Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Menschenhanden (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Menschenhanden
Afbeelding van MenschenhandenToon afbeelding van titelpagina van Menschenhanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (11.36 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Menschenhanden

(1924)– Wilma–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 198]
[p. 198]

XVIII.

Zooveel ruimte had haar toch het bezoek van den Dominé gemaakt, en zoo krachtig had ze de frissche wind door haar levenstuin voelen waaien, dat ze eindelijk wat dieper kon gaan ademhalen en merkte hoe sneller haar krachten nu begonnen toe te nemen.

Ze had haar wandelingen nog nooit verder uitgestrekt dan tot even voorbij de pastorie, nu waagde ze zich verder, tot daar waar de weg den heuvel op begon te klimmen, tot ze er eindelijk bovenop was, en over de groenende winterakkers der boerderijen kon zien, met hun bronzen daken in een grooten, halven kring in de laagte om het, als een vloedgolf opgestuwde land. Toen ze dat voor de eerste maal gedaan had, kwam de moeder van den Dominé naar buiten en wenschte haar geluk. Zoo had ze haar dus gevolgd en met haar meegeleefd, zonder dat Erie het bemerkt had. Het ging nu snel vooruit, en ook haar gedachten begonnen zich te bewegen .... naar huis toe.... toch altijd nog met angst.

Ze maakte er zichzelf een hevig verwijt van, ze durfde het noch aan haar vader noch aan Wybo bekennen, als hij haar zoo vragend hoopvol aanzag, Dan kon ze hem alleen maar toeknikken en zeggen:

[pagina 199]
[p. 199]

Het komt terecht, het komt heelemaal terecht, dat heb je toch ook altijd gezegd!’ ....

En eindelijk, op den laatste Januaridag, toen hij haar terug zag komen van haar wandeling den heuvel af, durfde hij het zeggen: ‘Nu, Erie, nu kan het.... ik zou zeggen, de volgende week.’

‘De volgende week,’ herhaalde ze, en sloeg haar armen om zijn hals, opdat hij haar gezicht niet zou zien.

Want ze verlangde.... o, hoe verlangde ze, om weer bij hem te zijn, en hoe streed de twijfel tegen dat verlangen!

Toch, het feestelijk gevoel behield de overhand, dien dag en de daarop volgende dagen.

Harold en Phine kwamen vóór haar vertrek nog eens over om haar beterschap te vieren. Ze brachten klein Keesje mee.

Erie bleef lang met Phine boven op haar kamer, terwijl Harold met zijn vader de voorjaarsplannen van de oude kweekerij besprak en Keesje bij Barta en Hendrik rondsprong.

Erie en Phine spraken over het doode kindje en hielden elkanders handen vast. Het was voor 't eerst, dat Erie zich zoo rustig uitte. Het kwam door Phine's veranderde houding tegenover haar; voor Phine was ze nu toch de moeder, al had ze haar kindje niet.

‘Je begrijpt het zoo goed,’ zei Erie.

‘Ja, ik begrijp het volkomen, ik weet ook, wat het voor Harold was; hij liet nooit iets blijken, maar ik wist het toch. Gelukkig, dat we Keesje hadden!’

[pagina 200]
[p. 200]

‘Ja, gelukkig dat je Keesje had... Zie, als ik terugkom, dan vind ik alleen het wiegje, en alles wat er bij behoort, alles van mijn kindje...’

‘En dan moet alles weggeborgen; maar Erie, je zult zien, dat je dan de kracht hebt, om het te doen.’

Erie bleef een poosje zwijgend voor zich uitzien. ‘Weet je, Phine, het wordt, weggeborgen, dat voel ik, niet begraven! Het is bewaren en blijven leven. Eerlijk bewaren, en eerlijk blijven leven. Ik zou nooit kunnen begraven, jij?’

‘Ik ook niet.’

‘Hoe wonderlijk, dat we elkaar nu toch zoo goed begrijpen.’

Hand in hand bleven ze zitten, tot Harold hen riep.

Toen ze binnen kwamen, was het, of ze hand aan hand gingen. Er kwam een glans van sterke verheuging op Harold's gezicht. Hij zei eerst niets,.. toen opeens, ‘weet je wat, Phine, we laten Keesje nog een paar dagen hier, één dag is toch wat al te kort!’

Toen Harold en Phine heengingen, had Erie hetzelfde gevoel als bij het vertrek van Matthijs en Ida. Zij nam afscheid van hen voor langen tijd, tot na haar keer naar huis de volgende week; want ze voelde zich nòg ver.

‘O Wybo,... waarom is de weg naar huis zoo lang geworden? waarom trilt en siddert alles in me, alsof mijn schip nu van stapel gaat loopen, en de laatste stutten weggenomen worden?

Ben ik dan niet klaar voor de vaart?’

[pagina 201]
[p. 201]

Als Keesje er niet geweest was in die dagen! Keesje, die haar den ganschen dag naliep! Ze moest spoortreintje met hem spelen, tot in 't oneindige, want van buitenzijn was geen sprake, het winterde te fel.

Conducteur en wisselwachter en machinist, van alles tegelijk was Keesje, en zij moest geduldig in den trein zitten, den heelen dag reizen van het rozenhuis aan het kanaal, naar het huis van Grootvader op de Kerkhul, en van de Kerkhul naar het huis van Oom Wybo in de Helmerstraat. Ze knipte spoorkaartjes voor hem van oude briefkaarten en betaalde met pepernoten; Pit-tah reisde natuurlijk ook mee. Tusschenbeide vloog hij luid-blaffend van zijn zitplaats, omdat de kleine conducteur zoo hard op zijn fluitje blies, dat Pit-tah wel denken moest dat het signaal op onveilig stond.

Grootvader moest af en toe ook instappen en eindelijk werden zelfs Barta en Hendrik geroepen omdat de trein niet vol genoeg was naar Keesjes zin.

O, o! als Keesje er niet geweest was! Hij commandeerde het heele huis, en maakte de laatste dagen licht.

Zijn bedje stond naast dat van tante Erie net als vroeger, en iederen morgen wekte hij haar met zijn grappige verzinsels.

Den laatsten morgen vóór hij naar huis ging, had hij een schoen van tante Erie met een langen veter vastgeknoopt aan een ouden wandelstok van Groot-

[pagina 202]
[p. 202]

vader, dien hij in een hoek achter een gordijn gevonden had.

Daarmede stapte hij triomfantelijk op zijn roode, wollen pantoffeltjes in zijn hansopje de kamer rond.

‘Keesje, het is veel te koud,’ riep tante Erie uit haar bed!

‘Neen, maar tante Erie, ik heb een visch gevangen! ik heb een visch gevangen!’

Tante Erie was te slaperig om te koopen.

‘Je bent ook zoo vroeg, koopman!’

Het alleen-spelen begon Keesje te vervelen. Hij werkte den veter uit de schoen, klauterde in zijn bedje en stak den hengelstok over den rand in tante Erie's bed. De kleverige veter kriebelde haar over 't gezicht.

‘Nu zal ik jou eens uit je bed hengelen, tante Erie.

‘Och... moet het heusch? maar Oom Wybo wil niet hebben, dat ik zoo vroeg opsta.’

Keesje keek ietwat verbijsterd de kamer rond.

‘Oom Wybo is er niet eens!’

‘Ja maar Oom Wybo heeft het toch gezegd!’

‘Ga je morgen weer terug naar Oom Wybo?’

‘Misschien morgen, misschien overmorgen, als Oom Wybo tijd heeft me te komen halen.’

‘Zal ik je bij Oom Wybo brengen, tante Erie?’

Maar toen sprong tante Erie op, en liet klein Keesje in haar bed duikelen en knuffelde hem tot hij 't uitschaterde van pret. ‘Ik zal jou thuisbrengen, schelmpje, moeder heeft al twee keer geschreven, dat ze zoo naar haar Keesje verlangde.’

[pagina 203]
[p. 203]

‘Ik heb je toch lekker uit het bed gehengeld,’ zei Keesje voldaan, en toen begonnen ze samen te wedijveren, wie 't eerste klaar zou zijn.

‘Jij kan lekker niet zoo gauw als moeder,’ critiseerde Keesje.

‘Ja maar, moeder is ook zoo vlug,’ prees Erie.

‘Moeder heeft zoo'n groote kam,’ triomfeerde Keesje, ‘die heb jij lekker niet!’

‘Neen, natuurlijk niet, maar moeder is ook ‘moeder.’

‘Gaan we straks, tante Erie?’

Keesje was opèens met zijn hartje thuis. Nu gauw, gauw! vóór het verlangen het plezier de deur uitjaagt.

‘Natuurlijk gaan we straks! eerst een lekkere boterham eten met Grootvader, en dan Barta en Hendrik goedendag zeggen...’

‘En dan Pit-tah,’ voltooide Keesje, ‘en dan in den trein!... Tuut! Ik heb nog een spoorkaartje, tante Erie.’

‘Goed vent! wat maken we hard voort!’

‘Ja we maken erg hard voort, Moeder is al zóó lang alleen!’

...‘Zou het niet te vermoeiend voor je zijn,’ vroeg Matthijs Brand bezorgd. Zijn Erie zag zoo bleek, en haar oogen hadden een ongewonen glans.

‘Neen vader, neen, laat me maar, ik moet mijn krachten toch ééns beproeven!’

Zoo ging ze met hem heen. ‘Dag Keesje’... Heel de korte treinreis heen en terug, herhaalde ze het; Dag Keesje! dag mijn klein manneke!’... als ik weer thuis ben..., maar nu kromp de afstand

[pagina 204]
[p. 204]

toch wezenlijk in, Keesje bleef dichtbij, ze voelde hoe haar schip langzaam vlot raakte, nu ze dit gewaagd had.... vader... de laatste stut, nog even,... dan ging het in de groote vaart... ‘Dag Keesje!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken