Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Menschenhanden (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Menschenhanden
Afbeelding van MenschenhandenToon afbeelding van titelpagina van Menschenhanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.85 MB)

Scans (11.36 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Menschenhanden

(1924)– Wilma–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 205]
[p. 205]

XIX.

Wybo kwam Erie halen op een koudenstormdag in Februari.

Geen spoor van Lente nog, maar Erie zat met haar vader in de tuinkamer voor het venster! samen amuseerden ze zich met het kijken naar een lijster, die het grasveldje met den taxis als arbeidsveld gekozen had.

Hij schoffelde wat door het verwaaide bonte blad, en rukte doode takjes op zij. Tusschenbeide kwam er een felle windvlaag, die al zijn pluimen opblies. Dan wachtte hij even, om, zoodra het weer rustig werd, met wilden ijver voort te werken. De musschen joeg hij weg als er iemand voorbij kwam, trok hij den vleugel aan den wegkant in, als een bang mensch, dat zich klein probeert te maken om niet gezien te worden; hij boog den kop op zij en wachtte tot het gevaar voorbij was.

Soms tripte hij opeens naar den taxis en keek aandachtig omhoog. Plots,... na een, twee vergeefsche sprongetjes, had hij een laatste karmozijnroode napje in zijn snavel, en draafde er een eindje mee weg, alsof hij het geroofd had.

Nu kwam er een hond het open tuinhek binnenvliegen.

Wip, vloog de lijster naar den overkant van den

[pagina 206]
[p. 206]

weg op een boom en loerde verlangend naar zijn kostbaar werkterrein, tot opeens een geweldigde stormvlaag hem van zijn wachtpost afblies, ze konden niet zien, waar heen.

Terwijl ze nog aandachtig zochten, in de boomen aan den overkant, kwam Wybo den heuvel op. Matthijs Brand ging vlug de kamer uit, Erie trok zich iets terug. Ze wist zelf niet, waarom ze dat deed, ze gaf ze er zich op dat oogenblik geen rekenschap van, maar ze zag hem het hek binnenkomen, met zijn gespannen blik, zijn doktersblik alsof hij door de muren heen wilde zien.

En toen hij naderkwam, lag de schaduw van den ouden twijfel over zijn gezicht; tegelijkertijd wist ze, dat haar terugtrekken onbewuste angst geweest was voor dien twijfel. Ze drukte de handen tegen haar borst, en voelde zich opeens nog zwak. Even te voren had ze zich nog sterk gevoeld.

In Wybo was de schaduw ook! ze zag het duidelijk. En hij wist niet, dat ze hem zag. Grauw was zijn gezicht, van twijfel aan zichzelf en aan het leven.

Ze zag de schaduw oprijzen zooals nooit te voren, hoog en donker, en zich uitbreiden over haar leven, zooals de schaduw van den schilder zich over haar moeders leven uitgebreid had.

Ze werd ijskoud, wilde vluchten, omdat ze hem bespied had, hem een geheim ontfutseld had, waarvan hij de smart uit liefde voor haar zoo dapper trachtte te overwinnen, maar ze voelde zich ver-

[pagina 207]
[p. 207]

lamd, omdat de schaduw, omdat Wybo daar stond om haar in den strijd te betrekken, terwijl ze nog niet kon. Het ‘misschien nooit meer...’ stond tusschen hen, Het kind had Wybo kunnen bevrijden, zij had er de kracht niet toe, en ze bemerkte met diepe ontsteltenis, dat ze nog even ver was als in het begin.

Daar was Wybo's voetstap in de gang; hij deed de deur open, ze zag het plotseling licht worden van zijn oogen... en het even plotseling terugkomen van de schaduw, ze had geen tijd gehad om zich te herstellen.

Wybo bleef staan.

Waarom kwam hij niet naar haar toe.

Waarom die wanhopige aarzeling?

Zag hij dan niet, dat ze niet kon, dat ze van iets geschrokken was?

De schaduw werd uiterste pijn op zijn gezicht.

‘Hoe gaat het?’ vroeg hij, en kwam naar haar toe, ‘ik had gehoopt, dat je nu mee naar huis zou kunnen gaan, je zag er laatst zoo goed uit,... nu weer minder...’

Toen drong ze met geweld de stijfheid weg uit haar leden en sloeg haar armen om zijn hals. ‘Het is maar een oogenblik van zwakte, Wybo, dat begrijp je toch wel. Ik ben natuurlijk nog niet heelemaal de oude, de schok was zoo groot. Je hebt immers zelf gezegd, dat ik wel een half jaar zou moeten rusten.’

‘Maar kan het dan wel,’ drong hij angstig, ‘ik

[pagina 208]
[p. 208]

heb zoo naar je verlangd, je weet niet, wat het huis is zonder jou, je weet niet, hoeveel zon jij er inbrengt.’

‘Doe ik wezenlijk? ik dacht dat,...’

Maar je doet het vanzelf, och lieveling, geloof me toch!

Nu had ze zich heelemaal hersteld.

Haar liefde voor Wybo hielp haar den angst voor een oogenblik te verdrijven. Hij mocht er niet onder lijden, ze was dan toch het lichtplekje voor hem, dat grooter en glanzender moest worden, tot het heele huis er vol van werd. Misschien moest ze ook niet meer tegen de schaduw strijden, misschien moest ze alleen maar trachten weer heelemaal zichzelf te worden, hoe langer hoe meer zichzelf, zooals ze vroeger geweest was, maar dan beter en sterker.

‘Schaduw’ was toch maar een woord voor het leven, dat zich donker gestaltte voor haar in dat kille huis.

Misschien konden ze wel eens een zonniger plekje vinden!

‘Als ik maar weer worden kan, zooals vroeger,’ dacht ze, ‘ik herken mij zelf niet meer. Als ze mij maar niet sparen! als ik maar strijden mag om mijzelf terug te vinden!’

En aldoor, terwijl ze Wybo naast zich had, dien avond en dien nacht, was het als een gebed in haar: als ik maar strijden mag!

Als een onuitgesproken smeeking aan Wybo:

[pagina 209]
[p. 209]

Laat mij toch strijden, laat mij toch weer heelemaal mij zelf worden! Ik kan het niet hardop zeggen. Wybo, het zou je verontrusten, je zou denken, dat het dan niet goed zou gaan met Moeder en Betty!

Ik zal niet meer strijden tegen hèn, maar ik zal worstelen voor mijzelf.

Als ik dat mag, kan ik liefhebben, anders zou ik gaan haten!

Als je het maar aandurft, als ik het maar zoo hardop tegen je zeggen kon, als ik het nu in mijn hart tegen je zeg.

Ze bad bijna, dat hij het zou hooren.

Ze bad, dat God het hem zou laten hooren.

Ze bad wanhopig, het was levensvoorwaarde.

Misschien, ja zeker had ze verkeerd gestreden.

Ze wist nu immers zelf wat zwakte was en weifeling.

Heb maar vertrouwen, Wybo!

Wybo sliep rustig naast haar. Ze bad tot aan den morgen. Ze zag in de schemering zijn gezicht, het was zoo innig en goed als van een kind, en ze verbeelde zich dat hij alles gehoord moest hebben in zijn slaap, haar gansche gebed. -

- Het uur van vertrek naderde. Wybo was boven op Erie's kamer bezig nog laatste kleinigheden in haar koffer te bergen. Erie stond met haar vader voor het portret met de lichtende oogen.

‘Kind,’ zei Matthijs Brand, ‘ik ben zoo blij, dat ik je al dezen tijd bij mij mocht hebben. Wat is Wybo toch goed!’

[pagina 210]
[p. 210]

Erie schrok even. Wat bedoelde vader?

‘En ik vind het altijd zoo heerlijk, dat Moeder Wybo gekend heeft en dat moeder zooveel van hem hield.’

Terwijl ze het zeide, voelde ze, hoe er zelfs nu nog, een zich-vàstklampen was, aan wat ze haar ‘vroeger’ leven noemde, en hoe onmogelijk het was in dit nieuwe leven te gaan worstelen, zoolang ze zich vastklemde aan het oude.

Och, en er was niet eens sprake van nieuw of oud. Er was enkel háár leven, als zij het tot haar leven maken wilde.

Daar hoorde zij Wybo's haastigen stap op de gang, het rijtuig reed voor.

‘Vader...’

De tranen schoten Matthijs Brand in de oogen. ‘Alles... loslaten lieveling.., en denk aan het reislied, dat je meegekregen hebt, toen je voor den eersten keer heenging. ‘Uw uitgang en uw ingang zal Hij bewaren, van nu aan tot in eeuwigheid...’

...Want er moest iets bewaard worden voor zijn kind, iets dat hij met al zijn liefde niet voor haar bewaren kon. Aan sterke, Goddelijke handen, gaf hij in dat oogenblik zijn Erie over.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken