Overblyfselen van echtgeluk(1801)–Pieter van Winter, Nic. Simonsz.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Ten verjaardage myner Echtgenoote. ô Liefde, die, op dezen dag, Die minzaame anna bragt in 't leven Die ik de myne noemen mag, Die met haar hand haar hart my heeft gegeeven, Die weêr myn' geest in kalmte bragt, Weêr hoop en heil en vreugd deed nadren, Die leeft tot eer van haar geslacht, Waarin de deugd een erfgoed is der vadren, U dank ik, liefde! uit 's harten grond, Voor all' de blyde zaligheden Van dit gelukkig echtverbond, Gevest op drift, gepaard met reden. [pagina 9] [p. 9] Zou nu myn ziel, door tederheid verrukt, By zo veel heil, om meerder heil nog denken? Ja, liefde! zo myn wensch gelukt, Zult ge ons te saam een derde telgje schenken. 't Was liefde, die myn hart haar gaf, Die haar doet heerschen op myn zinnen; Myn lot hangt van haar lot steeds af: Wy zullen steeds elkander minnen; Want in haare inborst, gul en teêr, Schept steeds myn ziel het hoogst behagen: Keer dan, ô blyde jaardag! weêr, En strek me altoos de blydste van de dagen. 1781. Vorige Volgende