Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Henry en Louize (1794)

Informatie terzijde

Titelpagina van Henry en Louize
Afbeelding van Henry en LouizeToon afbeelding van titelpagina van Henry en Louize

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.43 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Henry en Louize

(1794)–Cornelia L. van der Weyde–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Eerste deel


Vorige Volgende
[pagina 207]
[p. 207]

Vijftigste brief.
Frederik aan Henry.

Beste Vriend!

 

Overmorgen kom ik bij u; maar wil u, alvoorens, het einde mijner droevige historie melden. -

madelon was mij dan op den eersten avond van mijne liefdensverklaaring ontvlugt; doch ik was blijde dat ik gesproken en mijn hart van een zwaar pak ontlaaden had; - ik verbeeldde mij nu dat alles wel gaan zou; en droomde dien nacht niet dan van trouwen en allerlei fraaije dingen meer. - De morgenstond brak eindelijk aan, frederik was vroeg op de lappen, en vervoegde zich aan het ontbijt; maar de Juffer liet er zich niet vinden. - Des middags aan tafel ontweek zij mijn gesprek; want toen het Dissert werd opgezet, kwam er juist iemand om haar te spreeken, dus maakte zij eene verschooning en vertrok. - Des avonds at zij beneden; maar eene zwaare hoofdpijn belettede haar lang op te zitten, en dus, toen mijne Engelin wat gegeeten had, begaf zij zich ter rust. - Om kort te gaan, dit duurde

[pagina 208]
[p. 208]

drie dagen, en ik geloof dat zij, misschien, daar door tijd trachtte te winnen, als weetende dat de tijd van mijn vertrek nabij was. - Ik brandde van ongeduld, en kon het volstrekt niet langer uithouden, dus schreef ik haar, op den vierden dag, dit volgend briefjen:

 

‘Mejufvrouw!

 

ik zie al te duidelijk dat ik u mishaagd heb; doch waarom? - Is uw hart niet meer vrij? - dan moet ik te vreden zijn. - Evenwel, Mejuffer! ben ik u dan geen antwoord waerdig? - Is het aanzoek van een braaf man eene zoo groote misdaad in uwe oogen, dat gij mij, sedert dien tijd, op alle wijzen poogt te ontwijken? - Ik bemin u oprecht, en verlang niets vuuriger dan dat gij mij op de proef stelt. - Ik moet, binnen weinig tijds, vertrekken; dus beslis mijn lot - en geloof dat ik niets dan eerlijke inzichten heb; daarom bid ik u, lief meisjen! mij niet meer te ontvlieden. - Ik zal niet zeggen, Mejuffer! dat uwe weigering mij het leven zou kosten; want men sterft niet als men wil; maar zij zou mij ongelukkig maaken. -

Ik ben voor altijd, met de hevigste liefde,

 

Mejuffer!

 

Uw getrouwe Minnaar,

 

frederik.’

 

Er kwam geen antwoord op dat briefjen; en zij bleef mij ontwijken, zo dat ik de volgende klagten uitboezemde en haar deed ter hand stellen: -

[pagina 209]
[p. 209]

‘Beminnelijke madelon!

Geen antwoord aan een eerlijk man, die u, met het zuiverste oogmerk, bemint! is dit wel gehandeld, dierbaarste madelon? - Ik verstaa mij de kunst niet van schoon praaten en vleijen, gelijk andere minnaars van den hedendaagschen tijd; deeze hebben, boven mij, zoo dit een voorrecht is, daarin veel voor; dan, ik verbeeld mij een rechtschapen kaerel te zijn, die spreekt gelijk hij denkt. - Geloof mij dan, bid ik u; mijn geheel hart behoort u - alleen verwaerdig mij met eenige letteren schrifts, tot mijnen troost, en vergun mij vooral u te mogen spreeken. - Het is onmogelijk, dunkt mij, zoo uw hart vrij is, dat een, zoo schoon meisjen, als mijne madelon, zoo wreed zoude kunnen zijn. -

Wees verzekerd dat mijn geluk of ongeluk in uwe handen is - daarom heb medelijden met

 

Uwen Minnaar,

 

frederik.’

 

Eindelijk ontving ik het volgende Billetjen, dat waarlijk niet zeer aanmoedigend was: -

 

‘Hoog Welgeboren Heer!

 

Ik verzoek u, mij verder niet lastig te vallen. - Mijn hart is vrij - onverscheelig voor u, en alle mannen. -

Ik heb de eer te zijn.

enz.’

 

Daar zat frits toen, met dat antwoord, als een gek te kijken. - Na eenig overleg besloot ik haar de volgende regelen ter hand te doen stellen:

[pagina 210]
[p. 210]

‘Schoone madelon!

 

Hoe is het mogelijk dat gij zoo wreed kunt zijn? - Mejuffer! gij weet niet welk een verdriet ik, door uwe koele onverscheeligheid en verachtelijke behandeling lijde, - deeze is de laatste keer dat ik u schrijve - gij weet, ik moet naar mijn Guarnizoen, en dus zal ik u ontslaan van mijn bijzijn, dat u zoo onverdraaglijk schijnt te wezen. - Ja, schoone madelon! mag ik u niet bezitten, dan zal ik waarschijnlijk niet terug komen, en gij zult mijn Oom, die u nooit beledigd heeft, een onlijdelijk verdriet berokkenen. -

Staa mij toe u te vraagen: waarom wilt gij mij niet spreeken? - Zijt gij bevreesd, dat mijne zuchten uw hart tot zagtheid zouden beweegen? - Hoor mij, bid ik u, beminnelijk Meisjen! indien gij mij niet volstrekt wilt ongelukkig maaken. - Ach! heb toch medelijden met uwen ongelukkigen

 

Minnaar,

 

frederik.’

 

Hierop ontving ik dit antwoord:

 

‘Heer Graaf!

 

Ik haat u niet, mijn Heer! maar gij kunt geene goede inzichten met mij hebben - of wel, gij misleidt u zelven. - Dan, ik zal u hooren, maar slechts voor ééne keer - daarna niet meer: en zoo gij mij, na dien tijd, nog blijft lastig vallen, zal ik, voor den korten tijd

[pagina 211]
[p. 211]

welken gij hier nog vertoeven kunt, geduld oefenen; - maar ik vrees, dat gij mij zult noodzaaken, zoo dra gij terug keert, dit huis te verlaaten, - Mijn besluit is onherroepelijk genomen; maak hier staat op. - Laat dus verder af haar te kwellen

 

Die zich noemt

 

enz.’

 

Den zelfden namiddag had ik het genoegen van haar te spreeken. - Door dat de oude man aanhoudend nog van het Podagra geplaagd wordt, en aan het bed gebonden blijft, hielden wij weêr, als te vooren, het middagmaal met ons beide; dus, zoo dra het Dissert opgezet en de knecht vertrokken was, liet ik geen tijd verlooren gaan, en sprak haar in deezer voegen aan:

 

‘Schoone madelon! hoe kunt gij mij zoo wreed behandelen?’ -

Zij. ‘Ik behandel u niet wreed, mijn Heer! maar gij tracht mij te misleiden.’ -

Ik. ‘Neen, waardste madelon! uwe bekoorelijkheid heeft mij voor het eerst recht de liefde doen gevoelen. - Ach! ik kan zonder u niet leeven.’

Zij. ‘Heer Graaf! ik ben maar een burger meisjen, en gij zijt een Heer van aanzien - dus, wij zijn voor elkander niet geschikt.’ -

Ik. ‘Engelin! gevoelt gij dan een tegenzin - een afkeer voor mij? - Is dit de belooning voor mijne zuivere liefde?’ -

Zij. ‘De reden gebiedt mij u te weigeren.

[pagina 212]
[p. 212]

Veele ligtgeloovige meisjens zijn bedrogen, door dat zij zich met groote Heeren inlieten, - ik verzoek u mij van geene liefde te spreeken: het kan u immers nooit tot voordeel strekken wanneer gij mijne rust stoordet - dus nog eens, wij kunnen nooit veréénigd worden.’ -

Ik. ‘Bekoorelijke madelon! geloof toch dat mijne liefde zuiver en oprecht is.’ (op mijne knieën vallende, en haare hand kusschende.) ‘Ach! zonder uwe liefde ben ik verlooren - laat mijne taal u beweegen - herroep uwe wreede besluiten!’ -

Zij. ‘Staa op, mijn Heer! - Als men u eens in deeze houding zag! - Waarom wilt gij mij ongelukkig maaken?’ -

Ik. ‘Zoude ik u ongelukkig willen maaken, dierbaar Meisjen! daar ik mij voor u zeer gaerne zou opofferen, om uw geluk te bevorderen!’ -

Zij. ‘Staa op, mijn Heer! - Ik spreek geen woord meer, zoo lang gij niet opstaat.’ -

Ik. ‘Ach! laat mij hier sterven, zoo ik u niet beweegen kan.’

Zij. ‘Maar, mijn Heer! wat kunt gij toch van mij begeeren?’

Ik. ‘Alleen de verzekering dat ik u niet onverscheelig ben.’ -

Zij. ‘En waartoe zou dat dienen?’ -

Ik. ‘Ach! madelon! ik zie duidlijk, tot mijne smart, dat gij mij haat:’ (en ik werd zoo hevig aangedaan, dat mij de traanen langs de wangen biggelden.) ‘ik zal u verlaaten, Mejuffer!

[pagina 213]
[p. 213]

maar gij zult eerlang hooren dat het verdriet mij verteert. - Ik zal u niet lang meer in den weg zijn; dan, zeker is 't dat gij mijn lijden nog beweenen zult.’ -

Zij. (Ook aangedaan.) ‘Mijn Heer! ik haat u niet - och! waarom mij zoo geplaagd?’ -

Ik. ‘Mijne Engelin! spreek één woord, en ik herleef.’ -

Zij. ‘En welk woord moest dat zijn?’ -

Ik. ‘Dat gij mij bemint. - Waarom wilt gij mij niet gelooven?’ -

Zij. ‘Kan het u zoo behaagen mijne zwakheid te zien? - Wel nu - ik geloof u.’ -

Ik. ‘Schoone madelon! spreek nog één woord - maak mij gelukkig - zeg dat gij mij bemint!’ -

Zij. ‘Wel nu - ik bemin u - ik heb u lief!’ -

Ik. ‘Dierbaarste Schat! voor eeuwig zijt gij de mijne!’ -

Ik omhelsde, na deeze betuiging, het meisjen allertederst, en wij bragten vervolgens het grootste gedeelte van dien namiddag in elkanders gezelschap door.

En nu, meester hendrik! weet gij alles; verwacht mij overmorgen bij u. - ô! Dat zal eene scheiding wezen! - ik kan er niet aan denken. -

Vaarwel! ik blijf

 

Uw getrouwe Vriend,

 

frederik.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken