Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het gulden sprookjesboek (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het gulden sprookjesboek
Afbeelding van Het gulden sprookjesboekToon afbeelding van titelpagina van Het gulden sprookjesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

Scans (52.93 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het gulden sprookjesboek

(1910)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

Iwan

Er was eens een koning, en die had drie zoons. De jongste heette Iwan.

De zonen werden groot, de vader werd al ouder.

Toen nu zijn zonen volwassen waren, riep de vader hen tot zich en zei: ‘Lieve zonen! gij ziet dat ik zeer oud ben. Als ge mij liefhebt, bewijst mij dan een liefderijken dienst. Ik heb vernomen, dat achter negen landen, in het dertigste koninkrijk de bron is van het water des levens. En bij de bron groeit een boom van welks appels een oud man weer jong wordt. Brengt mij van dat water en die appels toch!’

De oudste zoon stond op, boog de eene knie voor den koning en sprak: ‘Verheven vorst! veroorloof mij, dat ik het eerst op weg ga’.

De vader verheugde zich, en de oudste zoon liet zijn paard prachtig optuigen, nam veel geld en goud mede en reed heen. Reed hij lang of kort, heinde of ver? Het valt licht een sprookje te vertellen, maar een daad te volbrengen, valt zwaar.

De weg waarlangs de koningszoon reed werd al smaller en ongelijker. Ten laatste kwam hij aan een zwart moeras. Hij hield zijn geld en goud in de hoogte en beloofde alles aan wie hem een weg zou wijzen door het moeras. Maar niemand kwam. Toen wist de koningszoon geen raad meer. Hij keerde om en zei tot zijn vader, dat het land van het water des levens en de appelen der jeugd nergens op de wereld was.

De oude koning zuchtte diep. Hij strekte zich uit op zijn leger en sloot de oogen. Maar de tweede zoon stond op, neeg tot den grond toe en sprak: ‘Genadige koning! veroorloof mij, dat ik als tweede op weg ga!’

De zieke koning schepte weer moed, en de tweede zoon liet zijn paard prachtig optuigen, nam edele wapens en kleinoodiën mee, en reed heen.

Reed hij hoog of laag, langzaam of snel? Het valt licht een sprookje te vertellen, maar een daad te volvoeren valt zwaar.

De weg dien de koningszoon reed, werd al smaller en steiler. Ten laatste kwam hij aan een zwart ravijn. Hij hield zijn edele wapens en kleinoodiën in de hoogte en beloofde alles aan wie hem een brug wilde toonen over het ravijn. Maar niemand kwam.

Toen had de koningszoon geen moed meer. Hij keerde om en zei tot zijn vader dat het land van het water des levens en de appelen der jeugd door niemand ter wereld te bereiken was.

[pagina *59]
[p. *59]


illustratie
‘Gedachtig aan de woorden van den grijsaard, plukte hij snel van de appelen...’


[pagina 117]
[p. 117]

De zieke koning begon te weenen. Hij wendde zich met het gezicht naar den muur. Nu stond de derde zoon op. Hij kuste zijns vaders hand en zei: ‘Lieve vader, laat mij nu gaan! Want ik geloof vast, dat het land van het water des levens en de appelen der jeugd ergens op de wereld ligt en dat ik het bereiken zal!’ Maar de doodzieke vader zei: ‘Neen, mijn lieve zoon, gij zijt jong en teer, gij zoudt de bezwaren van den bezwaarlijken weg niet doorstaan’.

‘Lieve vader, denk niet dat mijn leden jong zijn en teer, denk dat mijn hart volwassen en moedig is!’

Iwan bad zoo zeer en sprak zoo wijs, dat ten laatste de vader hem liet gaan. Hij liep naar den stal, zadelde zijn paard en reed heen. Reed hij in zekerheid of in twijfel, vroolijk of vol gepeinzen? Een sprookje te vertellen valt licht, maar lichter nog valt de liefdevolle daad.

Waar Iwan reed was geen weg. Hij reed met het gezicht naar den zonsopgang, zooals het hart hem drong.

Toen hij drie dagen en drie nachten had gereden, kwam hij aan een liefelijk dal, groen en blauw van gras en bloemen, en waar een klare beek in blonk. Een herderin weidde zonder hond een kudde lammeren.

Toen zij Iwan op de weide aan zag rijden, begon de herderin te klagen: ‘Nog nimmer heeft een sterveling mijne weide betreden, en nu komt een gewapende ruiter! De hoeven van zijn paard knakken mijne bloemen, het schitteren van zijn zwaard verschrikt mijne lammeren!’

Maar Iwan zeide: ‘De hoeven van mijn paard zullen uw bloemen niet knakken, het blinken van mijn zwaard zal uw lammeren niet verschrikken. Ik zal een verren omweg maken om uw weide, gij teedere herderin’.

De omweg om de weide was zoo zeer ver, Iwan steeg van het paard en leidde het bij den teugel, opdat het niet moede zou worden.

Toen hij weder drie dagen en drie nachten gereden had, kwam hij aan een smal rotspad. Ter rechterzijde was een steile bergtop, ter linkerzijde een steile afgrond. Een wandelend vuur kwam en keerde op het midden van het pad.

Toen Iwan zoo dicht reeds genaderd was, dat zijn oogen krompen voor het vuur, begon een roodharig, roodgebaard man uit het midden der vlam te dreigen: ‘Nog nimmer heeft een sterveling mijn gloed getrotseerd en nu nadert een vermetele ruiter! Zijn paard wil ik verzengen, hemzelven wil ik verslinden’.

Iwan antwoordde: ‘Mijn paard zult gij geen haar krommen, mijzelven zult gij met geen vinger aanraken. Dwars door het roodste van uw vuur wil ik heenrijden, gij toornige verschrikking!’

En hoewel de vlam opvoer tot aan de hoogte van den bergtop en neervoer tot

[pagina 118]
[p. 118]

in de diepte van den afgrond, sprong Iwan midden door het vuurhart heen. Toen hij nogmaals drie dagen en drie nachten gereden had, kwam hij in een dicht dooreengegroeid woud, waar de maan scheen door hooge boomen. In het midden van het woud was een open plek, vanwaar twee-en-dertig wegen uitgingen, breede en smalle, rechte en kronkelende. Een jonge knaap met zwaluwvleugels aan de schouders en een krans van dwaallichtjes om het hoofd, danste in den maneschijn, nu deze, dan gene der twee-en-dertig wegen in en weer terug naar een anderen. Hij lachte toen hij Iwan zag.

‘Nog nooit is een sterveling hier gekomen, en nu staat een zoekende voor mij! Laat hem weifelen, laat hem kiezen! Welke weg het ook zij dien hij kiest, al de anderen zullen al spoedig hem schooner lijken. Overschoon en liefelijk is elke!’

Maar Iwan antwoordde: ‘Voor mij is er slechts één weg, dat is de weg dien mijn hart mij wijst. Dien zal ik gaan, en naar geen andere omzien, gij lachende lokvogel!’ En van al de vele paden volgde hij een smal en kronkelig paadje, hoe ook de dansende knaap hem weglokte daarvan.

Nogmaals reed hij drie nachten en drie dagen, toen zag hij de koepels en de torens van een blinkende stad onder een regenboog. Wit als een wolk rees de kruin van den boom der jeugd boven de muren uit. Als het gezang van honderden vogels klonk het borrelen van de levensbron.

De weg liep recht op de stad aan. Maar geen poort was op die plaats. Iwan reed om de geheele stad heen. Maar nergens was in den marmeren muur een poort. Toen hij weer terugkeerde tot den weg waarlangs hij gekomen was, trad een grijsaard hem tegemoet. Hij reikte Iwan een albasten flesch en een blauwe maal, en sprak: ‘Spring over den muur dáár waar de regenboog er op rust; geen anderen ingang noch uitgang heeft deze stad. Maar als gij snel de flesch gevuld zult hebben aan de bron des levens, en snel de maal gevuld met de appelen der jeugd, talm dan niet, zie niet om, rijd ijlings terug, en bij den sprong, hoed u, dat de hoeven van uw ros den regenboog niet raken! Want aan den klank zou de koningin vernemen dat een mensch genaderd is tot de bron en den boom die haar kostbaarst bezit zijn. Zij zou u niet levend laten ontkomen!’

Iwan dankte den grijsaard voor zijn raad, nam de maal en de flesch, en gaf zijn paard de sporen, dat het over den muur sprong.

Daar stond de boom die de appelen draagt der jeugd!

Daar sprong de bron, waar het water uit vloeit des levens!

Gedachtig aan de woorden van den grijsaard, schepte Iwan snel van het water, plukte hij snel van de appelen, talmde niet, zag niet om, en gaf zijn paard de sporen, dat het andermaal, rennende, den muur over sprong. Maar ditmaal kon

[pagina 119]
[p. 119]

hij het niet verhoeden dat het paard met éénen hoef den regenboog raakte. Zeven luide klanken weerklonken, in zeven kleuren barstte de boog uiteen.

In de binnenste zaal van het paleis vernam het de koningin. IJlings besteeg zij haar zwarten hengst, zij jaagde Iwan achterna.

Zij kwam aan de open plek van de vele wegen in het woud, en riep den dansenden knaap.

‘Is hij hier geweest die zich vermeten heeft het mijne te nemen?’

‘Verheven koningin, de wijze Iwan was hier! Hij zag de vele wegen, maar hoe ik ook lokte, hij vond en verliet niet den éénen waren weg’.

De koningin reed verder. Maar niet zoo snel reed zij meer.

Zij kwam aan het wandelende vuur op het rotspad, en riep den reus met de roode haren en den rooden baard.

‘Is hij hier geweest die zich vermeten heeft het mijne te nemen?’

‘Verheven koningin, de moedige Iwan was hier. Mijn hitte verzengde hem de wangen en de oogen, maar hoe ik ook dreigde, hij reed door het hart der hitte!

De koningin reed verder. Maar nog langzamer reed zij nu.

Zij kwam aan de weide met de lammeren en de vele bloemen. Zij riep de herderin.

‘Is hij hier geweest die zich vermeten heek het mijne te nemen?’

‘Verheven koningin, de barmhartige Iwan was hier. Hij was vermoeid, en de omweg om mijn weide ver, maar toen ik klaagde, ging hij den verren omweg, om mijn lammeren niet te verschrikken noch mijn bloemen te knakken’.

De koningin reed verder. Nu reed zij stapvoets.

In de verte zag zij Iwan vluchten. Hij bereikte de poort, hij bereikte het paleis, met het water des levens en de appelen der jeugd bereikte hij zijn vader.

De stervende koning sloeg de oogen op. En toen hij gedronken had van het water, en had gegeten van de appelen, werd zijn ziekte gezondheid, en zijn ouderdom jeugd. Hij stond op van zijn leger, omhelsde en kuste Iwan, en kroonde hem met de kroon van den opvolger in het koninkrijk.

Een prachtig feest werd aangericht te zijner eer; het geheele volk kwam om hem te huldigen.

Maar vóór de poort van het paleis wachtte een vreemde vorstin op een paard gezeten dat zoo zwart was als een onweerswolk. De koning zond zijn veldheer om te vragen wat zij begeerde.

‘Ik begeer den schuldige die zich vergrepen heeft aan mijn oppersten schat. Wordt hij mij niet uitgeleverd dan zal ik dit paleis en deze stad en dit koninkrijk verwoesten dat zelfs de asch niet meer overblijft op den wind’.

[pagina 120]
[p. 120]

Toen de veldheer den koning het antwoord overbracht, ontzetten allen zich. De twee oudste zonen zeiden: ‘Het was waarlijk niet geoorloofd in het zevende land achter de dertig koninkrijken binnen te dringen, en te nemen van het water des levens en de appelen der jeugd. Om den wille van Iwan moeten wij nu allen sterven!’

Doch Iwan stond op, nam afscheid van zijn vader, en trad de koningin tegemoet.

‘Hier ben ik dien gij zoekt, Iwan de schuldige’.

De koningin sprak: ‘Iwan, gij hebt mijn dierbaarsten schat genomen, daarvoor verlang ik het dierbaarste terug wat gij hebt’.

Iwan legde zijn kroon voor de hoeven van het paard der koningin.

‘Neem mijn kroon!’

‘Uw kroon is het kostbaarste niet dat gij hebt, ik wil meer’.

Iwan reikte de koningin zijn zwaard, en neigde het hoofd.

‘Neem mijn hoofd!’

‘Uw hoofd is het kostbaarste niet dat gij hebt, ik wil meer. Het kostbaarste is uw hart, ik wil uw hart!’

De koningin steeg van het paard, zij nam Iwan bij de hand.

‘Indien gij het wilt, ben ik uw vrouw, zijt gij mijn man. Kom en heersch over mijn koninkrijk!’

Toen kuste Iwan de koningin. Te zamen reden zij terug naar de stad onder den regenboog. En daar heerschte Iwan als koning bij de bron van het water des levens en bij den boom van de appelen der jeugd.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken