Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 9 (1845)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Belgisch museum voor de Nederduitsche tael- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands. Deel 9

(1845)–J.F. Willems, [tijdschrift] Belgisch Museum–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 183]
[p. 183]

Een Refereyn van twee pateren die reformeren woudden een nonnen cloester.

 
Twee paters, doen out, dander jonck van jaren,
 
Souden tsamen een cloester visenteren,
 
Daer jonghe nonnen veel in waren:
 
Dese meynde doude pater gaen reformeren.
5[regelnummer]
Int capittel dede hy comen theel convent,
 
Ende seyde: ‘ghy kinderen, ghy moet anders regeeren,
 
Ende scerpelijc beteren u regiment!
 
Hier sijn veel mans te comen ghewent:
 
Die moetti buyten cloester al doen wijken,
10[regelnummer]
Ende alleene met Jhesum zijn content,
 
Ende ghehoorsamicheit in u laten blijcken;
 
Gheen gheselscap en mach meer int closter kijcken;
 
Der werelt moetti u allen maken los.’
 
Doen sprack die mater, hoort dees practijken:
15[regelnummer]
‘Belieft u niet anders, soe moechdi gaen strijcken,
 
Pater, vertrect, quia nolimus vos.’
 
 
 
Doen die jonxste pater dat anhoorde,
 
Viel beleeft, ende sprak totten joncfrouwen:
 
‘Twaer onrecht datment alsoe verstoorde;
20[regelnummer]
Men sou elck by zijn ghewoente houwen.
 
Sulcke reformacie soude veel quaets brouwen,
 
Ende int leste souwer veel drux uut spruyten.
 
Als zy aldervrolicxst zijn souwen,
 
Sou men dan den gheselscap tcloster voer sluyten?
25[regelnummer]
Dat waer immers teghen doude statuyten:
 
Daer souwer noch veel haer oghen om wrijven.
 
Al compter somtijds gheselscap van buyten,
 
Daerom en derfmenGa naar voetnoot1 gheen arch bedrijven.
 
Daer goet gheselscap is, sonder kijven,
30[regelnummer]
Daer men vrolijck is ben ick gheerne mee.’
 
Sy riepen alle: ‘Vruecht moet u beclijven;
 
Quia nolumus vos ignorare.’
 
 
[pagina 184]
[p. 184]
 
Doude pater riep met luyder stemmen:
 
‘Ghy moet u leven anders besnyen,
35[regelnummer]
Die werelt laten, u selven temmen,
 
Ende u weldich vleesch van sonden castien,
 
Niet meer dansen, cussen, noch vryen,
 
Gheen ydelheit soeken, gheen ghiften aenveerden
 
Noch gheven, mer daghelijxs dragen ter syen
40[regelnummer]
Eenen houten rosencrans van werden.
 
Aensiet u iemant, slaet u oghen ter eerden:
 
Dit hout u ordene, ic maect u condt;
 
Oick moetti draghen en doetGa naar voetnoot1 volheerden,
 
Eenen lammeren pels, gheen ander bont,
45[regelnummer]
Den doeck stekende voor den mont;
 
Scoen ende socken ront als een clos.’
 
Doen riep tgheheel convent ter stont:
 
‘Rust u hoetGa naar voetnoot2, wy segghen goet ront:
 
Pater, vertrect, quia nolimus vos.’
 
 
50[regelnummer]
- ‘Och lacen, sprack die jonghe pater,
 
Waerom soumen die kinder also verlasten?
 
Waerom soumen ons eerweerdighe mater
 
Ende tconvent bringhen tot sulcker onrasten?
 
Waerom soumen alsoe verjaghen die gasten?
55[regelnummer]
Hoe soudense soe haer jonghe natuer ghebreken
 
Aen eenen? want (soe mach ment tastenGa naar voetnoot3),
 
Dat zy sterven souwen eer seven weken.
 
En souwense niemande toe moghen spreken?
 
Souwense niet propers moghen draghen?
60[regelnummer]
Sy en sijn daerom int tcloster niet ghesteken,
 
Dat mense soe deerlijc sou gaen plaghen.
 
Deen van den outsten sprack: ‘Wy sullent claghen
 
Al onsen vrienden, so crijghen wy vree.
 
Den ouden pater salmen verjaghen;
65[regelnummer]
Ghy sult hy ons blijven, tis ons behaghen,
 
Quia nolimus vos ignorare.’
 
 
[pagina 185]
[p. 185]
 
Die mater, tconvent, ende tgheheel capittel
 
Appelleerden van des oudts paters mandate,
 
Ende ghaven hem ierst, in sijnen titel,
70[regelnummer]
Dat hy dertich jaren quam te late;
 
Oic en hiel hy metten hoofde gheen mateGa naar voetnoot1,
 
Want als hy ja seyde soe wijsde hy neen,
 
Ende aen oude lieden is selden bate:
 
Altijt soe swiert hem thooft, arm oft been;
75[regelnummer]
Dan laeyen zy dwater, ja, oft den steen;
 
Dit zijn al saken van grooten labuere,
 
Ende ouder lieden is die memorie cleen:
 
Sy vergheten trecht, ten staet hem niet vuere;
 
Tgoet gheselscap bringhen zy in truere:
80[regelnummer]
Sy hoesten, zy bulsen, recht als een os.
 
‘Dus segghen wy: nu, maect u voer die duere!
 
Gaet, waer ghy wilt, ghy hebt den cuere.
 
Pater, vertrect, quia nolimus vos.’
 
 
 
Scerpelijc, bedacht met rijpen rade,
85[regelnummer]
Soe dede die mater een ghebot,
 
Dat men onderdanich ware, vroech ende spade,
 
Den jonghen pater, boven al, naest God:
 
Op hem soe was ghevallen tlot,
 
Daer hoptense daer soude vruecht uut rijsen,
90[regelnummer]
Ende seyden hem: ‘Pater, dit is tslot:
 
Goede ghenuechte en duecht wy alle prijsen.
 
Quaem yemant, die dit wilde begrijsen,
 
Als wy ons somtijts willen verhueghen,
 
Die salmen terstont buyten den closter wijsen:
95[regelnummer]
Wy en sullen hem hier niet langher ghedoghen;
 
Veel sorghens doet ons therte verdrooghen;
 
Wel eten wel drincken dat is ons zeeGa naar voetnoot2.
 
Siet, pater, wildi u hier op poghen,
 
Ende alle dinghen aenzien met goeden oghen,
100[regelnummer]
Tunc nolimus vos ignorare.’
 
 
[pagina 186]
[p. 186]
 
PrincheGa naar voetnoot1.
 
 
 
Prinche, die oude pater die vertrac;
 
Maer die jonghe bleef binnen der cassen:
 
Hy dachte: ‘Houdic my bi den bac,
 
Ende kijke ick door die vingheren,
105[regelnummer]
Ick mach met brassen.
 
Recht als een pater wil ick my passen,
 
Ledich, lecker, luy, weerm in den dos,
 
Ende laten tconvent in vreden wassen;
 
Want anders jaechden zy my opter gassenGa naar voetnoot2
 
By den honden die bassen,
111[regelnummer]
Segghende: pater, vertrect, quia nolimus vos.’

Handschrift van den aenvang der XVIe eeuw, in de Bourgondische Bibliotheek, te Brussel, No 10946 van het Inventaris.

 

J.F. WILLEMS.

voetnoot1
Derfmen, behoeft men.
voetnoot1
Doet, doet het.
voetnoot2
Hoet, hoot, hoofd.
voetnoot3
Dit is eene tastbare waerheid.
voetnoot1
Gheen mate, dat is, hy schuddebolde van ouderdom.
voetnoot2
Zee, zede.
voetnoot1
Dit Prinche-couplet schynt tot het oorspronkelyk opstel toegevoegd door een latere hand.
voetnoot2
Opter gassen. Int 't HS. staet opt strate, wat echter niet rymt. Het woord gasse voor straet, ofschoon by Kiliaen niet voorkomende, werd in vroegeren tyd gebruikt, blykens eenen brief van 1450 by Diericx, Mémoires sur la ville de Gand, II, pag. 85, waerin gesproken wordt van de Rijngasse te Gent, thans, by verbastering de Reynesse-straet genaemd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken