Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het gulden sprookjesboek (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het gulden sprookjesboek
Afbeelding van Het gulden sprookjesboekToon afbeelding van titelpagina van Het gulden sprookjesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

Scans (52.93 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het gulden sprookjesboek

(1910)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina *75]
[p. *75]


illustratie
‘Jonkvrouw Maud is de allerschoonste Prinses van de geheele wereld!’


[pagina 143]
[p. 143]

Jonker Winde en de betooverde prinses.

In het land van Engeland leefden lang geleden twee koningskinderen, een broer en een zuster, die hielden van klein af zooveel van elkander dat de een nooit zonder den ander wou zijn. De broeder heette Jonker Winde en de zuster Jonkvrouw Maud.

Jonker Winde en jonkvrouw Maud waren nog maar klein, toen werd de koningin, hun moeder, ziek. En toen zij voelde, dat zij ging sterven, riep zij haar lieve kinderen bij zich, en vermaande hen altijd zooveel van elkander te blijven houden en nooit van elkander af te gaan. Dat beloofden de kinderen en de moeder stierf gerust. De koning was diep bedroefd over den dood van de koningin, en vele jaren lang treurde hij om haar en dacht niet dat hij ooit weer vroolijk zou worden. Maar op een dag dat hij met al zijn ridders was gaan jagen, kwam hij in het bosch een prachtig gekleede vrouw tegen, die daar wandelde met een stoet van ridders en jonkvrouwen, en hem met zijn gevolg uitnoodigde in haar kasteel te komen uitrusten van de jacht.

De koning en zijn ridders gingen het kasteel binnen en vonden er een vorstelijk onthaal. Bij den maaltijd zat de koning aan de rechterhand van de burchtvrouw, en zij was zoo schoon, sprak zoo geestig en zag hem zoo vriendelijk aan, dat hij geheel en al door haar bekoord werd, en al zijn verdriet vergat. Hij bleef den geheelen dag in het slot, hij bleef er den volgenden dag, hij bleef er den derden dag. En den derden dag vroeg hij de schoone burchtvrouw zijne koningin te zijn, en zij hielden bruiloft.

Nu zond de koning boden vooruit naar zijn kasteel om jonker Winde en jonkvrouw Maud tijding te brengen van het huwelijk en den aanstaanden intocht der nieuwe koningin; jonker Winde te bevelen den stoet te gemoet te rijden op den straatweg, en jonkvrouw Maud aan te zeggen, dat zij aan de poort zou wachten met al de sleutels van het kasteel, om die aan de nieuwe gebiedster te overhandigen. De broeder en de zuster werden bedroefd dat nu een vreemde in huis zou komen, en de plaats innemen zou van hun lieve moeder. Maar toch deden zij zonder morren wat hun vader hun beval. De jonker legde zijn zilveren harnas aan, tuigde zijn paard prachtig op, en reed den stoet een uur ver te gemoet. En de jonkvrouw stond in feestgewaad, met den grooten gouden sleutel op een fluweelen kussen aan de poort te wachten, toen de koning en de nieuwe koningin er aan kwamen.

Met een diepe neiging reikte zij haar den sleutel, en heette haar welkom in

[pagina 144]
[p. 144]

het kasteel. En terwijl zij dat deed, was zij zoo lieftallig en schoon dat allen haar bewonderend aanzagen, en een ridder uit het gevolg der koningin overluid uitriep:

‘Jonkvrouw Maud is de allerschoonste prinses van de geheele wereld!’

Dat hoorde de koningin. Zij zag den ridder boos aan, en nog boozer zag zij op jonkvrouw Maud, en in haar hart nam zij zich voor aan de schoonheid der jonkvrouw spoedig een einde te maken. Want de koningin die zoo bekoorlijk en vriendelijk scheen, was in werkelijkheid een booze heks.

Toen zij nu zag hoe jonker Winde en jonkvrouw Maud altijd samen waren en elkander geen oogenblik alleen lieten, begreep zij dat zij haar tooverkunsten niet zou kunnen beginnen vóór zij hen van elkander gescheiden had, zóó ver, dat de broeder zijn zuster niet meer te hulp kon komen. Dus stelde zij den koning voor hoe goed en nuttig het voor den jonker zou zijn op reis te gaan om vreemde landen te zien en de hoven van verre prinsen en koningen te bezoeken. En de koning, die geen erg in haar boos opzet had, beval den jonker zich voor te bereiden op een reis van een jaar lang naar de landen aan de overzij der zee.

Om de belofte die hij aan zijn moeder had gedaan, en om zijn liefde voor zijn zuster, wilde jonker Winde haar niet verlaten, en hij weigerde het bevel van zijn vader op te volgen. Maar de koning, door de booze koningin nog meer opgehitst, werd over die ongehoorzaamheid zeer toornig, en gebood zijn zoon op straffe des doods te gaan. Toen namen jonker Winde en jonkvrouw Maud met veel tranen afscheid van elkander. De jonker ging met drie en dertig ridders scheep. En de jonkvrouw klom in den hoogsten toren van het kasteel, vanwaar zij over de baai waaraan het kasteel lag, en tot ver over de zee heen kon zien, en wuifde met haar sluier zoolang zij nog de zeilen van haar broeders schip ontwaarde.

De booze koningin wachtte nog een maand, een week en een dag, om geen achterdocht te wekken. Toen klom zij op een donkeren nacht de trap af naar den diepsten kelder van het kasteel en begon haar tooverkunsten.

Nadat zij drie vervloekingen had uitgesproken, en met de handen negen maal negen teekenen gemaakt had in de lucht, sprak zij haar verwensching uit tegen jonkvrouw Maud.

‘Ik verwensch u in een afzichtelijken draak! Nooit zult gij weder menschelijke gestalte herwinnen, of jonker Winde moet u driemaal kussen. Anders heeft mijn betoovering geen einde zoo lang de wereld blijft bestaan!’

Toen zij het laatste woord had uitgesproken werd jonkvrouw Maud in haar bed

[pagina 145]
[p. 145]

kil en koud. En toen in den ochtend haar vrouwen haar kwamen wekken, vonden zij niet de jonkvrouw maar een afzichtelijken draak die kronkelend uit het bed te voorschijn kroop en tegen hen siste. Luid krijtend van angst vluchtten de vrouwen en het afschuwelijke monster kronkelde de trappen af het kasteel en den hof uit, en naar een eenzame rots aan het strand der zee. Daar ging het opgerold liggen om zich te koesteren in de zon.

Middelerwijl was het geheele kasteel in rep en roer geraakt. De jammerende kamervrouwen verhaalden wat zij niet beter wisten of het was zoo, dat een afschuwelijke draak jonkvrouw Maud in haar bed had verslonden. Nu zaten allen geheel verslagen en bedroefd, en allermeest de koning. Overluid weenend riep hij zijn lieve dochter bij haar naam, en verwenschte zichzelven om zijn onachtzaamheid waardoor het mogelijk was geworden dat zulk een gruwelijk ondier onbemerkt had kunnen binnendringen in zijn kasteel. De booze koningin hield zich huichelend of ook zij ten uiterste bedroefd was. En zij ried den koning aan een keurbende van zijn dapperste ridders te verzamelen en uit te zenden opdat zij den draak mochten opsporen en dooden. De koning die haar in alles geloofde, deed terstond naar dezen raad. De dappere ridders trokken uit. Op bevel der koningin ging de ridder die de schoonheid van jonkvrouw Maud zoo zeer bewonderd, had met hen. Zij hoopte dat hij, die zeer dapper was, als de eerste van allen den draak zou aanvallen, en dat het monster hem verscheuren zou. Zoo dacht zij zich tevens op den ridder te wreken, en zich van hem te ontdoen. De ridder echter had de koningin reeds lang gewantrouwd. En nu argwaande hij dat zij schuld had aan het ongeluk der prinses. Hij besloot daarom den broeder van jonkvrouw Maud te waarschuwen en hem, zoo het kon, behulpzaam te wezen indien de prinses misschien nog te redden was. Hij vond een voorwendsel om de andere ridders te verlaten, ging scheep, en reisde van het eene vreemde hof naar het andere jonker Winde na, tot hij hem eindelijk vond, en hem kon meedeelen wat hij ergs wist, en nog ergers vermoedde.

De jonker verloor geen tijd met klagen. Op staanden voet brak hij op, en reed met den ridder en zijn gevolg van drie en dertig getrouwen naar de zeekust.

Daar bouwden zij met hun allen een schip. Voor de kiel namen zij, op raad van den ridder, het hout van den lijsterbessenboom, dat krachtig is tegen toovenarij.

Aldus beschermd tegen de list der koningin, voeren zij over zee naar Engeland.

Maar de koningin die de ridders onverrichter zake had zien terugkeeren en vernomen had hoe hun metgezel hen had verlaten, vermoedde onraad en hield nauwlettend wacht. En toen zij van den hoogen toren van het kasteel af over de zee turende in de verte het schip van jonker Winde zag aankomen, giste zij dadelijk dat dit de prins was, gekomen om haar tooverkunsten te niet te doen en de prinses te verlossen.

[pagina 146]
[p. 146]

Met haar krachtigste tooverspreuken riep zij de winden en de golven op om het schip aan te vallen en het te pletter te werpen op de rotsen van de Engelsche kust.

De winden en de golven vernamen de stem der machtige toovenares, en gehoorzaamden. Met geweld wierpen zij zich op het schip. Maar toen zij het wilden aangrijpen gevoelden zij de macht van den lijsterbessenboom waarvan de kiel was gemaakt, en moesten aflaten. De golven schuimden tegen den voet van den toren waar de koningin stond, de wind huilde om de tinnen. Zij boodschapten de koningin dat de lijsterbes het schip beschermde.

En nu kwam het al nader aan de Engelsche kust.

Maar de koningin bedacht een andere list.

Door nog veel krachtiger tooverspreuken dwong zij de prinses in haar afschuwelijke drakengestalte aan het strand te verschijnen en jonker Winde en zijn metgezellen te verschrikken, zoodat zij 't niet zouden wagen te landen.

Afschuwelijk richtte de draak zich op, aan den ingang der baai voor het kasteel. Zoo dapper als de ridders waren, sloeg de schrik hun om het hart. Driemaal wendden zij den steven voor den giftigen adem en den opgesperden muil en de vuurschietende oogen van den draak. Maar driemaal sprak jonker Winde hun weer moed in, dat zij terugzeilden en het nogmaals waagden. En de derde maal volvoerden zij het waagstuk en jonker Winde sprong aan land.

Nu echter was de lijsterbessenboom in de kiel van het schip zoo dicht bij de betooverde prinses gekomen dat zij zijn invloed gevoelde, en de helft van de betoovering van haar week. Te vergeefs beval de koningin op den toren den draak zich op jonker Winde te werpen om hem te verscheuren. En toen de jonker met opgeheven zwaard naderde, klonk hem uit den vreeselijken muil de stem van zijn zuster tegen.

‘O, laat het zwaard zinken, jonker Winde, laat uw speer zinken, en werp uw pijlen neer. Al schijn ik een afschuwelijke draak, ik zal u geen leed doen!’

Jonker Winde liet zijn zwaard zinken, en stond besluiteloos. Wel herkende hij de stem van zijn zuster, maar voor zijn oogen zag hij een afschuwelijken draak.

Daar sprak de draak wederom met de stem van jonkvrouw Maud.

‘O steek uw zwaard in de scheede, jonker Winde, werp uw speer achter u, en omhels mij drie malen! Anders zult gij die gij liefhebt en die u liefheeft in der eeuwigheid niet weder zien!’

Toen begreep de jonker dat het werkelijk zijn lieve zuster was die tot hem sprak. En om harentwil overwon hij zijn afgrijzen en omhelsde den afzichtelijken draak.

Hij kuste het monster eenmaal. Doch dat veranderde niets in zijn voorkomen.

Hij kuste het monster voor de tweede maal. Toen woei de giftige adem uit en de vuurschietende oogen werden zacht.

[pagina 147]
[p. 147]

Hij kuste het monster voor de derde maal. Toen zeeg het drakenlijf ter aarde, en hij hield zijne zuster in de armen, die hem onder tranen van vreugde weder omhelsde en kuste.

Hand in hand gingen nu de broeder en de zuster tot hun vader, die van vreugde over dat wederzien weder jong werd.

De booze koningin echter, die al haar listen te niet gedaan zag, en zichzelve in gevaar met den dood gestraft te worden voor haar kwade toovenarij, veranderde zich in een raaf en vloog onder luid gekras van den toren, en over de zee, naar een vreemd land. Nimmer kwam zij in Engeland terug.

Na verloop van tijd echter werd jonker Winde koning in de plaats van zijn vader. En zooals haar moeder voor het volk in Engeland gezorgd had, zoo zorgde nu voor hen jonkvrouw Maud. De ridder echter werd hun vertrouwdste raadgever en de eerste edelman aan hun hof.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken