Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1 (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1
Afbeelding van Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.46 MB)

Scans (24.79 MB)

XML (1.40 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

non-fictie/naslagwerken (alg.)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon. Deel 1

(1874)–Johan Winkler–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

[16. Het dorp Hattstedt, de Gosharder tongval]

De noordfriesche tongval van de Noorder- en Zuider-Gosharde, in de omstreken van de stadjes Bredstedt en Husum, is veel minder zuiver friesch dan de tongvallen die in de noordelijke streken van Noord-Friesland worden gesproken. De nederduitsche (nedersaksische)

[pagina 84]
[p. 84]

en de hoogduitsche talen hebben grooten invloed op de volksspraak in dit gedeelte van Noord-Friesland uitgeoefend. Vele friesche woorden hebben voor hoog- en voor nederduitsche woorden plaats gemaakt en zeer vele duitsche vormen en uitdrukkingen zijn in het goshardinger friesch binnen geslopen.

Acht groote kerspelen met vele dorpen, vormen in de Gosharde het gebied van de friesche taal. Het zijn de gemeenten Bargum (in 't noordfriesch Beam), Langenhorn (noordfr. de Harne), Bordelum (noordfr. Barlem), Ockholm (noordfr. de Holm), Breklum (noordfr. Breklem). Drellsdorf (noordfr. Trellstrup), Hattstedt (noordfr. Hâtst) en Schobüll (noordfr. Shöbell). Ook het friesch dat door de bewoners van de halligen Nordstrandisk-moor, Südfall, Süderoog, Norderoog, Hoge, Behnshallig, Habel, Apelland, Gröde, Oland, Langeness en Nordmarseh wordt gesproken, behoort tot den tongval van de Gosharden; althans het verschilt er weinig van, hoewel het zuiverder, minder met duitsch vermengd is.

In het vlek Bredstedt dat ook in de Gosharde gelegen is, en in de stad Husum die op de grenzen daar van ligt, wordt tegenwoordig geen friesch meer gesproken, maar nederduitsch en in den Iaatsten tijd, vooral sedert Sleeswijk tot Duitschland behoort, ook hoogduitsch. Te Bredstedt sprak men in de vorige eeuw nog friesch, en in 't begin dezer eeuw een mengelmoes van friesch en platduitsch of nedersaksisch. Te Husum, de voornaamste markt, haven en handelplaats van de Noord-Friezen, is het veel langer geleden dat het friesch er niet meer door de inwoners wordt gesproken. Het grootste gedeelte der burgers van Husum bestaat trouwens ook uit Nedersaksen en andere niet-Friezen.

16. De gelijkenis van den verlorenen zoon in den tongval van het dorp Hattstedt of den Gosharder tongval.

Medegedeeld door den heer J. Johannsen te Hattstedt. Februari 1871. (In de eigene friesche spelling van M. Nissen.)

On hâtstinge fresh.

 

11. Dir wer en menshe, di hei twen senns.

[pagina 85]
[p. 85]

12. Un wat di jungste dir von wer, die si tö san fader: fader! let mi min part tuan fon dat arfdial, wat mi warde kon. Un di fader dialed dat göd unner hammen.

13. En köart tidd diretert someld di jungste âl sin kram töhupe un tug widd ön d' lön henin, wer hi sin göd ok bald dörbrogt fing.

14. Es hi awer niks mor hei, do wurr dat en djürr iidd, un hi most nuad lire.

15. Dirauer endshlut hi ham an wurr swiinhörder bai en bürre on dat silwi Iön.

16. Un hi wel ham nere me do swinn, awer dat wen 's ham knap iansen töstöne.

17. Do slög er ön ham un si bai ham silfst: hü folle deilüaners het man fader, do göd henge bruad het, un ik ferderw for hunger.

18. Ik wall mi aw a rais magi, tö hüss tö man fader, un ham tö fet fâle, un tö ham seie: fader! ik he sendiget ön a hemmel un for di.

19. Ik ben eg weart dat ik dan senn hiaten dü; let mi awer an fon din deilüaners warde.

20. Diraw maged er ham henne tö san fader. Es san fader ham awer all fon widden seg, do bedured er ham, hi lep ham ön a möt, fing ham am a hals an epked ham.

21. Di senn si awer tö ham: fader! ik he mi fersendiget ön a hemmel un for di; ik ben widderförtön eg weart, dat ik dan senn hiaten dü.

22. Di fader si awer tö sin dringe: bringet dat best kledathe hjurte un ti 't ham ön, un steget ham en golring am a finger un tiet ham shüre ön.

23. Slagtit ok en fât kualf; let üss ere un fröli wese.

24. Denn man senn wer duad un he es wedder lebendi wurden; ik hei ham ferlesen un he ham wedder fünnen. Un sin li¨dde den es hammen seid wurr.

25. Di alste senn wer tö fele. Es hi nü tö hüss ging, hirt hi all fon firens dat siungen un dat spellin.

26. Do si hi tö an fon do dringe, wat dir forfelen wer.

27. Di undwurded ham: dan broder es tö hüss kjimmen, un dan fader het en fât kualf slagtet, dat er ham sünn wedder tö hüss fingen het.

[pagina 86]
[p. 86]

28. Es di bröder dat hird, do wurr hi awer doll un wel gar eg ingunge. San fader köm awer üt un bed ham.

29. Di senn si awer tö san fader: si man iansen! so folle jirr he ik di all tianet un he nag immer den, wat ik shöl, un dü hest mi nag aller iansen en bukk denn, dat ik min frünne bewerti kü.

30. Nü awer desen dan ferkjimmene senn wedder kjimmen is, di al si göd aw en leg art ferbrogt het, nü hest du ham en fât kualf slagtet.

31. Di fader si awer to ham: man liwe junge! dü best immer bai mi un àl wat min es, dat es ook din.

32. Du shöst awer fröli wese un göden möd he; denn dan bröder wer so göd es duad un hi es wedder lebendi wurden; hi wer ferbistert un es wedder töroght kjimmen.

Aanteekeningen.

Omtrent de uitspraak zie men de aanteekeningen op bl. 79.

Sh klinkt even als sh in 't engelsch.

Ön hâtstinge fresh beteekent: in hattstedter friesch.

12. Si, zeide, wordt met een korte, onvolkomene i uitgesproken.

Fader is goed friesch, en komt van het oud friesche fader, feder, fadr; in den tongval van Hindeloopen is dit oud friesche feder nog aanwezig onder den vorm feer; zie de vertaling in den tongval van Hindeloopen en bl. 76.

13. Diretert, daar na, woordelijk: daar achter.

Al sin kram; zoo zeit men in 't hollandsch zijn geheele kraam.

Henin, in, er in, is een germanisme van het hoogduitsche hinein, het nedersaksische henin; zie vs. 28 bl. 17.

Bald, spoedig, is een germanisme, hoogduitsch bald.

14. Lire, lijden; van het oud friesche lithan kwam door afslijting der th, liden en van liden, door de, ook in het nedersaksisch zoo gewone verandering van zachte d in zachte r, lire. Zie vs. 12 bl. 51.

15. Endshlut van endshlute, is een germanisme en komt van het hoogduitsche entschliessen, een besluit nemen.

16. Nere, voeden, is een germanisme van het hoogduitsche nähren.

Wen 's, is samengetrokken uit welle se, willen zij.

Knap, nauwelijks, kwalijk; zie vs. 14 bl. 61.

Iansen, eens, van ian, een.

[pagina 87]
[p. 87]

Töstöne, toestaan; zie vs. 18 van de vertaling in den tongval van het Bildt.

18. Seie, zeggen, dit zeit men ook hier en daar in de nederlandsche provincie Zeeland, onder anderen op 't eiland Schouwen zie vs. 18 bl. 42

19. Eg, niet; zie vs. 13 bl. 80.

Dat ik hiaten dü, dat ik heet, of woordelijk: dat ik heeten doe. Deze wijze om het werkwoord doen als een hulpwerkwoord te gebruiken is uit het platduitsch of nedersaksisch in het friesch van Hattstedt overgenomen. Zie vs. 15 bl. 17.

20. Bedured, van bedure, is een germanisme en komt van het hoogduitsche bedauern. Zie vs. 20 bl. 37.

22. Dringe, van dring, knaap; zie vs. 26 bl. 80.

Ti 't ham ön, en tiet ham ön, trek het hem aan, en trek hem aan; zie vs. 22 bl. 61.

Golring, zie vs 22 bl. 83.

23. Ere, van het oud friesch ithan, ethan, eten, door verloop van de th in d, en door verwisseling der zachte d in zachte r. Zie hier boven vs. 14 en vs. 12 bl. 51.

Fröli, vroolijk; zie vs 24 bl. 57.

24 Lebendi, lebendig, levendig, zie vs. 24 bl. 57.

Den, is samengetrokken uit: deden; un sin liüdde den es hammen seid wurr, beteekent: en zijn lieden deden zoo als hun gezeid werd; in 't westfriesch: end sîn liu dieden lîk as hiam seid waerd.

28. Gar, volstrekt, geheel, is een germanisme van het hoogduitsche en nedersaksische aar; dit woordje schijnt zeer gemakkelijk in tongvallen, waar het oorspronkelijk niet in 't huis behoort, opgenomen te worden; in vele nederlandsche tongvallen althans komt het voor, onder anderen in Friesland, zoowel in het zuivere friesch ten platten lande als in het friso-frankisch in de friesche steden, vooral te Leeuwarden; b.v. hij wude gaar niet inkomme; 'k hè him gaar niet siend; hij wilde volstrekt niet binnen komen; ik heb hem in 't geheel niet gezien.

29. Si nam iansen, woordelijk: zie maar eens.

Denn, eigenlijk gedaan; zie vs. 12 bl. 80.

Bewerti, is een germanisme en komt van het hoogduitsche bewirthen, iemand gastvrij onthalen, gastheer wezen.

30. Art, is een germanisme; het is het hoogduitsche art, wijze, soort, geaardheid; en leg art is woordelijk: een lage wijze.

 

Zoo als hier boven reeds staat vermeld, is de friesche taal zoo als die

[pagina 88]
[p. 88]

oudtijds op het groote eiland Nordstrand gesproken werd, verloren gegaan. Toch is deze friesche tongval niet spoorloos voor ons verdwenen. Want, behalve dat men den frieschen tongval van de hallig-bewoners en vooral van de bewoners van de hallig Nordstandisk-Moor of Lütje-Moor (Let-Moor) als een overblijfsel van dat friesch kan beschouwen, zoo zijn er nog twee gedichten aanwezig, overigens van weinig waarde, maar die in dat oude nordstrandinger friesch geschreven zijn. Ze zijn van den beroemden noordfrieschen kronykschrijver Heimreich, die predikant op Nordstrandisk-Moor was, omtreeks 1661 of '62 gedicht, dus ongeveer dertig jaren na den grooten stormvloed, die het oude Nordstrand verwoestte. Het is een morgenlied en een avondzang, yn miren söngh en yn een söngh. Deze verzen worden gevonden in Heimreich's Nordfresische Chronik; ook zijn ze overgedrukt in De Haan Hettema's Frieske, Hilgelaonner en Noardfrieske Rymkes, Dockum 1841, en ook nog elders. Daarenboven wordt er te Büsum in Dithmarschen nog een koperen doopbekken bewaard, met een inschrift in het oude nordstrandinger friesch en dat zeker uit een der verdronkene nordstrandinger kerken afkomstig is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • Algemeen Nederduitsch en Friesch Dialecticon (2 delen)


landen

  • over Duitsland