Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Menschenhanden (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Menschenhanden
Afbeelding van MenschenhandenToon afbeelding van titelpagina van Menschenhanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (11.36 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Menschenhanden

(1924)– Wilma–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 175]
[p. 175]

XV.

Misschien nooit meer... Erica ving het woord op; een onvoorzichtige mond liet het glippen op de gang van het ziekenhuis, toen haar gehoor door pijn en spanning tot het uiterste gescherpt was. En plotseling was het voor haar alsof er deuren dichtgingen en blinden gesloten werden.

De dagen, die volgden zag ze voortdurend het oude, Nordensche huis met de schaduw, die er in rondspookte. Hoe kon iemand daar het licht brandende houden!

Ze zag Wybo's gezicht, schuw van zelfverwijt. Waarom al dat zelfverwijt, dat hem van haar verwijderde! Alsof hij haar niet alles was!

Ze zag Mevrouw Norden en Betty zichzelf en Wybo beklagend, over hun te kort aan leven, zonder dat ze de kracht hadden háár te beklagen.

Och, ze behoefde ook niet beklaagd te worden, als ze haar maar 'n beetje wilden liefhebben om haar zelfs wil.

Dat was de vorm, die in haar hart de klacht aannam.

Vroeger had ze zich soms geërgerd over dit gemis aan liefde, bijtijden er om gelachen, in de dagen van haar hoogste geluk had ze zich zoo één met Wybo gevoeld, dat hun liefde voor hem in haar

[pagina 176]
[p. 176]

leven was overgevloeid. Nu voelde ze zich weer ver en vreemd van hen.

Met haar snelle intuïtie overzag ze den toestand, en het was of zij ook geen kracht meer had, geen schat om uit te putten zooals vroeger.

O dat vreeselijke thuiskomen met ledige handen! den strijd opnieuw te moeten beginnen, zoo hopeloos onmachtig!

Ze was te ellendig om veel aan Wybo te kunnen denken, aan zijn teleurstelling en aan al de angst, dien hij doorgemaakt moest hebben.

Wel wist Erie, dat ze maar ternauwernood aan den dood ontsnapt was; als in een droom had ze gezichten over zich heengebogen gezien, Vader, Matthijs, Ida, Harold en Phine!

Ze had Wybo lange nachten naast zich geweten, maar haar afgrond was zoo diep geweest, dat ze hen niet had kunnen bereiken, en nog.... nog.... voelde ze zich ver van iedereen, van het leven zelf af.

Het bewustzijn van Wybo's leed kwam pas later, toen hij op een morgen in het ziekenhuis naast haar zat voor het opengeslagen venster. De zon scheen in den kleinen aan alle kanten ingesloten tuin, een enkele herstellende zieke wandelde langzaam de perken rond.

Toen zei Wybo opeens ‘Je bent veel beter, lieveling, de pols wordt goed, ik had gedacht je morgen naar Vader te brengen, ik geloof, dat je bij Vader gauwer aan zult sterken dan hier.’

[pagina 177]
[p. 177]

Daar was iets in de klank van zijn stem, waarmee hij ‘Vader’ zei, dat haar schrikkelijk ontroerde. ‘Vader’, Wybo greep zich aan dat woord vast, het was als een noodkreet.

Haar hart begon te bonzen in haar keel, ze drukte haar hoofd tegen zijn schouders, ze zou willen schreien, dat verre, doode gevoel wegschreien om dicht bij hem te zijn, maar ze kón niet.

De deuren waren dichtgevallen en de blinden waren gesloten, maar ze doorvoelde in donker toch zijn nood.

‘Hoe goed van je, hoe goed van je,’ zei ze alleen, en had plotseling zijn schrikkelijk verdriet gezien.

Wybo en het kind, Wybo en klein Keesje, Wybo met al de kindertjes, die hij geholpen had, in de wereld te komen!

Het heele leven was voor hem al getransformeerd alleen in de verwachting van het kind, hun kind. Blij en sterk zou hij geworden zijn, alle ingeboren schuwheid zou hij afgelegd hebben, voor goed. En nu, misschien nooit meer......’

Ze had wel kunnen schreeuwen van angst voor hem en voor zich zelf.

‘Morgen dus, lieveling,’ zei hij, bij het heengaan, ‘ik zal de zuster waarschuwen.’

En zoo ging ze den daarop volgenden dag in een gemakkelijke ziekenauto naar de Kerkhul.

De rit duurde maar kort. Haar vader stond al naar haar uit te zien; hij hielp haar uit den wagen en langzaam aan zijn arm schreed ze naar binnen.

[pagina 178]
[p. 178]

Wybo was haar al vooruitgeloopen. Ze vond hem in de tuinkamer bezig met schikken en herschikken van de kussens van haar rustbed.

Toen hij haar veilig zag liggen, nam hij afscheid. Hij sloeg zijn arm om haar schouders en kuste haar op het voorhoofd, er was een voorzichtige teederheid in zijn aanraking, die haar pijn deed.

Hij legde haar weer terug in de kussens van het rustbed, zooals men de een of andere broze kostbaarheid neerlegt in een foedraal.

Wat zag hij bleek! wat zag hij bleek!... en ze was toch zijn vrouw!

Hij zag er uit als iemand, die zijn wapens neergelegd heeft, als een overwonnen mensch; het was of hij haar door deze daad overgegeven had aan de zorg van haar vader omdat hij gefaald had.

‘O Wybo... Wybo...’ Nu was hij de deur uit. Ze richtte zich op haar elleboog op, en keek hem na. Hij keerde zich nog even om, wuifde met zijn hand... O, die bleeke, droeve glimlach van hem!... O!... O!...’ kreunde ze, en strekte de armen naar hem uit. Ze zag het langzaam zwenken van de auto, den heuvel af,... ‘waarom kon ik bij jou niet genezen! Ben ik dan zoo zwak? Hebben we dan zoo weinig geloof?’

‘Is alles een mislukking?’

Ze liet zich weer neerzakken in de kussens en sloot de oogen, toen haar vader binnenkwam. Hij dacht, dat ze oververmoeid was van de reis en bewoog zich zachtjes door de kamer.

[pagina 179]
[p. 179]

Eindelijk was Erie dit pijnlijke gevoel weer meester. Ze keek op en ontmoette zijn oogen. Hij kwam naar haar toe en boog zich over haar heen.

‘Hoe gaat het, mijn dappere...’

‘Stil, stil, vader,’ zei ze, en trok zijn hoofd naar zich toe en kuste hem.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken