Overblyfselen van echtgeluk
(1801)–Pieter van Winter, Nic. Simonsz.–
[pagina III]
| |
Voorbericht.Is het eene erkende waarheid, dat wy menschen doorgaands, al hebben wy ons geluk niet achteloos, niet ongevoelig genoten, het echter nog hoger waardeeren, wanneer het voorleden, dan wanneer het tegenwoordig isGa naar voetnoot*, dan oordeele men over de aandoeningen, die ik nog korts ondervond, toen, by het einde der afgelopen eeuw, (welker laatste jaaren zo noodlottig voor het menschdom, zo akelig voor Europa, zo vreeslyk voor ons land, zo allerverderfelykst voor myne geboortestad zyn bevonden,) myn leed en myne zorgen hun toppunt bereikten, toen myne Echtgenoote, anna louisa van der poorten, na eene kortstondige onpasselykheid, zagtelyk ontsliep, in het negenënveertigste jaar haars levens, door vyf Kinderen en eenen Behuwdzoon, als eene der beste Moeders, betreurd, door my, als eene der beste Vrouwen, gewaardeerd, die ooit de Hemel eenen man geschonken heeft. | |
[pagina IV]
| |
Hoe vuurig zoude ik wenschen dat myne vaerzen haare wezentlyke goedheid, blygeestigheid, algemeene goedwilligheid en inneemde vriendelykheid hadden kunnen afschetzen. Door deze eigenschappen was zy dan ook zo algemeen bemind by allen, die met haar bekend waren, zonder onderscheid van rang of staat, als aan weinigen te beurt viel, terwyl de traanen veeler armen haar zalig hebben gesproken. Wie zoude het dan kunnen laaken, dat ik de heugelyke nagedachtenis van eene zo waardige Moeder des Huisgezins tracht te vereeren, en tot haare en myne laate afstammelingen tracht over te brengen, hun ten voorbeelde; wenschende dat onder dezelven nog menige zo aangenaame, zo deugdryke, en zo beminde huisvrouw in der tyd moge opryzen! Uit zulk een oogpunt beschouwd, worden deze overblyfselen van echtgeluk aan myn en aan haar nageslacht toegewyd, en voor hetzelve (niet voor het publicq) door de drukpers vermenigvuldigd, alleen ter vermydinge van gebrekkige afschriften derzelven. Voorts zal het niet geheel ondienstig zyn hier iets ter neder te stellen ter opheldering der onderlinge betrekkingen tusschen de persoonen, in deze bundel voorkomende, dewyl het begrip derzelven veel toebrengt tot het aangenaame by het doorleezen van een familiestukje gelyk dit. | |
[pagina V]
| |
‘'t Was op den 27sten Augustus, 1780, dat alhier in den Echt verbonden zyn anna louisa van der poorten en pieter van winter, nicolaas simonszoon; haare Moeder was hillegonda josina van eik, haar Vader josua van der poorten, wegens zyne uitmuntende verdiensten en verstandelyke vermogens beroemd en weleer geweest Representant van Zyne Doorluchtige Hoogheid, Willem den Vierden, by de Oost-Indische Compagnie dezer Landen. Zy was in Ao. 1777 Weduwe geworden van christiaan van orsoy, christiaanszoon, met wien zy slechts ruim 3 jaaren was gehuwd geweest, en had uit dat huwelyk twee Dochtertjes: de oudste was toen vyf jaaren, de jongste, na 's Vaders dood geboren, slechts ruim 2½ jaaren oud. Haar tweede Echtgenoot, pieter van winter, nicolaas simonszoon, was te vooren, geduurende agt jaaren, gehuwd geweest met haare Nichte, josina van maurik, eene vrouwe, edelaartig en godsdienstig van gemoed, die in een teder ligchaamsgestel eenen zeer verstandigen geest omdroeg, doch haaren Echtgenoot geen kinderen had nagelaten. Deze was het enige Kroost van den bekenden Nederlanschen Dichter nicolaas simon van winter en van johanna muhl. Zyne Moeder gestorven zynde, toen hy reeds zyne | |
[pagina VI]
| |
meerderjaarigheid nadere, was zyn Vader aan de bejaarde Dichteresse lucretia wilhelmina van merken hertrouwd, uit welk huwelyk geen kind is voortgesproten. 't Is uit hoofde dier betrekking, dat de gemelde Kunstenaresse de twee vaerzen heeft vervaardigd, welken men uit haare penne in dezen bundel aantreft. Zy had by het afsterven van haaren vriend, josua van der poorten, ten wiens huize zy veele jaaren gemeenzaam had verkeerd, een Grafschrift gemaakt, dus luidende:’ Hier rust een eerlyk Man; der droeven Troost en Raader;
Een trouwbevonden Vriend; een teêr Gemaal en Vader;
Die, mild in overvloed, bedaard in vreugd en leed,
En nedrig by zichzelv', wel dacht, wel sprak, wel deed;
Volleerd in weetenschap; een zuil der koopvaardyë;
En frisoos mond en hand by de Oostermaatschappyë.
Wy aan zyne asch een' traan, zo Godvrucht u bekoort;
En zeg: Geen eeuw brengt weêr een' van der poorten voort.
‘Op den laatsten regel van dit Grafschrift word gezinspeeld in het vaersje, op de geboorte van josua jacob van winter gemaakt, door pieter van winter, Broeder van nicolaas simon van winter, en dus Oudöom van den jonggeboren Zoon. | |
[pagina VII]
| |
Die geboorte gaf mede aanleiding tot het vaers van een' der oudste vrienden zyns Vaders, den heere johannes lublink de jonge; gelyk dezelve dezen bundel mede heeft doen verryken met een vaers, 't welk mejuffrouw m.l. griethuizen, geb. carelius, by die gelegenheid toezond, waarin vooraf gewaagd word van het sterfgeval van jacob muhl, Oom van pieter van winter, nicolaas simonszoon, welke Oom voor hem, van kindsbeen af, eene groote genegenheid had opgevat, en hem in het voorouderlyk Comptoir zynen opvolger deed zyn.’ Na dit kort historisch bericht, heb ik, ten opzigte van mynen hartelyk beminden en onwaardeerbaaren Oom, hier nog by te voegen, dat hy uit mynen tweeden Echt wel eene Dochter tot zyne blydschap had zien geboren worden, maar dat myn eerste, (nu eenige) Zoon eerst na zyn overlyden in het leven trad, aan welke voor ons blyde gebeurtenis de Dichteresse (in het bovengenoemde vaers door een contrast met het treurig begin van het zelve) gedachtig is. Behalven drie vaerzen in dezen bundel, zyn alle de mynen ten verjaardage myner lieve Echtgenoote vervaardigd. Het eerste, tweede en laatste derzelven zyn op de eigen rymklanken gemaakt, en hebben tot elkander een zekere betrekking, die men voor gevoelige lezers slechts behoeft aan te stippen. Het Fransche | |
[pagina VIII]
| |
verjaarsvaers zond ik in 1788 uit 's Hage, alwaar toen myn ampt van Bewindhebber der Oost-Indische Comp. ter Kamer Amsterdam, by de altoos zeer gedenkwaardige Voorjaarsvergadering van Zeventienen my had geroepen, waarop gedoeld word in eenige regels van dat vaers. De twee Fransche vaerzen zullen, als niet in myne moedertaale geschreven, eene ruime maate van toegeeflykheid vereischen; de weinige regels, door myne Echtgenoote, (die nimmer andere vaerzen schreef,) alleen ter uitboezeming haarer liefde te mywaarts op mynen verjaardag my aangeboden, zal men mede wel met geen criticq oog willen beschouwen. De gelegenheden, waarby de overige vaerzen gemaakt zyn, blyken uit derzelver opschriften; en wat betreft den inhoud van allen, vleije ik my, dat men 'er de taal van 't hart in zal bespeuren: die uit te drukken was in der tyd alleen het oogmerk van hem, die, twintig jaaren lang een der gelukkigste Echtgenooten geweest zynde, deze overblyfselen van echtgeluk met tederhartigheid blyft beschouwen.
amsterdam, p. van winter, n.s.z. 27 Maart, 1801. |
|