Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen (1797)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen
Afbeelding van Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemenToon afbeelding van titelpagina van Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.65 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vrugten van mijnen geest, of Keur van verschillende bloemen

(1797)–Cornelia L. van der Weyde–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Dingsdag.

‘Schoone Therese!’ – dus vong fidelio op deezen dag aan – ‘ik heb de voorgaande dagen u reeds beweezen, dat gij, volgens Goddelijke en burgerlijke wetten, verpligt zijt een huwelijk aantegaan; – ja, ik heb reeds getoond hoe gij zulks met mij behoordet te doen; thans wil ik mij bepaalen, om u, uit afleiding der denkbeelden, die deeze dag oplevert, hiervan te overtuigen. –

Deeze dag was aan mars, den God des oorlogs, gewijd; deeze werd een vriend van vrouw venus geheeten; dus is ook deeze dag tot de liefde geschikt. – Zonder ons met de gedachten der Heidenen optehouden, beleeven wij geene tijden van oorlogen? – Bloedige krijg zal dus het menschdom geweldig verminderen, ten zij de huwelijken dit in stand houden: vooral is het huwelijk voor lieden, welkers beroep niet tot den krijgsstand behoort, een onvermijdelijke pligt. – Wil dus, bevalli-

[pagina 248]
[p. 248]

ge therese! uwe ooren niet langer voor mijne inboezemingen sluiten, verhoor mij en – mijn heil zal groot zijn. ––

Mars, de Krijgs-god was, zeggen de Dichters, geen vijand der min; ook de Krijgslieden van alle tijden, hunnen vader daarin op het spoor volgende, zijn beminnaars der Jufferschaar; deeze, dankbaar van hunne zijde, hebben altijd veel smaak in helden gevonden; men kan haar dit ook niet ten kwaade duiden – de schoone Sexe, welker mindere krachten haar voor booze aanslagen, ja beledigingen blootstelt, bemint die lieden, welke verondersteld worden meer moed te bezitten dan hunne medeburgers, die niet tot den wapenstand zijn opgeleid: en, ten onrechte, vinden zij ook wel eens smaak in het glinsterend kleed, zonder te denken wat deeze couleuren aanduiden.

Als het Vaderland van een onrechtvaerdig vijand wordt aangevallen, is ieder Burger verpligt, tr verdediging van hetzelve, optekomen; – maar met het gevaar verdwijnt deeze pligt; want de oorlog is eene zoo afschuuwelijke zaak, zoodra die ophoudt verdedigend te wezen, dat geene weldenkenden besluiten kunnen, het beroep der wapenen aantevatten. – Het Krijgsmans leven, wel beöefend, is werkzaam; want er is geen stand die meer kundigheden vereischt; doch zoo als veele Officieren dien, in vredenstijd waarneemen, is hij niets dan luië ledigheid, die alle onheilen voordbrengt. – Gij, schoone Maagd zult toch niet

[pagina 249]
[p. 249]

tegenspreeken, dat ook ondeugd het grootste onheil heeten mag.

Alle Juffers moeten dan weinig liefde of veel zorgeloosheid bezitten, die een krijgsman ten echtgenoot begeeren – de verdediging des Vaderlands alleen uitgezonderd – eens immers moet het vuur des oorlogs hunne hechte banden dreigen te verbreeken – en wederom, wat is een krijgsman in tijd van vrede anders dan een doodeeter?’ ––

Zij.

‘Beste fidelio! ik kan de toepassing op uw vertoog zeer ligt raaden – gij wilt mij noopen met u te huwen, wijl gij geen krijgsman zijt – niet waar?’ ––

Hij.

‘Ja – het loopt daar zoo wat heen.’ –

Zij.

‘Mijn vriend! daarom moogt gij niet onbillijk zijn.’ ––

Hij.

‘Dat hoop ik nimmer – echter is al het geen ik zeide waarheid.’ –

Zij.

‘Men kan het blad omkeeren.’ –

Hij.

‘Ik heb geenen lust de zaak dus intezien.’ –

Zij.

‘En waar om niet?’ –

Hij.

‘Omdat ieder den oorlog verfoeijen moet.’ –

Zij.

‘Maar zoo men ons dien aandoet, dan zijn immers bekwaame lieden hoognoodig?’ –

Hij.

‘De Ouden waren wijzer dan wij – elk, bij de Grieken en Romeinen, was soldaat, in oorlog.’ –

Zij.

‘Dit is geen onderwerp, waarover wij vrouwen spreeken kunnen.’ –

[pagina 250]
[p. 250]

Hij.

‘Men moet krijgsman zijn, om van oorlogs-verrichtingen te spreeken; – doch algemeene waarheden gaan omtrent alle zaaken door.’ –

Zij.

‘Is er wel algemeener zaak, dan dat wij zelden goed verstaan, 't geen men ons niet leerde?’ –

Hij.

‘Hier hebben wij gedeeltelijk eene uitzondering aangetroffen – voor het overige zouden wij de oude Zwitschers volgen kunnen.’ –

Zij.

‘Hoe zoo?’ –

Hij.

‘Geöefende Bevelhebbers behoeven veele kundigheden, welke tegenwoordig van veele burgers geleerd worden; als Mathesis en Teekenen, benevens veele andere weetenschappen: het overige van hun beroep is veel gemakkelijker dan een paar schoenen te vervaerdigen.’ –

Zij.

‘Hoe veel tijd, evenwel, zou dat ieder niet doen verliezen, zoo elk de krijgskunde leerde.’ –

Hij.

‘Niet meer dan voor de Zwitschers, die toch ook hunne huislijke bezigheden hebben.’ –

Zij.

‘Zij voorzien toch Europa van hulpbenden – een zeker bewijs dat hunne deugd dit goedkeurt.’ –

Hij.

‘Ieder volk heeft hoedanigheden en gebreken, zijn landaart eigen; – maar de zwitsersche neigingen strekken tot hebzucht.’ –

Zij.

‘Hun land is volkrijk, en kan zijne inwooners niet voeden.’ –

Hij.

‘Mejuffer! hier zou veel over te zeggen vallen; maar mij lust niet u zoo sterk tegen

[pagina 251]
[p. 251]

te spreeken – dat, om te beginnen, ieder het voorbeeld der Zwitschers volge; zij zelf houden toch geen legers op de been, dan in tijd van zwaarigheden.’ ––

Zij.

‘Zij hebben wederom eene geduchte magt in vreemde landen.’ –

Hij.

‘Doch die veeltijds, na het afloopen van hunnen dienst, het plekjen gronds, waarop zij geboren worden, gaan bebouwen.’ –

Zij.

‘fidelio! ik houde mij voldaan, en laate de toepassing over.’ –

Hij.

‘Daar het zóó met de waereldsche zaaken tot nu toe gelegen is, dat ieder den God des krijgs eerbiedigt, en de liefde steeds wil volgen, wees gij ook fidelio dan genegen, en gun zijne bede gehoor.’ ––

Fidelio, die op dien dag eene schoone Tulp aan therese overreikte, hoorde, bij het aanneemen van dezelve haar deeze bedenking maaken:

Zij.

‘Ik zie fidelio! dat gij mij bij eene Tulp, morgen bij eene Madalief enz. vergelijken zoudt – doch verander uw voorneemen.’ –

Hij.

‘Heb ik u dan mishaagd?’ –

Zij.

‘Geenzins, mijn Heer! – maar om wat nieuws te zeggen, dunkt mij, moest gij liever eenige bijzonderheden over de bloemen verhaalen, die mij onbekend zijn.’ –

Hij.

‘De vergelijking van eene Schoone met bloemen, is immers niet onaartig?’ –

Zij.

‘Maar zeer oud.’ –

Hij.

‘Mejuffer! ik gehoorzaam. – Misschien zult gij weeten, hoe de Tulp, in de zeventien-

[pagina 252]
[p. 252]

de eeuw, een voorwerp van koophandel, in eene der Nederlandsche Steden geweest is, zoo dat men duizenden guldens voor ééne dier schoone bloemen betaalde; dat liep zoo hoog, dat de Overheid zich gedrongen zag, om den geheelen ondergang dier dwaazen voortekomen, den Tulpenhandel te stuiten. – Voldoet u deeze aanmerking beter?’ –

Zij.

‘Buitengemeen wel.’ –

Hij.

‘Dan wil ik mij de vier overige dagen mijner beproeving hier naar schikken.’ –

Zij.

‘Bestig. – Gij hebt mij nog niet verveelt.’ –

Hij.

‘Kan mijne liefde geen wedermin uitlokken?’ ––

Zij.

‘Ik schenk u groote voorrechten, maak er een goed gebruik van.’ ––

Hij.

‘Zeker is het geluk van u te zien eene bron van wellust voor mij.’ ––

Zij.

‘Zoo ik daarop kon vertrouwen, fidelio! – wie weet. . . . .’ –

Hij.

‘Ach! twijfel daar aan geenzins.’ –

Zij.

‘Gij moet uwen proeftijd doorstaan – het is Dingsdag – wij zullen zien of gij de week volhoudt, zonder mij te doen geeuwen – vaarwel!’ –


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken