken (1978)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken
Afbeelding van De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerkenToon afbeelding van titelpagina van De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.46 MB)

Scans (615.61 MB)

ebook (5.20 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis/tijdsbeeld(en)
non-fictie/theologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Afscheiding van 1834 in Groningerland. Deel 3. De classis Groningen van de Afgescheiden kerken

(1978)–Jan Wesseling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 11]
[p. 11]

I Inleiding

Het gebied van de hervormde classis Groningen viel omstreeks 1834 op geen stukken na samen met dat van de classis Groningen der Afgescheiden kerken. Eerstgenoemd classikaal ressort, verdeeld in 4 ringen, telde de volgende kerken (het zielental en het aantal belijdende leden hebben we achter elke gemeente geplaatst, plus het percentage belijdende leden). Zie blz. 12.

In totaal dus 38 kerken. Het gering percentage belijdende leden valt op en is te verklaren uit tegengestelde oorzaken. Enerzijds uit een mystieke geloofshouding, anderzijds uit ‘verlichte’ en ‘liberale’ opvattingen.

 

De classis Groningen van de Afgescheiden kerken, waarover dit derde deel van onze studie handelt, werd gevormd door de gemeenten in het Westerkwartier (een deel van het westen der provincie Groningen), en verder door die van Groningen (stad), Adorp (Wetsinge-Sauwerd), 8 km ten noorden van Groningen gelegen. Ook Thesinge en Ten Boer, resp. 8 en 12 km noordoostelijk van de stad liggend, hoorden erbij.Ga naar eindnoot1.

In 1844 telde die classis 11 gemeenten, een aantal dat in de jaren '50 met niet minder dan 5 gemeenten toenam. Het was de tijd, dat de Afgescheidenen bezig waren de crisisjaren van hun jeugd, waarin het jaar 1843 wel een dieptepunt vormde, te overwinnen.

Een nog niet geheel volledig overzicht van de ‘staat’ der Christelijke Afgescheiden gemeenten in de provincie Groningen, zie blz. 12, vinden we afgedrukt in het Afgescheiden weekblad ‘De Stem’ van 30 juli 1851, waarbij dan nog de volgende opmerking wordt gemaakt: ‘Over het algemeen is de opkomst van niet-gescheiden hoorders tot de openbare godsdienstoefeningen gelijk aan die in Friesland’. Dit betekent vier maal talrijker dan het aantal zielen dat bij de gemeenten ingeschreven staat.

Het is bekend, dat in 1816 de hervormde kerk een geheel nieuwe organisatie-vorm ontving, met als ideaal één protestantse (staats-) kerk. In dit streven paste ook het nieuwe (dubbelzinnige) ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten, dat het verkondigen van ongereformeerde leeropvattingen mogelijk maakte. In feite was dit kwaad toen al zo ver voortgeschreden, dat werkelijk gereformeerde predikanten al lang waren overstemd.

[pagina 12]
[p. 12]

Hervormde classis Groningen omstreeks 1834

Zielental belijdende leden Percentage belijdende leden
         
i Ring Groningen      
  Groningen (stad) 23744 7539 31,8
         
ii Ring Hoogezand      
  Engelbert 242 48 19,8
  Haren 1306 426 32,6
  Hoogezand 1500 377 25,1
  Kropswolde 760 182 23,9
  Middelbert 270 54 20
  Noordlaren 503 205 40,8
  Noorddijk 400 78 19,5
  Sappemeer 1580 240 15,2
  Westerbroek 430 106 24,7
  Windeweer en Lula 930 161 17,3
         
iii Ring Zuidhorn      
  Aduard 490 113 23,1
  Den Ham en Fransum 340 48 14,1
  Ezinge 500 60 12
  Feerwerd 350 51 14,6
  Garnwerd en Oostum 644 85 13,2
  Grijpskerk 1000 122 12,2
  Leegkerk-Hoogkerk 539 106 19,7
  Noordhorn 700 88 12,6
  Niehove 490 52 10,6
  Niezijl 400 78 19,5
  Oldehove 790 100 12,7
  Saaksum 258 32 12,4
  Visvliet 600 92 15,3
  Wierum en Dorkwerd 322 55 17,1
  Zuidhorn 810 102 12,6
         
iv Ring Grootegast      
  Grootegast-Doezum 1230 86 7
  Lettelbert 246 71 28,8
  Lutjegast 445 55 12,4
  Marum-Noordwijk 319 24 7,5
  Midwolde-de Leek 1100 266 24,2
  Niebert-Nuis 680 86 12,6
  Niekerk-Oldekerk-Faan 902 95 10,5
  Oostwold met Hooge en Lage Meeden 670 100 14,9
  Opende 300 20 6,7
  Sebaldeburen 360 31 8,6
  't Oldebert (Tolbert) 730 115 15,8
  Zevenhuizen 1500 32  

[pagina 13]
[p. 13]

Dit hing samen met de opkomst van een geestelijke stroming in de 18e eeuw, gewoonlijk de Verlichting genoemd. Het is op velerlei manier in publicaties over de Afscheiding aangetoond.

Wat de dominerende theologische scholen in de eerste decennia van de 19e eeuw betreft, daar was vooral het supra-naturalisme. De inslag van deze theologische richting was rationalistisch. Toch waren de vertegenwoordigers ervan ook weer niet allen rasechte verlichtingsmannen. Ze hielden vast aan de bovennatuurlijke waarheden, maar meenden die rationalistisch te kunnen verantwoorden. Zo wilden zij bij-de-tijd-zijn. De scherpe kanten van de Christelijke dogma's werden afgevijld.

Hand in hand met dit rationalisme ging het moralisme, het betrachten van de deugd.

De Groninger school (richting) ging pas goed in 1837 van start met de oprichting van het tijdschrift Waarheid in liefde; prof. P. Hofstede de Groot was daarin één van de grote voormannen.

Die Groninger richting was voor een deel een radikalisering van het supra-naturalisme, maar legde onder invloed van Schleiermacher sterk de nadruk op het gevoel, het Gemüt. In tegenstelling tot Schleiermachers speculatieve ideeën legde ze het accent meer op het praktische. Bij de ‘Groningers’ ondergingen de oude Christelijke dogma's een radikale wijziging of werden geheel losgelaten. Een echte ‘school’ hebben ze echter pas - we zeiden het al - na het ontstaan van de Afscheiding gevormd. In het hoofdstuk over Groningen (stad) zijn we hierop dieper ingegaan.

 

De herontdekking van de Canones van Dordt heeft een belangrijke rol gespeeld in het optreden van de Cock en de zijnen. Niet dat de inhoud van deze Leerregels geheel vergeten was. Maar in de officiële kerk kwam men ze weinig meer tegen.

Ds G. Kuypers, de man die als dominee de ‘Nijkerkse beweging’ heeft meegemaakt en beschreven (1750), had in Nijkerk dezelfde ervaring als later in Groningen, waar in geen enkele boekwinkel een exemplaar van de Dordtse Leerregels aanwezig was.Ga naar eindnoot2.

De synode van 1816 heeft zich min of meer van de Dordtse Leerregels willen ontdoen door te spreken van de ‘aangenomen’ formulieren van de kerk en daar vielen dan de Canones buiten. Deze zouden immers slechts een nadere verklaring van de beide andere formulieren bevatten.

Proponenten hoefden na hun examen - wat het dogma betreft - alleen maar instemming te betuigen met ‘de leer, welke overeenkomstig Gods heilig Woord in de aangenomen formulieren van enigheid is vervat’. Dit was de dubbelzinnigheid in het ondertekeningsformulier, waarover zoveel te doen is geweest.

 

Uit de notulen van de hervormde classis Westerkwartier blijkt, hoe ver

[pagina 14]
[p. 14]

Staat der Christelijke Afgescheiden Gemeenten in de Provincie Groningen

Classis Gemeenten Namen der
Predikanten of vóórgaande
Ouderlingen of Diakenen
Titels Getal der zielen
tot de Gemeenten
behorende
         
Groningen Aduard F.A. Douma Ouderling -
  Boer (Ten) E. Breitsma Ouderling -
  Enumatil G.J. Raidt Predikant -
  Ezinge Vacant - -
  Groningen N.H. Dosker Predikant 814
  Grootegast F.E. van Bolhuis Ouderling 500
  Leek H. Knol Predikant -
  Niezijl J. Mekkes Predikant 370
  Stroobos Van Wering Ouderling -
  Thesinge H.J. van Goor Predikant -
  Zevenhuizen A.K. van der Meer Predikant 390
Appingedam Appingedam P.A. Wiersinga Predikant 301
  Bierum N.E. Wolthuis Oud-Ouderling 85
  Delfzijl J. Balhuizen Ouderl. en Stud. 500
  Garrelsweer A.B. Groen Predikant 425
  Krewerd J.B. Emmelkamp Ouderling 55
  Schildwolde G.H. Deddens Predikant 350
  Spijk P.H. Dijksterhuis Ouderling 180
  Stedum J. Pilon Ouderling -
  Uitwierda J.J. Smit Ouderling 130
  Wittewierum E R. Meijer Ouderling 126
  Zandt. ('t) E.F. Smit Predikant -
Warffum Baflo A. Wolthuis Ouderling -
  Bedum E.J. Seeger Predikant 200
  Houwerzijl M.J. van Buiten Predikant 428
  Leens R.K. Hummelen Predikant 600
  Middelstum B. de Beij Predikant 420
  Onderdendam   - Predikant -
  Uithuizen K.J. Timmerman Predikant 380
  Uithuizermeden H. Poelman Predikant 517
  ULRUM A. Abels Predikant 200
  Warffum E. Lindeman Predikant 440
  Winsum A. Fokkens Ouderling -
  Zoutkamp - - -
Pekel-A Beerta (Nieuw) K. Geersma Ouderling -
  Bovenburen - - -
  Kalkwijk - - -
  Kanaal (Stads-) - - -
  Meeden M.S. Sijpkens Ouderling 21
  Midwolda E.H. de Boer Ouderling -
  Onstwedde K.H. Talen Predikant -
  Pekel-A J. Epping Predikant 526
  Sappemeer Y.J. Veenstra Predikant 131
  Scheemda E. Hekma Predikant -
  Wildervank J.R. Kreulen Predikant 720
  Winschoten - - -
        Totaal 8509

[pagina 15]
[p. 15]

aan het eind van de 18e eeuw, in Groningerland, in de patriottentijd, de officiële hervormde kerkleer al was ondermijnd en verloochend, mee als gevolg van de doorbraak van een (te) ver gaande tolerantie.

Na de politieke omwenteling van 1795 besloot de hervormde classis Wes ter kwartier en op haar voorstel ook de Provinciale synode van Stad en Lande, dat het artikel in het bevestigingsformulier voor predikanten, gericht tegen Sociniaanse, Arminiaanse en Ariaanse dwalingen, evenals dat tegen de opvattingen van van Hattem, Leenhof, Deurhof, Hernhutters etc. vervallen werd verklaard. Er was nu immers volkomen vrijheid van godsdienstige gevoelens gekomen (mits de rust van de Staat niet werd verstoord).

De classis verklaarde zich een vijand van alle ‘kettermakerij en vervolgzucht’.

Ook het felle artikel tegen de ketters Roëll en Bekker werd geschrapt, al hield dit nu niet in, dat de classis hun gevoelens was toegedaan. Maar - meende de classis - Roëll en Bekker hadden ‘met mond en pen veel voor de kerk gedaan’. Menig predikant had hen ‘op de preekstoel dikwijls op de lijst der hemelingen geplaatst’; niettemin stonden ze officieel ‘nog steeds op de ketterlijst’.

En toch had weinig jaren daarvoor (1788) de Provinciale synode van Stad en Lande schriftelijk nog de noodzakelijkheid van de onderhouding van de zuivere leer erkend!

De predikant Balthasar Bekker, schrijver van ‘De Betoverde Weereld’, aan het eind van de 17e eeuw verschenen, bestreed onder invloed van Descartes, de filosoof van de Verlichting, de invloed van de bovennatuurlijke geestenwereld. Niet alleen het bestaan van engelen en demonen, maar ook dat van hemel en hel ontkende hij.

Wel heeft hij veel bijgedragen tot het bestrijden van heksenwaan en heksenjacht.

En de Franeker hoogleraar Herman Alexander Roëll verklaarde onder meer ‘de eeuwige generatie des Zoons’ heel anders dan men in de kerk gewend was. In Zeeland, waar Voetius oppermachtig was, werden in 1693 de zg. vijf Walcherse artikelen tegen deze ketters opgesteld. Ook de Provinciale synode van Groningen nam maatregelen tegen hen.

Geen wonder, dat er tegen de hier door de classis Westerkwartier gelegaliseerde nieuwe theologische opvattingen verzet rees vanuit het kerkvolk.

In 1800 verscheen bij J. Oomkens, boekverkoper te Groningen, een geschriftje, getiteld: Een viertal kerkelijke bedenkingen, gedeeltelijk beantwoord, en verder bijzonder ook in de Groninger Ommelanden ter onzijdige overweging aangeboden. De schrijver ging schuil achter de woorden een liefhebber van goede ordeningen in Burgerstaat en Kerk.

Eén van die bedenkingen luidde: ‘Is het ‘bestaanbaar, eerlijk en edelmoedig, dat een predikant, wanneer deze zich plechtig aan een kerk-

[pagina 16]
[p. 16]

genootschap heeft verbonden en zich daardoor ook laat bezoldigen, zich tòch niet aan de geloofsbelijdenis van dat genootschap houdt, maar die openlijk ‘wederspreekt?’.

In immers meer dan één gemeente in de Ommelanden wordt er bitter over geklaagd ‘dat het ware Evangelie uit den Bijbel wordt wegverklaard’ en dat daarvoor in de plaats gezet wordt ‘een zedelijke verbetering’, waarvoor men Christus noch zijn Geest nodig heeft. Die zedekunde is ‘van het Evangelie onderscheiden als Oost van West’.

Reeds meer dan 10 jaar geleden waren er in de classis Middelstum klachten ter tafel over ‘openlijk gepredikte afwijkingen van onze Kerkleer’. Daar werd niets aan gedaan; bovendien waren er predikanten, die helemaal niet meer uit de catechismus preekten, ja die zelfs bestreden.

Het waken en opkomen tegen dwalingen werd ‘geschandvlekt’ als ‘kettermakerij en vervolgzucht’.

Het propageren van sociniaanse, ariaanse of andere dwalingen stond volgens een uitspraak van de classis Westerkwartier ‘elken Burger volkomen vrij’. De gemeenten moesten zich dit laten welgevallen. Wie zich ertegen verzette, werd uitgemaakt voor een ‘vervolgzieke kettermaker’.

 

In september 1800 reageerde de classis Westerkwartier met een Nodige Verantwoording, in de opstelling waarvan ds J.E. Winter te Zuidhorn een belangrijk aandeel heeft gehad. Wie dit stuk leest, kan niet anders zeggen dan dat ds Winter de zaak in het persoonlijke vlak brengt. Hij heeft het over ‘lasteraar’ en ‘rustverstorende kwaadstoker in de Kerk en in de Burgerstaat’ enz., zonder op de kwesties in te gaan.

Het antwoord hierop liet niet lang op zich wachten. Nog in hetzelfde jaar (1800) kwam de anonieme schrijver van de vier kerkelijke bedenkingen weer in het veld met een 24 pagina's tellende brochure: De zogenaamde verantwoording der classis van het Westerkwartier, aanvangelijk beoordeeld en derzelver schendelijke verdichtzelen gelogenstraft.

Het was allerminst zijn bedoeling geweest personen te treffen, want, schrijft hij: ‘Wat dunkt U; iemand had het wel gemunt op den een of ander in de schone velden van het Westerkwartier, en dit in den winter, maar hij bleef bestendig zitten bij zijn haardstee te Groningen’, zou zo iemand ervan kunnen worden beschuldigd personen te hebben aangevallen?

We merken op, dat achter de laatste gecursiveerde woorden drie predikanten in het Westerkwartier schuil gaan nl. Ajòlt Jan Muntinghe te Oldehove (1786-1808), Johan Christoph Schönfeld te Nuis (1799-1801) en Johannes Ernestus Winter te Zuidhorn (1778-1841). Elke lezer in die tijd begreep de woordspeling onmiddellijk.

Nog was de liefhebber van goede ordeningen in burgerstaat en kerk op dit punt niet uitgeschreven. In 1801 gaf hij een vervolg op zijn laatst genoemd geschrift; het was dit keer 18 pagina's groot. Ook deze brochure

[pagina 17]
[p. 17]

is voor ons doel van belang, want hij somt hierin 9 staaltjes van ketterij op. Hier volgen ze:

1.Over het Christendom is thans zo veel licht verspreid, dat er geen leerstukken meer zijn, die wij niet begrijpen zouden kunnen. De mens is een redelijk schepsel, redelijk in de Godsdienst ook. Wat ‘verstandelijk’ niet aannemelijk gemaakt kan worden, komt niet in aanmerking voor ‘aanvaarding’.
2.Wat de kerk belijdt ten aanzien van de Drieëenheid Gods, gaat volkomen in tegen het ‘gezonde verstand’. Wie dan tòch zou willen aanvaarden, wat de kerk in dezen belijdt, zou eerst zijn verstand moeten uitschakelen.
3.Christus' plaatsbekledend lijden als een betaling van schuld wordt verworpen.
4.Dat de poort eng is en de weg smal, die naar het leven leidt (Matth. 7), is een achterhaalde opvatting.
Vroeger in de eerste tijd van het Christendom, toen men nog niet zo verlicht was, had men het vaak erg moeilijk, als men Christen werd. Dit hoeft nu niet meer zo te zijn.
5.De vijandschap van het bedenken des vlezes (Rom. 8), slaat niet op ons aller zedelijk bederf, maar op het gekant zijn van jood en heiden tegen het Evangelie.
6.De mens is van nature niet totaal geestelijk dood. In feite kan hij zich door menselijke zelfverbetering zo ver opwerken, dat Christus dit beloont mét de zaligheid.
7.Als men ontkent, dat een mens van nature niet in staat is mee te werken aan zijn eeuwig geluk, dan is het duidelijk, dat hij dan ook niet in staat van beschuldiging kan gesteld worden. Wat hij niet kàn, hoe zal men hem dit als schuld aanrekenen?
8.Als er al bekering nodig is, dan hoeft dit niet met zo'n berouw en droefheid gepaard te gaan als doorgaans gepredikt wordt.
9.Er is geen bijzondere werking van Gods Geest nodig.

Al deze 9 voorbeelden van ketterij waren in 1787 gedrukt ter kennis van twee Ommelander classes gekomen. Die classes hadden er niets tegen gedaan.

In de prediking van vele predikanten resoneerde niet meer de belijdenis van 's mensen totale onmacht ten goede en van de souvereiniteit van de genade, dogma's welke het hart van de Dordtse Leerregels vormden. Daardoor ontstonden hier en daar conflicten op kleine schaal van (vooraanstaande) gemeenteleden met hun hervormde predikant.

Laten we voor het Groningerland een bloemlezing mogen geven van gemeenten, waarin voor de Afscheiding van 1834 het verzet tegen de predikant en diens leer naar buiten brak.

[pagina 18]
[p. 18]

Allereerst is daar Delfzijl - Jacobus Klok en zijn vrouw lagen al in 1817 overhoop met de pas gekomen ds C. Mos en wilden - evenals kleermaker Pieter Delhaas - niet meer bij hem in de kerk komen.

Ze verweten hem, dat hij de verkiezing en de verwerping niet wilde leren en die punten behoorden volgens hen toch tot de voornaamste stukken van de hervormde of gereformeerde godsdienst, op de synode van Dordrecht 1618/19 in de 5 artikelen tegen de remonstranten vastgesteld.

En het volgend jaar (1818) had de rechtzinnige ds Kruizinga uit Tjamsweer (bij Appingedam) een kind van genoemde Delhaas uit Delfzijl gedoopt, zonder toestemming van de kerkeraad aldaar. (De Cock was dus niet de eerste, toen hij in 1833 kinderen uit andere gemeenten doopte). Ds Kruizinga was voor dit feit door het classikaal bestuur van Appingedam en in hoger beroep door de Provinciale synode ‘aangepakt’.

In 1834 protesteerde Kloks vrouw nog eens, nu bij ds Koenraad Heringa, die in 1833 ds Mos was opgevolgd. Ook hèm beschuldigde ze van onrechtzinnigheid.

Eveneens in 1834 publiceerde Jacobus Klok een boekje tegen de reeds op 1 januari 1807 ingevoerde Evangelische gezangen. Hij had onderkend, dat de invoering van deze 192 gezangen moest dienen om een protestantse eenheidskerk tot stand te brengen, die weinig meer met een gereformeerde eenheid te maken had.

In het Westerkwartier was de invoering met moeilijkheden gepaard gegaan. In april 1807 meldde het classikaal bestuur aan de Provinciale synode van Stad en Lande, dat er op dit punt ‘onlust, desorder en turbe’ waren ontstaan, o.a. te Grootegast en Doezum.

Het volgend jaar constateerden de deputaten van de Provinciale synode bij navraag naar het gebruik van de Evangelische gezangen, dat er nog veel verzet onder vele bevooroordeelde mensen' heerste.

Ds S.H. ten Cate te Opende (Gr.) werd gelast zich te conformeren.Ga naar eindnoot3.

Door ongereformeerde elementen in de Evangelische gezangen - die als remonstrants worden verworpen - en door de dwangmaatregelen, die bij de invoering werden toegepast, was de gezangenkwestie ontstaan.

In Schildwolde beschuldigde A.H. Wildeman ds Abr. Bekenkamp ervan niet te preken overeenkomstig de artikelen op de Dordtse synode 1618/19 vastgesteld tegen de remonstranten. Wildeman verklaarde: Ik ben een ellendig zondaar, onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad en moet dus om niet gerechtvaardigd worden.

In Meeden opponeerde Meerten Sijpko Sijpkens tegen ds R. Kijlstra en bedankte in 1835 als ouderling. ‘Het Liberalismus onzer dagen verdringt de zuivere leer onzer godzalige voorvaderen uit de kerk’, aldus Sijpkens.

In Midwolda (Oldambt) wijst de plaatselijke predikant Cramer von Baumgarten (die van 1824-'55 in Midwolda stond) duidelijk de oorzaken van de Afscheiding aan in een schrijven van februari 1836 aan het classikaal bestuur van Winschoten.

[pagina 19]
[p. 19]

In Midwolda - 100 jaar geleden de gemeente van Schortinghuis - heeft zich ‘altijd zekere neiging tot separatismus vertoond’. De geschriften van Schortinghuis gaan ‘als dierbaar erfgoed van vader op kinderen over’. De uit de Cocks aanhang voortkomende oefenaars hebben ‘het zaad van separatisme met ruime handen uitgestrooid’.

Dit begon met het ‘lopen’ naar naburige predikanten of met het bezoeken van conventikels in Midwolda of andere dorpen.

Cramer von Baumgarten verwacht dan ook, dat zodra de Afgescheiden kerk van Midwolda een vaste ‘prediker’ (een oefenaar) krijgt, het aantal leden sterk zal toenemen, vooral als ze doorgaan met ‘zoo rijkelijk de armen te bedenken’.

Niet zozeer het Schortinghuisianisme, maar twijfel aan de rechtzinnigheid van de hervormde kerk, brengt hen aldus Cramer von Baumgarten - tot afscheiding. Ze beroepen zich hiervoor op het onbeantwoord laten of het ontwijkend beantwoorden van de bezwaarschriften bij de synode ingediend om duidelijkheid over het ondertekeningsformulier voor a.s. predikanten.

De synode staat leervnjheid toe en wil zich niet voor de gereformeerde leer uitspreken.

In Oude Pekela kwam Harm E. Gelms al lang niet meer bij ds Adriani in de kerk en hield oefeningen in de geest van de vroegere piëtistische predikant Sicco Tjaden in Nieuwe Pekela.

In zijn geschriftje Afgeperste zelfverdediging (1834) toont hij aan, dat vroeger op bedekte wijze dwalingen in de hervormde kerk zijn ingevoerd, maar dat dit nu openlijk en algemeen gebeurt. Het aantal voorstanders van de gereformeerde leer is maar gering geworden. Arminiaanse en Pelagiaanse ketterijen blazen hoog van de toren en dat nog wel in de kerk. En wat de kerk-leden betreft: ‘Men verbroedert zich met hen van wie men een afkeer moest hebben’.

Toen ds Oomkens van Onstwedde eens tijdens de dienst een Evangelisch gezang voorlas, liep Gelms de kerk uit.

In Wetsinge-Sauwerd lag in 1828 het grootste deel van de kerkeraad onder leiding van de agressieve Kornelis W. Brands overhoop, eerst met ds Pieter Damsté, later met diens opvolger J. Keizer. Deze predikanten ondermijnden de leer van de vrije genade, leerden de algemene verzoening, loochenden de erfzonde en ontkenden de geestelijke onmacht van de mens tot bekering. Het werd een slaande ruzie.

In Adorp liep het scherpe conflict van enkele kerkeraadsleden met ds A.M. Stratingh over dezelfde punten als hierboven genoemd.

Er zouden meer gemeenten te noemen zijn. Het was genoeg om aangetoond te hebben, dat de kerk ‘op punten van leer en tucht, in lied en kerkenorde’ het gereformeerde spoor was bijster geworden.

Voor de regio, die wij in dit deel behandelen, blijkt dit tenslotte nog eens overtuigend uit wat ds J.E. Winter van Zuidhorn in een vergadering

[pagina 20]
[p. 20]

van de ring Zuidhorn in 1817 had voorgesteld en verdedigd. Het biedt een typisch staaltje van de denkwijze van vele predikanten in die tijd, waarin men een groot brok natuurlijke religie en natuurlijke theologie aantreft.

In het Reglement op het Godsdienstig onderwijs - per 1 januari 1817 ingevoerd - werd erop aangedrongen zoveel mogelijk tot eenparigheid in het geven van godsdienstig onderwijs, vooral aan de jeugd, te komen.

Naar aanleiding hiervan wees ds Winter op de richting, waarin z.i. de oplossing was te vinden. Breed en op fundamentele wijze verdedigde hij zijn standpunt in de ringvergadering van 9 juli 1837.

Daar zijn op schrift gestelde ‘deductie’ (gevolgtrekking) ons een helder beeld geeft van de theologische opvattingen, die in die dagen in de hervormde kerk in Groningen de boventoon voerden, besteden we er hier wat meer aandacht aan.Ga naar eindnoot4.

Ds J.E. Winter is van mening, dat de predikanten niet verplicht konden worden allen hetzelfde catechisatie-boekje te gebruiken. ‘Want waarom zou ik de jeugd niet zonder systhema, niet redenerend kunnen onderwijzen? Waarom niet naar schema van eigen opstel, dat elk catechisant afschreef of voor zich deed afschrijven, als men het niet verkoos te laten drukken?’

Het is waar, als allen een soort standaard-leerboekje gebruiken, dan betekende dit zeker een winstpunt voor steeds van woonplaats wisselende leerlingen, zoals voor dienstboden.

Ook zou het gemakkelijk zijn bij het uit het hoofd leren. Er was dan een zekere eenparigheid in het onderwijs bereikt.

Maar ds Winter bedoelt ‘een veel wezenlijker en edeler eenparigheid, een eenparigheid in de geest van het onderwijs, die bij alle verscheidenheid van gedachten en onderwijsmethode toch niet geheel onmogelijk was’.

Hij vervolgt dan, zijn hoorders complimenteus tegemoet tredend: ‘Ik reken teveel op uw kunde en braafheid, dan dat gij niet met ons instemt, dat ons godsdienstonderwijs geen onderwijs in de godgeleerdheid moet zijn.’

Dit had z.i. de ervaring al lang geleerd. ‘Theologie is een onderwijs in de geschiedenis van de Dogmatiek, beschouwelijke leer voor den Theologant van Professie, onmogelijk een vak voor den eenvoudigen man, allerminst voor de jeugd, naauwelijks voor den geoefenden Christen voor liefhebberij’.

Bovendien mag en moet er nooit ‘polemica ia het onderwijs van 't Volk’ gemengd worden. Dus nooit over theologische geschilpunten praten.

‘Men mag er hier en daar een kwast van een catechiseermeester of een kettermakend regtzinnigen snijder of schoenlapper door gevormd hebben, of een dweper, die zijn kerk systhema voor de eenige ware leer der zaligheid houd, zijn theologie voor religie, en zijn godsdiensthaat en verdoemzucht voor vroomheid aanziet...

[pagina 21]
[p. 21]

Het inboezemen der polemica heeft nog nooit een braven, liefderijken, toegevenden en zachtzinnigen Christen gevormd. Zelfs zou ik durven twijfelen, of de eigenlijke polemica wel het werk is, althans van de uiterste noodzakelijkheid voor elken Predikant.’

Het is niet goed de eenvoudige Christen ‘strijd-theologie’ te leren ‘die, zoals het meestal gaat, slechts Christen-Goliaths maakt’.

Hoe het dan wel moet zijn?

‘Het onderwijs zij... echt Godsdienstig, dat is, het verkeere bij die grondwaarheden, die den echten grondslag en geest van den natuurlijken en geopenbaarden Christen Godsdienst uitmaken.’

Er is verschil tussen ‘kerkelijke en Godsdienstige dogmatiek’. ‘Niemand onzer twijfelt toch, dat ieder leer en leerstuk, dat geen of slechts een zeer betrekkelijken invloed op den deugd, den troost en de zaligheid der menschen heeft, tot het populair volksonderwijs niet berekend worden moet of gebragt.’

Het onderwijs aan het volk ‘zij vooral afgemeten naar de vatbaarheid en de behoefte onzer onderwijzelingen’.

Laat de eenparigheid van ons onderwijs ‘bestaan in de eenvoudigheid, dat is, in een wel verstandig, maar ongekunsteld onderwijs in de godsdienstleer, met die begrippen, en met zulke bewijzen voor die begrippen bevestigd, die wel door het gezond, maar tevens eenvoudigst menschenverstand gevat en gevoeld kunnen worden - en met zulke bijbelplaatsen gestaafd, over welker zin zoo min mogelijk, eenig uitlegkundig verschil plaats heeft’.

Tenslotte: ‘Al het onderwijs worde toch practisch aangewend, op het hart.

Het moet ons immers, Broeders! anders missen wij doel, te doen zijn, om goede menschen, brave burgers en waardige Christenen te maken. De kracht der waarheid overal voelbaar te maken en aan te wenden, op de betering van het hart, op de bestieringen der neigingen, op de regeling van het leven en den wandel, maakt onze leer geest en leven, zooals Jezus zegt: dat is licht voor het verstand en kracht voor het hart.’

Dit was de eenparigheid, die ds Winter in het godsdienstig onderwijs bedoelde. Zijn aanwezige ringbroeders waren verrukt over zijn betoog en verzochten hem het te laten drukken (wat bij ons weten niet is gebeurd).

Wij delen die verrukking niet en veroorloven ons enkele kritische kanttekeningen.

1.Dat ds Winter van catechisanten geen kleine theologen wil maken, is verstandig. Maar het blijkt heel duidelijk, dat hij daarmee ook bedoelt, dat men hun ook de belijdenis der kerk niet moet leren.
2.Wat ds Winter hier zegt over polemica, is dwaasheid. De leerlingen mogen niet weten, wat dwaalleraars hebben ingebracht tegen de Schriftuurlijke waarheid, zoals die in de belijdenis wordt nagesproken.
[pagina 22]
[p. 22]
Daardoor zouden alleen maar Christelijke ‘Goliaths’ gevormd worden, meent ds Winter.
Maar hij begrijpt niet, dat daardoor juist worden gevormd ‘Davids’, die in staat zijn met de steentjes uit de beek der Schrift, de vijanden van het rijk Gods te weerstaan en te verslaan.
Hij wil geen ‘polemica’, maar dat komt in de regel hierop neer, dat hij en zijn medestanders geen kritiek op hun leer kunnen verdragen. Vandaar zijn welsprekend schelden tegen catechiseermeesters en snijders en schoenmakers, die blijkbaar hem en de zijnen wel eens op hun verknoeien van Schrift en belijdenis hadden aangevallen.
3.Volgens ds Winter moet de stof voor het onderwijs zijn: ‘de grondwaarheden, die den echten grondslag en geest van den natuurlijken en geopenbaarden Christen Godsdienst uitmaken’. Dus eerst komt de natuurlijke Godsdienst, dat is, wat de mens uit zichzelf wel van God en godsdienst weet, buiten Gods bijzondere Openbaring om. In de tweede plaats komt: ‘Christelijke’.
Uit het vervolg van ds Winters betoog blijkt, dat dit ermee wordt bedoeld: Als de catecheet zijn onderwijs heeft gegeven en gestaafd met bewijzen, die wel door het gezond, maar ook eenvoudigst mensenverstand kunnen worden begrepen, dan mogen ten bewijze van wat hij heeft gezegd, ook nog wel bijbelplaatsen worden aangehaald. Maar dat moeten dan zulke bijbelplaatsen zijn, waarover zo min mogelijk enig uitlegkundig verschil kan bestaan.
Het is duidelijk, dat dus geen teksten mogen worden genoemd, die b.v. handelen over de totale verdorvenheid van de mens.
4.Tekenend is ook wat gezegd wordt over het doel van de catechisatie. Dat doel is: goede mensen, brave burgers en waardige Christenen te maken. Het is wel duidelijk, wat hier wordt gezegd. Eerst ‘goede menschen, brave burgers’. Daarna komt: ‘waardige Christenen’.

Dat iemand een goed mens en een braaf burger is, wordt niet gezien als iets, dat opkomt uit het ‘Christen-zijn’. Nee, het ‘Christen-zijn’ staat naast, ja, achter dat andere. Dat kan weer niet anders betekenen, dan dat ‘goed mensch en braaf burger zijn’ een Christelijk tintje krijgt op grond vooral van enkele losse uitspraken van Jezus, waardoor men zijn ‘natuurlijke inzichten’ dan gedekt meent te zien.

Over wedergeboorte en bekering wordt niet gesproken; het gaat om betering van het hart, ‘bestiering’ van de neigingen, de ‘regeling’ van het leven en de wandel.

De Schrift in haar geheel blijft dicht. De belijdenis van de Kerk wordt niet genoemd, over Verbond en Doop wordt niet gesproken.

Het is een ‘braafheid-godsdienst’, die hier wordt verdedigd. Een braafheid, die de mens, daarbij geholpen door het hartelijke onderwijs van de predikant, zelf kan bereiken. Het zien op het voorbeeld van Jezus en het

[pagina 23]
[p. 23]

luisteren naar een enkel woord van Jezus, kan daartoe ook nog bijdragen. De mens kan zichzelf verbeteren en zo door zijn eigen deugdzaamheid de eeuwige zaligheid binnengaan.

Dit is beslist geen gereformeerde leer meer. We kunnen nu begrijpen, dat menigeen het onder zulk een braafheidsprediking niet kon uithouden. Dat gold voor ieder, die nog leefde bij de hele Schrift en bij de belijdenis naar de Schrift. Voor ieder, die zichzelf had leren zien, zoals de Schrift de mens tekent; een arm, verloren, machteloos mensenkind. Voor ieder, die zag, dat hij om behouden te kunnen worden, een Borg en Zaligmaker nodig had.

Het is geen wonder, dat een kwast van een catechiseermeester, een ketterjagend rechtzinnige snijder of schoenlapper tegen de opvattingen in de ring Zuidhorn verkondigd, in opstand kwamen en hun ‘brave’ dominee duidelijk lieten merken van zijn leer afkerig te zijn.

Ook stemt het tot grote dankbaarheid, dat ds Hendrik de Cock, toen hem door Gods genade de ogen waren opengegaan, met hart en ziel de gereformeerde leer is gaan verdedigen en voorstaan. Met alle gevolgen van dien.

Iets over het kerkelijk leven in de ring Zuidhorn

Waardevolle gegevens over het kerkelijk leven in de periode kort aan de Afscheiding voorafgaande in de hervormde classis Groningen worden ons ook aangereikt in een bijlage bij het verslag van het classikaal bestuur van Groningen over de persoonlijke kerkvisitatie van 1831 in de ring Zuidhorn.Ga naar eindnoot5.

Als graadmeter van de ‘godsdienstige staat’ in de verschillende gemeenten menen de schrijvers te kunnen nemen de kerkgang (‘de meerdere of mindere belangstelling in de openbare godsdienst’) en de kerkelijke huwelijksbevestiging.

Geconstateerd mag dan worden - aldus de schrijvers - dat op zondag de morgendienst trouw wordt bezocht, maar met de opkomst in de middagdienst is het bedroevend gesteld. Ze vragen zich af of het ‘Hoog Bestuur’ daar niets aan kan doen.

Eén van de oorzaken van ‘dit noodlottig en zorgwekkend verschijnsel’ is volgens hen het verplicht preken over de Heidelbergse Catechismus in de middagdienst!

Dit kan immers slechts ongunstig werken op het kerkbezoek op zondagmiddag in de gemeenten waar één predikant staat - en dat vaak al jaren lang. Want zo iemand zal weinig animo hebben om elk jaar nieuwe catechismuspreken te maken. En dan wordt natuurlijk de gemeente het beu ‘om jaar in jaar uit dezelfde onderwerpen in denzelfden vorm, en dikwerf met dezelfde woorden, te hooren’. We menen hierbij nu toch te

[pagina 24]
[p. 24]

moeten opmerken, dat de schuld dan niet bij de Heidelbergse catechismus ligt!

Men zou - aldus de bijlage - ‘het verval der namiddag-godsdienst ten platten lande’ kunnen tegengaan door om de andere zondag 's middags de leerrede over de catechismus af te wisselen met onderwijs in bijbelkennis (‘oefeningen over den Bijbel’). In die bijbeloefeningen zouden dan bij voorkeur de historische boeken van de bijbel moeten worden behandeld.

Zo zou meer liefde voor de bijbelse geschiedenis worden opgewekt. Zij die reeds belijdenis hadden gedaan, kregen dan een mooie gelegenheid de kennis van het reeds geleerde bij te houden en uit te breiden. En de predikanten werd het mogelijk gemaakt om hun hoorders ‘van de vraagboekjes al meer en meer tot de zuivere en heilige bron zelve op te leiden’.

Hier hebben we weer het tegenwoordig ook wel gebruikelijke uitspelen van de bijbel tegen de belijdenissen van de kerk.

Elke poging - aldus de bijlage - de bijbel uit de scholen te verwijderen, moet worden beantwoord met een poging hem door de kerk in de huizen in te voeren en daarom moet de ‘huiselijke godsdienst’, die al zo kwijnt, worden hersteld.

 

Wat de kerkelijke huwelijksbevestiging betreft, deze ‘heilige handeling’ was langzamerhand geheel in onbruik geraakt. Dat was niet het gevolg van minachting voor het kerkelijk huwelijk, maar wel van onkunde van het belang daarvan. Verder van het volslagen gebrek aan medewerking bij de burgerlijke autoriteiten, die de kerkelijke huwelijksbevestiging niet alleen niet aanbevalen, maar ook het huwelijk voltrokken op een tijd, die niet geschikt was voor de kerkelijke inzegening.

Daarom gaven de schrijvers van het stuk, dat we nu behandelen, in overweging bij de koning pogingen te doen om een beschikking te laten afkondigen, waarin de burgemeesters wordt gelast om alleen ‘op eenen dag van gewone godsdienstoefening’ de huwelijken burgerlijk te sluiten. En ‘zij twijfelen geenszins, dat het Hoofd des Staats, wetende, hoe zeer het huwelijk de steunsels van de godsdienst behoeft, hierop, vooral in deze dagen, gunstiglijk zou disponeren’.

‘Nederland, het zoo hoog geroemde van wege zijne godsdienstigheid, zou dan niet langer in die afgrijselijke tegenspraak met zijn van elders bekend Christelijk karakter liggen, en niet het eenige onder al de Protestantsche landen wezen, waar de oudste en heiligste verbintenis onder menschen, die de kweekschool is van burgers voor den Staat, en van leden voor de Christelijke kerk, zonder opzien tot God en zonder godsdienstige bekrachtiging, bijna algemeen, werd ingegaan.’

[pagina 25]
[p. 25]

Reacties op het separatisme in de hervormde classis Groningen

Laten we hier enige aandacht geven aan officiële reacties op het separatisme in de hervormde classis Groningen, zoals in die kring de Afscheiding meestal werd betiteld.

Uit de kerkvisitatie-rapporten van de classis Groningen (4 juni 1834, dus nog vóór de Afscheiding) putten we: ‘In de ring Zuidhorn vonden de visitatoren een uitmuntende geest van liefde en vrede en een recht Christelijke harmonie tussen de Leraars en hun gemeenten heersen’. Dit was des te verblijdender, omdat ‘vooral in de nabijheid van deze ring de godsdienstige dweperij en scheurmakerij zo stoutmoedig het hoofd verheft’.

Hier en daar oefende de geest des tijds nog wel een verkeerde invloed, maar ‘het notabelste gedeelte des volks koestert niettemin een evangelische denkwijze’.

Over het algemeen viel de belangstelling voor de kerkdiensten te prijzen, maar ‘sommigen gaan, zoals voorheen naar Ulrum, nu bij voorkeur naar Lutjewoude ter preek’.

Zoals vroeger de mensen naar Ulrum trokken om ds de Cock te beluisteren, zo gingen ze na diens schorsing nu naar Lutjewoude in Friesland. Dit dorpje - ook wel Augsbuurt genoemd, ligt vlak bij Kollum. Van 1833-'37 stond in Augsbuurt en Kollumerzwaag ds S. Hogerzeil, die zeer orthodox preekte, maar uiteindelijk toch niet met ds S. van Velzen is meegegaan. In 1836 publiceerde hij een Rondborstige verklaring, waarin hij motiveerde, waarom hij zich niet afscheidde van de hervormde kerk.Ga naar eindnoot6.

In het visitatie-rapport werd geconstateerd, dat in de ring Zuidhorn het ontlopen van de eigen predikant niet algemeen voorkwam ‘en er bestaat hoop, dat het eer af dan toenemen zal. Vooral door de aanhoudende ijver van de predikanten op de catechisaties, ter bevordering en vermeerdering van zuivere godsdienstkennis.’

Op 26 februari 1836 bericht het classikaal bestuur van Groningen aan de minister van Staat, belast met de generale directie voor de zaken der Hervormde kerk enz. het volgende wat het separatisme in de classis betreft:

‘dat zich in de gemeenten van Groningen, Haren, Leeg- en Hoogkerk, Ezinge, Saaksum, Oldehove, Niehove, Grijpskerk en Visvliet, personen bevinden, die openlijk verklaard hebben, zich van de bestaande Hervormde kerk af te scheiden;

dat het aantal dier personen bedraagt te Groningen elf, te Haren drie, te Leeg- en Hoogkerk drie, te Ezinge vijf, te Saaksum twaalf, te Oldehove tien, te Niehove vier, te Grijpskerk vier en te Visvliet zestien;

[pagina 26]
[p. 26]

dat onder die personen te Groningen zijn een koekebakker en diens huisvrouw, de huisvrouw van een steenkooper, en een schoenmaker, de overigen geringe lieden zijn, en twee van hen ehelieden zijn, sedert acht jaren naar Leeuwarden vertrokken zijn, zonder lidmaats-attestatiën derwaarts te hebben gevraagd;

dat te Ezinge slechts één is, daar als lidmaat bekend, één de huisvrouw van een tamelijk welgestelde koopman, en de anderen tot de arbeidende volksklasse behoren, van welke twee de verklaring met een kruisje getekend hebben, en één, door de afgezette predikant de Cock tot ouderling aangesteld, van tijd tot tijd daar of elders voor een groter of kleiner getal van mensen oefening houdt;

dat die te Saaksum op één na van de behoeftige en de meesten van de laagste klasse zijn, één van hen als ouderling en één als diaken bij de zogenaamde gemeente der separatisten door de afgezette predikant de Cock te Oldehove zijn bevestigd, en er alle zondagen 's namiddags onder de openbare godsdienstoefeningen, aldaar of te Oldehove of te Ezinge in vereniging met de separatisten van deze plaatsen godsdienstige bijeenkomsten worden gehouden, bij welke een inwoner van Ezinge voorganger of prediker is;

dat onder die te Oldehove slechts twee mansledematen zijn, en zij bijna allen tot de geringe, de meesten tot de allergeringste stand behoren, en lieden zijn van weinig betekenis;

dat onder die te Niehove een schoenmaker is, lidmaat, maar menigmaal door sterke drank bevangen, straatgerucht verwekkende, een dagloner, geen lidmaat, die, als weduwnaar een getrouwde, doch haar man verlaten hebbende vrouw tot bijzit heeft gehad, en die weer verlaten heeft, een dienstmeid, lijdende aan de vallende ziekte, en een smidsknecht, lidmaat, bij uitstek hevig in schelden en opruien;

dat onder die te Grijpskerk slechts twee lidmaten zijn, doch behalve die vier nog twee vrouwen, lidmaten, en één man geen lidmaat zijnde, mogen geacht worden zich te hebben gesepareerd, en allen, behalve één persoon, mensen zijn uit de geringe stand, wel hun eigen brood etende, doch geen goederen bezittende;

dat onder die te Visvliet slechts drie lidmaten zijn, en de overigen sedert vier of vijf jaren van elders daar zijn komen wonen, en zij allen gezamenlijk tot de geringe arbeiders- of dagloners-klasse behoren, kunnende velen lezen noch schrijven.

 

Voorts meent het Cl. Bestuur hier nog te moeten bijvoegen, dat te Windeweer en Lula zich wel geen personen door een openlijke verklaring hebben afgescheiden, maar twintig, waaronder veertien lidmaten zich sedert een geruime tijd aan de openbare godsdienst en het Avondmaal hebben onttrokken, vier huisvaders, waaronder twee lidmaten, hun laatste kinderen niet hebben laten dopen, en alle die mensen ten grootsten

[pagina 27]
[p. 27]

dele behoren tot de geringste klasse, terwijl daar slechts ééns een geheime oefening heeft plaats gehad;

dat te Grootegast en Doezum een separatistische gemeente bestaat met ouderlingen en diakenen aan het hoofd, door de Cock gesticht, en waar door twee dier ouderlingen des zondags gewoonlijk tweemalen geregeld geoefend wordt voor een zeer aanzienlijke vergadering, ook van mensen uit naburige gemeenten, en door een ingezetene aldaar publiek catechisaties worden gehouden, door een vrij groter getal dan die van de wettige Leraar bezocht;

en dat te Oldebert (Tolbert) en te Lettelbert des zondags, tijdens de gewone godsdienstoefening, conventikelen worden gehouden?

 

We hebben het hele schrijven hier opgenomen, omdat daarin nog een aantal bizonderheden vermeld staan, die niet bij Bos in de Archiefstukken betreffende de Afscheiding zijn te vinden.Ga naar eindnoot7.

In een schrijven van het classikaal bestuur aan het provinciaal kerkbestuur, op dezelfde datum gedateerd als het hierboven geciteerd,Ga naar eindnoot8. vinden we nog enkele bijzonderheden over de volgende gemeenten:

 

‘Te Leeg- en Hoogkerk zijn, behalve drie personen, die openlijk verklaard hebben zich van de bestaande Hervormde kerk af te scheiden, nog enige anderen, die met de daad tonen, verachters van de openbare godsdienst en tegenstrevers van de kerkelijke verordeningen te zijn, delende, zo des zondags als op een andere dag in de week, in de verenigingen der separatisten?

Met die ‘tegenstrevers van de kerkelijke verordeningen’ werd ook gedoeld op ouderling D.R. Moes en diaken Jan J. de Weerd, die weigerden Evangelische gezangen mee te zingen. Ze kwamen echter wel weer trouw in de kerk. Daar ze bijna aan het eind van hun zittingsperiode waren, wilde de oude ds J. Koiter, die niet minder dan 48 jaar (1793-1841) in Leegkerk-Hoogkerk heeft gestaan, er maar geen werk meer van maken.Ga naar eindnoot9.

 

We willen het noemen van een aantal officiële, hervormde reacties op het separatisme in de classis Groningen besluiten met nog te citeren uit 2 ringverslagen, afkomstig uit de ring Hoogezand, die ook tot de hervormde classis Groningen behoorde.

 

In de ene ringvergadering sprak men ‘over de waarde der Grieksche en Latijnsche letterkunde, wier vlijtige beoefening, toegepast op de Goddelijke openbaring, een waarborg oplevert tegen dweperij en mystiekerij in de godsdienst, aangezien de meeste scheurmakers, meestal onder de dwepers te rangschikken, in die wetenschap veelal geheel onkundig zijn, en blijkens de geschiedenis van vroegere tijden, ook toen daarin onbedreven waren.Ga naar eindnoot10.

[pagina 28]
[p. 28]

Een jaar later was in een ringvergadering (13 december 1837) de brochure van Groen van Prinsterer: De maatregelen tegen de Afgescheidenen aan het Staatsregt getoetst, besproken.

Hoewel men ‘het vernuft van dien Heer in het verdedigen der Separatisten moest erkennen, was men evenwel in twijfel, of men zelfs eene goede bedoeling van dien Schrijver kon aannemen, daar men zoo vele sporen in gedacht werk meende te ontdekken, om de rust en orde der kerk niet alleen, maar der geheele Maatschappij aan hersen schimmige Staats-beginselen op te offeren, en de zaken zoo zijdelings en geheel verdraaid worden voorgesteld, dat niet de waarheid, maar laakbare bedoeling gezocht scheen.

Men begreep tevens, dat dat stuk zelve de beste wederlegging was der beschuldiging, daarin zoo vinnig geuit tegen de hooge regeering, alsof deze de vrijheid van denken en geweten beperkte; en kwam bijna op de gedachte, om het geheele stuk te achten voor eene schandelijke poging, om den éénen tegen den anderen op te zetten, doch die tevens zou uitwerken, dat de zuivere waarheid te beter zou uitkomen.Ga naar eindnoot11.

Het is duidelijk, dat de ring Hoogezand in een sfeer van zich afzetten tegen de separatisten, het Groen kwalijk neemt, dat deze voor de Afgescheidenen opkomt. We hebben hier een aanzet tot de kritiek op Groen, die later in zijn eigen hervormde kring o.a. via de ethisch-irenischen zo sterk zal opklinken.

 

We beëindigen deze paragraaf met het vermelden van een klacht van het Provinciaal kerkbestuur van Friesland.

Dit schreef op 15 september 1838 aan het gelijknamige college van Groningen, dat het ‘bij het examineren sedert eenigen tijd heeft opgemerkt, dat ook anders zeer bekwame jongelingen doorgaans bijzonder zwak zijn in het vak der Leerstellige Godgeleerdheid en de daartoe behoorende Bijbelkennis’.

En het vraagt zich dan af: zou het niet liggen aan het academisch onderwijs in dezen?

Wij zijn geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden, want wat gaf de oppermachtig wordende Groninger richting aan de theologische faculteit aldaar nog om de gereformeerde dogmatiek.

eindnoot1.
Westerkwartier. Geografisch gezien, omdat dit Westerkwartier, een deel van het westen der provincie Groningen, naar het zuiden en westen begrensd wordt door Drenthe en Friesland. Het ligt in Groningen zelf ten westen en zuiden van het Reitdiep, oorspronkelijk de benedenloop van de oude Hunze, die eeuwenlang aan de noordoost-zijde een natuurlijke scheiding vormde, tevens een zekere taalgrens.
De oudste dorpen liggen op vier oude zandruggen, van het zuiden naar het noorden gerekend:
1.
De meest zuidelijke rug met de dorpen Marum, Nuis, Niebert, Tolbert, Midwolde, Lettelbert, Oostwold.
2.
De volgende rug met Noordwijk en Lucaswolde.
3.
De derde rug met Doezum, Grootegast, Sebaldeburen, Oldekerk, Niekerk en Faan.
4.
De vierde zandrug met Zuidhorn en Noordhorn.
Verder in twee oude kleigebieden:
1.
Een oud kleigebied, het Humsterland geheten, met Oldehove en Saaksum.
2.
Een oud kleigebied met Fransum (heel oud 13-eeuws kerkje).
Op verschillende wierden vormden zich ook weer dorpen, zoals op de wierde van Ezinge.
Wegens zijn ligging onmiddellijk tegen de Friese woudstreek en de Drentse zandgebieden is het Westerkwartier een overgangsstreek. Het Hoendiep vormt de scheiding tussen een noordelijk gedeelte, dat vlak land is, en een zuidelijk gedeelte, dat meer een gesloten landschap bezit, dus boomrijker is.
(We hebben hier gebruik gemaakt van een gestencild rapport van de ring Zuidhorn ‘betreffende de kerkelijke situatie in het Westerkwartier’, ons vriendelijk ter inzage verleend door ds E.J. Struif te Zuidhorn en ds. C. van den Berg, nu te Sellingen, eerder te Noordhorn.)
eindnoot2.
Dr. R.B. Evenhuis. Ook dat was Amsterdam IV, 184. Amsterdam 1974.
G. Kuypers was in 1765 professor in Groningen geworden.
eindnoot3.
De ongehuwd gebleven ds S.H. ten Cate stond van 1796 tot zijn dood in 1837 (82 jaar) in Opende.
eindnoot4.
Handelingen der Ringvergadering van Zuidhorn, gehouden den 9 July 1817. R.A. Groningen.
eindnoot5.
Wij maken hier gebruik van een ‘Bijlage bij het Verslag van het Klassikaal Bestuur van Groningen wegens de Kerkvisitatie over het jaar 1831, zijnde een Uittreksel uit het Rapport van de persoonlijke kerkvisitatie in den Ring Zuidhorn 1831, aan het Bestuur voornoemd gedaan door deszelfs Afgevaardigden, de Heeren W. Holwerda en G.H. van Senden.’
eindnoot6.
Hij wilde bij zijn ‘dierbare gemeenten’ Augsbuur en Kollumerzwaag blijven om daar aan de verplichtingen te voldoen hem als bedienaar van het Evangelie door Jezus zelf opgelegd. In die gemeenten kon hij van de waarheid blijven getuigen. De gereformeerde leer mocht immers nog vrij en ongehinderd in de hervormde kerk worden verkondigd.
Bovendien was hij nu van veel meer nut voor zijn gemeenten dan wanneer hij zich afscheidde. Hoogstwaarschijnlijk gingen dan slechts enkelen met hem mee en de overigen zouden dan onder de leiding van een andere predikant komen. Ook zou hij bij de weinigen, die hem gevolgd waren, niet kunnen blijven, omdat nergens noch voor zijn gezin noch voor zijn persoon alleen een geschikte woning te vinden was.
eindnoot7.
Bos III, 176.
eindnoot8.
Schrijven van het Classikaal bestuur van Groningen aan het Provinciaal kerkbestuur, 26 februari 1836 met inlichtingen over de woelingen en conventikelen der separatisten in de gemeenten van de classis Groningen.
eindnoot9.
Schrijven van ds J. Koiter namens de kerkeraad van Leeg- en Hoogkerk d.d. 25 oktober 1836 aan het classikaal bestuur van Groningen.
ds Jan Koiter werd in 1793 in Leegkerk-Hoogkerk bevestigd; in 1841 werd hij emeritus en op 13 januari 1848 overleed hij in Hoogkerk, 80 jaar oud.
eindnoot10.
Vergadering ring Hoogezand, 2 december 1836.
eindnoot11.
Archief Provinciaal Kerkbestuur van Groningen B 69. R.A. Groningen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken