Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het gulden sprookjesboek (1910)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het gulden sprookjesboek
Afbeelding van Het gulden sprookjesboekToon afbeelding van titelpagina van Het gulden sprookjesboek

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.43 MB)

Scans (52.93 MB)

ebook (6.53 MB)

XML (0.64 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het gulden sprookjesboek

(1910)–Augusta de Wit–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina *103]
[p. *103]


illustratie
‘Maar met een vriendelijke stem gebood de Zeeprinses hem op te staan.....’


[pagina 213]
[p. 213]

De Geschiedenis van Urasjimataro den Visscher en de Zeeprinses Otahime

Aan het strand van de zee woonde met zijn ouders in een armoedig klein hutje de visscher Urasjimataro. Zijn boot was slechts klein, en hij had geen dienaar om hem te helpen; het viel hem dikwijls zwaar tegen de winden en de zware golven op te zeilen, en alleen de netten vol visch op te trekken uit de diepte en te bergen binnen zijn boot. Maar zijn liefde tot zijn ouders was zoo groot dat hij zonder ooit te morren of te klagen den zwaren arbeid volbracht dag aan dag, waardoor hij in hun levensonderhoud voorzag, en zich ruim voor alle moeite en gevaren beloond achtte wanneer hij zag dat zij tevreden waren.

Op een dag na dat Urasjimataro verder dan gewoonlijk was uitgevaren in zee, en zijn netten had uitgeworpen daar waar het blauwe water het allerdiepst is, vond hij, toen hij zijn vangst bezag, geheel onder in het net een reusachtige schildpad, die met haar groen geschubde pooten zich zoo vastklemde in de mazen, dat het hem met alle inspanning niet gelukte haar daaruit los te maken. De visscher trok zijn mes om de schildpad te dooden. Daar hief zij den kop in de hoogte, zag hem aan en sprak:

‘Visscher Urasjimataro, om der wille van uw ouders bid ik u laat mij leven! Ik ben een moeder van vele kinderen, die zullen omkomen van gebrek wanneer ik er niet meer ben om voor hen te zorgen!’

Urasjimataro had de schildpad gaarne op de markt verkocht, want zoo groot en van edele soort als zij was, had hij zeker een hoogen prijs voor haar kunnen bedingen. Maar omdat zij hem in den naam van zijne ouders en om harer kinderen wil het leven en de vrijheid vroeg, wilde hij haar verzoek niet weigeren. Hij stak zijn mes weer in de scheede, en tilde de schildpad over boord. Zij dook snel onder, kwam weer boven water en riep den visscher toe:

‘Urasjimataro, deze weldaad zal ik u zoo vergelden dat ook uw ouders er zich over zullen verheugen dat gij mij die bewezen hebt.’

Toen zwom zij henen en verdween.

Dien avond, bij de terugkomst uit de stad waar hij zijn visch verkocht had op de markt, verhaalde Urasjimataro zijn ouders wat hem was overkomen. De vader en de moeder hoorden hem in stilzwijgen aan. Nadat zij de zaak overdacht hadden, zeiden zij beiden dat hij wel had gedaan.

Weinige dagen daarna was Urasjimataro weder met zijn boot op zee, toen plotseling de hemel en het water zwart werden, en een vreeselijke orkaan losbarstte. De visscher

[pagina 214]
[p. 214]

reefde zijn zeil en trachtte, uit alle macht vluchtend voor den storm, het strand te bereiken. Maar een zwarte golf, hooger dan de mast zijner boot, stortte voorover op het vaartuigje neer en wierp het met zulk een geweld tegen de klippen, dat het splinterend van een spleet. De visscher klemde zich vast aan een dobberend stuk hout, maar hij had zich al verloren gegeven, toen naast hem de schildpad opdook, en hem toeriep op haar rug te klimmen. Urasjimataro deed het. En als een paard zijn ruiter droeg de schildpad hem door branding en golven heen, tot de orkaan achter hem was en de zee rondom glad en blauw glansde.

Daar dook zij onder. En met Urasjimataro op den rug liet zij zich afdalen door de diepte van de zee tot op den bodem toe. Daar zag Urasjimataro te midden van liefelijke bloemtuinen, bosschages en over rotsen omlaagstuivende watervallen een paleis van bloedkoraal en paarlemoer, met een dak van zuiver goud en een poort van barnsteen. De schildpad bracht hem het paleis binnen, en tot in een vertrek dat glansde als de bladeren van de pioenroos. Daar zat op een ivoren troon een prinses, zoo schoon als de opgaande zon.

De schildpad naderde den troon, boog haar kop driemaal ter aarde, en sprak:

‘Verhevene gebiedster, zeeprinses Otahime! deze man is de visscher Urasjimataro die mijn leven spaarde toen ik hem om der wille van zijn ouders bad, en dien ik tot dank voor zijn weldaad gered heb uit den orkaan, en nu breng tot voor uw voeten.’ Urasjimataro dus onverwacht in tegenwoordigheid eener vorstin gebracht, wierp zich ter aarde. Maar met een vriendelijke stem gebood de zeeprinses hem op e staan, klapte in de handen en beval den haastig toeschietenden dienaren Urasjimataro te onthalen met spijs en drank, en gedurende den maaltijd hem met muziek te vermaken en met het zingen van verzen op het geluid van edel speeltuig.

De dienaren verdwenen, en kwamen dadelijk terug met uitgezchte spijzen in schotels van het fijnste porselein, die zij sierlijk schikten op een tafel van gouden lakwerk. Luitspeelsters zetten zich rondom op den grond neder, en lieten hun luiten en hun stemmen aangenaam te samen klinken, terwijl zij in welluidende verzen de macht der zeeprinses Otahime bezongen, en het geluk van degenen wien het vergund was haar te dienen, haar aangezicht te aanschouwen elken dag, en te wonen in haar overheerlijk schoon paleis. Otahime zelve reikte haren gast de spijzen. En in de tusschenpoozen van het gezang onderhield zij hem op de beminnelijkste wijze met een gesprek waarin beurt om beurt haar kennis, haar vernuft en haar vroolijkheid naar voren kwamen, spelende tusschen de woorden als in het loover vlinders en vogels met helder glanzend gevederte. Zoodat het Urasjimataro te moede werd, als was hij niet langer een sterveling, maar een gelukkige geest, in het gezelschap van een godin.

Niettemin, al spoedig keerden zijn gedachten tot zijn ouders terug, die op dit oogenblik

[pagina 215]
[p. 215]

in zorg en bekommernis om hem zouden verkeeren, terwijl zij van den drempel der hut over de zee uitzagen naar zijn boot en nergens haar meer ontwaarden.

Toen dus de zeeprinses het teeken gaf dat de maaltijd was afgeloopen, neeg hij tot den grond toe, en verzocht eerbiedig verlof tot vertrekken, opdat zijn ouders niet te lang met ongerustheid hun hart zouden kwellen.

De prinses fronste lichtelijk de wenkbrauwen.

Toen echter sprak zij:

‘Het zij u vergund weder te keeren naar de bovenwereld. Doch eer gij afscheid neemt wensch ik u mijn paleis en al zijn schatten te toonen, opdat gij zoudt kunnen oordeelen of de bovenwereld in volmaaktheid daarmee vergeleken kan worden.’

De zeeprinses, die door de schildpad werd gevolgd, geleidde hem nu eerst door haar lusthof, waar de blauwe zee met het witte schuim over gewelfd stond als de blauwe hemel met de witte wolken boven de aarde. Pruimen-, kersen- en perzikkenboomen stonden hier tegelijk in bloei en met vruchten beladen, tusschen rotsen als gouderts schitterend, groeiden schoonvertakte varens, en een meer, als de lucht zelf zoo doorschijnend en klaar, weerspiegelde de blauwe en gouden lischbloemen die de bochten van den oever omzoomden. Van de eilandjes in het meer en uit de in den wind wuivende boschjes die hun schaduw spreidden over het pad klonk liefelijk vogelgezang.

Urasjimataro bekende dat hij nergens op aarde, zelfs in de gaarde van den Bestuurder van het Gewest, niet zoo volmaakte schoonheid had aanschouwd.

De zeeprinses glimlachte.

‘Indien gij hier wilt blijven waar het naar uw eigen bekentenis schooner is dan op de aarde, zoo zal ik u tot hoofd en overste over al mijn gaardeniers stellen, Urasjimataro.’ De visscher dacht aan zijn zwaar en gevaarlijk beroep en aan zijne armoede. Doch aan zijn ouders dacht hij ook.

‘Verheven gebiedster, Prinses van de Zee! voor uw edelmoedige genade kan ik u alleen met mijn leven danken. Doch ik bid u mij nochtans te vergunnen terug te keeren tot mijn ouders die zuchten om mijn lang uitblijven.’

De zeeprinses fronste donkerder haar wenkbrauwen.

‘Het zij u vergund terug te keeren naar de aarde. Doch alvorens gij van hier gaat verlang ik dat gij mijn rijkdom zult zien, of iets ter aarde daaraan gelijk is.’

Zij geleidde Urasjimataro naar een paviljoen, voor den ingang waarvan twee kronkelende vuur-oogde draken wacht hielden.

Kunstwerken zoo overheerlijk schoon dat de meesterstukken der doorluchtigste meesters op aarde gebrekkig schijnen moesten in vergelijking, stonden hier te pronk op voetstukken van goud en van ivoor; de gordijnen die aan den ingang hingen waren van parelsnoeren gevlochten, en van dungeslepen edelgesteente waren al de vensters.

[pagina 216]
[p. 216]

Zulk een rijkdom moest Urasjimataro bekennen dat ook in de schatkamer van den Keizer van Japan niet te vinden was.

De zeeprinses glimlachte en zij werd nog schooner dan te voren toen zij sprak:

‘Indien gij hier wilt blijven, edele Urasjimataro, zal ik u tot mijn schatbewaarder maken, en tot den machtigste in mijn rijk na mij zelve.’

Urasjimataro was bijna verblind door den prachtigen rijkdom dien hij aanschouwde, en bij de gedachte dat hij daarover zou heerschen duizelde het hem.

Doch zijn oogen nederslaande, antwoordde hij dat hij een onwaardig zoon zou zijn indien hij zulke weelde voor zich koos en zijne ouders aan eenzaamheid en gebrek overliet, in een leven zonder hem. Waarom hij de zeeprinses bad hem tot hen te laten terugkeeren.

Hij waagde het niet zijne oogen van den grond op te heffen terwijl hij dit antwoord gaf, want hij vreesde met zijn wederstreven de prinses tot het uiterste vertoornd te hebben.

Doch wel verre van toornig te zijn, glimlachte Otahime de onvergelijkelijk schoone, en met een stem zoo liefelijk als het gezang van den nachtegaal sprak zij:

‘O edelste Urasjimataro, dien het genoegen niet verlokken kan, en niet de rijkdom, zult gij ook in mijn koninkrijk niet blijven als ik u de opperste eer bied? Ik bid u, neem mij aan tot uw gemalin, en wees mijn koning, en de koning van mijn rijk!’

De visscher hief de oogen op, en zag de prinses aan, die bloosde zoo als de hemel bloost in het uur van den opgang der zon. Een langen tijd bleef hij zonder spreken. Toen wierp hij zich neder voor de voeten der prinses, drukte zijn voorhoofd op den grond, en sprak onder tranen: ‘Overschoone Otahime, het ware reeds te veel geluk voor mij als ik van uit de verte uw schaduw zou mogen aanschouwen op den muur. Voorzeker zal ik sterven in een land waar ik nimmer meer van u vernemen zal. Maar niettemin bid ik u, dat gij mij laat wederkeeren tot mijn ouders, opdat ik tot mijn dood toe hen diene en verzorge zoo als het een liefhebbenden zoon betaamt.’

Toen zij die standvastige weigering vernam, begon de prinses te weenen. Doch het waren geen tranen van smart die zij stortte, doch tranen van een vreugde zoo groot dat zij zonder weenen haar niet verdragen kon.

‘O deugdzame Urasjimataro’, sprak zij, ‘dien ook de opperste eer en de liefde niet verlokken kunnen ontrouw te worden aan den kinderplicht, nu hebt gij door uw deugd mij gered, en zelf een volkomen geluk verworven. Weet, dat ik de dochter van den keizer van Ringu ben, wegens ongehoorzaamheid aan mijn verheven vader verbannen naar deze eenzaamheid onder de diepe zee. En deze wet stelde mijn vader vast, dat ik nimmer tot hem terug zou mogen komen tenzij ik de liefde verwierf van een man die met volkomen toewijding zijne ouders beminde. Mijne getrouwe voedster, de schild-

[pagina 217]
[p. 217]

pad, die tot straf voor haar verzuim mij van kindsbeen af mijn plichten jegens mijn ouders in te prenten, die gedaanteverwisseling onderging, bracht reeds velen tot mij van de aanzienlijkste jongelingen uit het land. Doch niet een bestond de proef die ik volgens mijn vaders gebod hem oplegde; niet een weigerde om zijner ouders wil de schatten, de macht en het geluk dat ik hem voor zijn blijven bood. En mijn voedster in haar schildpadgedaante bracht hem terug naar het strand van de zee en de oevers der rivieren, vanwaar zij hem, als in een droom had mee gelokt, zoodat zij weer ontwakend, meenen moesten inderdaad gedroomd te hebben. Gij alleen, deugdzame Urasjimataro, hebt de proef der kinderliefde doorstaan. Indien gij mij bemint zooals ik u bemin, zult gij uwen ouders een dochter schenken, en zal ik mijn vader een zoon aanbrengen, en een erfgenaam van zijn keizerrijk.’

Terwijl de prinses deze woorden tot den overgelukkigen Urasjimataro sprak, begon het paviljoen te bewegen zooals de knop der lotosbloem beweegt, die uit den donkeren bodem opstijgt naar het licht. Met den bloeienden lusthof die het omgaf, steeg het paleis door de zee omhoog, en dreef aan land voor de hoofdstad van Ringu.

Daar ontving de Keizer zijn lang ontbeerde dochter, met vergiffenis en liefde, hergaf der voedster haar menschelijke gedaante en nam Urasjimataro aan als schoonzoon en opvolger in zijn rijk.

Urasjimataro's ouders werden in plechtigen optocht afgehaald uit hun hut, met de grootste eerbewijzen ontvangen in het paleis des keizers, en om de deugd van hun zoon tot den rang van vorsten verheven. En Urasjimataro en prinses Otahime leefden in volkomen liefde en geluk tot aan het einde hunner dagen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken