Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Van Zuster Beatrijs (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Van Zuster Beatrijs
Afbeelding van Van Zuster BeatrijsToon afbeelding van titelpagina van Van Zuster Beatrijs

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.50 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Illustrator

Edmond van Offel



Genre

proza

Subgenre

marialegende


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Van Zuster Beatrijs

(1922)–Joseph Witlox–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 3]
[p. 3]

Van Zuster Beatrijs

Zij was een lief nonneken, heel jong nog - schier een kind. Heel heur wezen droeg den stempel van blanke onschuld, blank als de kappe, welke heur prachtig haar verborg; blank als de pij, die, sierlijk-ruim, heur tenger lichaam omplooide.

Een zoeten vreê las men in 't klare oog der nonne; zoeten vreê, in heur trekken, eêl en zacht; een waas van zoetheid, van liefde en vreugd in God, omving heur wezen, omgeurde Beatrijs, het jonge Zusterken!

Zij was de lieveling der abdisse, de lieveling der kloostervrouwen; en alles, wat niet met den Regel in strijd was, werd toegestaan, om heur te behagen.

Zoo mocht zij al haar vrijen tijd doorbrengen in den kloosterhof, om de bloemkens te begieten en met gretig oor naar 't zangerig gonzen der biekens en 't perellied des nachtegaals te luisteren; zoo mocht zij - o weelde voor heur hartje - in de nabijheid van 't klooster de armen gaan bezoeken, de zieken verplegen, de kinderkens streelen en hun zoetminnig spreken over God en zijn lieve Moeder Maria.

Zoo verliep voor haar een wijle tijds in diepen vreê - vreê met God, vreê met de menschen, vreê met zich-zelve.

En toen de oude portieresse van 't klooster levens- en werkensmoe naar den Hemel ging, werd Beatrijs om heur goed gedrag en minnelijken omgang met den dienst der sleutelen belast.

Vroom was zij, de zoete Beatrijs, vroom als een engel; en met alle krachten harer ziel minde zij de gebenedijde Maagd Maria. Iederen avond, wanneer de andere kloostervrouwen reeds in haar cellekens waren, liep zij, met haar sleutelbos in de eene, en een lantaarnken in de andere hand, door de holle gangen des kloosters, en sloot zorgvuldig alle deuren, zooals de abdisse het gebood. En nimmer ging zij haar strooleger opzoeken, zonder

[pagina 4]
[p. 4]
eerst twee vrome bezoeken gebracht te hebben: het eerste aan den Godmensen, in 't Tabernakel der kapelle; het tweede, in de voorhalle des kloosters, aan een oud en levensgroot Maria-Beeld, dat ze iederen lente- en

illustratie

zomerdag een liefdecijs van geurige bloemken kens placht te brenge. Want die beeltenis der Hoogverhevene was voor Beatrijs het voorwerp eener diepe vereering; die Lieve Vrouwe, met haar Kindeken op den arm, was haar Vertrouwelinge, voor wie zij geene daad, geen wensen of gedachte verborgen hield.

Vroom was zij, de zoete Beatrijs, vroom als een engel; en met alle krachten harer ziel minde zij de gebenedijde Maagd Maria!

[pagina 5]
[p. 5]

Dies was de duivel verstoord op haar, en deed wat hij kon, om heur zieltje tot val te brengen. Lang weerstond zij, met de hulp harer lieve Moeder Maria, aan die bekoring; maar eindelijk...... eindelijk...... begon ze een weinig te verslappen in 't gebed. En wie, als de booze hem verzoekt, het zwaard des gebeds in de schede laat, die wordt door zijn helschen vijand overwonnen. Die waarschuwing las Beatrijs op de steenen lippen van 't beeld; die waarschuwing klonk iederen dag luider en dringender in den killen tempel heurs harten......

 

Och arme!......dra was de hemel van Beatrijs' ziele niet meer zoo klaar; in haar borstje, waar 't vroeger zoo vredig-stille was, begon het te stormen.

Zij kreeg wereldsche gedachten; een onstuimig verlangen naar die wereld, welke zij nauwelijks gekend had, beving haar. De gewelven des kloosters schenen loodzwaar op heur hoofdje te drukken; eene benauwdheid waarvan zij aanvankelijk niets begreep, prangde onmeedoogend heur maagdelijken boezem, joeg haar 't jong en vurig bloed naar de slapen......

 

Maar ze was vroom, de zoete Beatrijs, vroom als een engel; en met alle krachten harer ziel minde zij de gebenedijde Maagd Maria.

 

Dies zocht zij, maar niet zoo vurig als weleer, haar troost bij Maria; en 's avonds, wanneer de andere nonnekens sliepen, lag ze dikwijls uren lang, zeeg als een uitgeputte hinde, aan de voeten van 't beeld in de voorhalle des kloosters......

 

Maar Satan wilde zijne prooi niet loslaten. De storm bleef aanhouden - Beatrijs bezweek......

Zekeren avond knielde zij weer voor 't tabernakel, en hief smeekend de handen op, en kloeg - o, zoo bitter:

- Mijn zoete Heer Jezus, heb toch deernis!...... Ik ben zoo zwak, zoo zwak!...... Mijn ziele is ontsteld; 't brandt mij als vuur in de aderen; de lucht van het klooster doet mij stikken. Hulp, o Jezus! talm niet - ik bezwijk...... Ik wil U trouw blijven, maar kan 't niet zonder uw bijstand... Heer, haast U, mij te overlommeren met uw liefde en kracht!...... Ik verga!...... Hulp, mijn Bruidegom!......

 

Maar de bekoring werd sterker; de nonnenpij scheen haar de leden te zengen.

Zij rees op, ijlde naar de beeltenis in de voorhalle, en zuchtte en ween-

[pagina 6]
[p. 6]

de, en wrong zich de handen, en smeekte Gods Moeder, haar te beschermen, niet te gedoogen, dat de Bruide haars Zoons zoo groot en ijselijk eene zonde van ontrouw beging.......

 

Geen uitkomst! Beatrijs was overwonnen.

En terwijl zij heur brandend oog strak op Maria's gelaat vestigde, ontwrong zij al hikkend deze woorden aan hare keel:

- Moeder, wees niet vergramd: ik moet!......

Toen vloog zij naar heur celle, nam het oude kleed en den poveren mantel, welke zij bij heur intrede in 't klooster had medegebracht, en keerde terug tot haar Moeder Maria......

En heur kappe hief zij van 't blonde haar, dat golvend om heur schouders viel. Den breeden gordel met rinkelend kralensnoer ontgespte zij met bevend handje, en de witte pij afwerpend, hernam zij heur oud kleed en hulde zich in de plooien van den wijden bruinen mantel......

En de kappe, en den gordel met den rozenkrans, en de pij; en ook den zwaren bos van blank gewreven sleutelen - dit alles lei ze aan de voeten harer Moeder Maria......

En nog eens klonk 't, o zoo diep, zoo smartelijk! uit heur benauwde borst, van heur bevende lippen:

- Moeder, ik moet!......

Een laatste blik op de statige en toch ontroerende beeltenis. Geen straf verwijt, maar zoete, smeekende berisping in 't zachte moederoog.

Huiverend van liefde en smart wankelde zij naar de poort; een stap - zij was over den drempel; en licht knarsend op oude en roestige duimen, sloot zich achter Beatrijs, de arme, arme Beatrijs, de zwaar-eiken deure!...

 

En toch, toch, was zij vroom, de zoete Beatrijs, vroom als een engel... maar zwak... En trots heur zwakheid minde zij met alle krachten harer ziel de gebenedijde Maagd Maria.

 

En zeven jaren lang leefde zij in de wereld; en zeven jaar lang deed zij, door heur zwakheid geprangd, vele dingen, welke haar lieve Moeder diep hartewee moesten veroorzaken.........

Toen was ze overzat van wereldsch genot, de arme, zoete Beatrijs; toen kreeg ze heimwee naar 't klooster en den kloosterhof, en naar de stille kapelle, en méér nog naar heur Moeder Maria in de voorhal van der maagden woon......

Al mocht zij er niet wederkeeren; al durfde zij heur ouden zusteren niet meer onder 't oog treden - toch ivilde zij nog eenmaal, ware het ook van verre, de plaatse heurs verlangen aanschouwen.

[pagina 7]
[p. 7]
En zij ondernam een lange reize,

illustratie

en kwam in 't duister van den nacht om 't klooster dolen.

Wat ziet zij?... Is 't mogelijk?... De poort des kloosters staat op een kier; en een lichtje, vroom-zacht vóór de Lieve Vrouwe pinkend, wenkt haar.

Een stap - Beatrijs heeft den drempel overschreden.

Licht knarsend op oude en roestige duimen sluit zich achter haar de zwaareiken deur.

Beatrijs huivert; werktuigelijk is ze binnen de muren des kloosters teruggekeerd. Zij wil de vlucht nemen - maar kan niet. Wat zal men zeggen?... Hoe zal men haar, de ontrouwe, bejegenen?......

Radeloos ijlt ze naar de beeltenis, heur zoo dierbaar:

- Moeder, hier ben ik weer!......Heb deernis!... Red uw ongelukkig kind!......

Maar...... wat ziet ze aan de voeten van 't beeld? Neen, ditmaal durft zij haar oogen niet vertrouwen. En toch - 't is geene begoocheling.

Zij ziet, ordelijk opeen gelegd: heur kappe; den breeden gordel met rinkelend kralensnoer; heur pij, en den zwaren, blanken sleutelbos!...

En de lippen van 't beeld bewegen zich, en door een wonder van liefde en barmhartigheid hoort ze heur lieve Moeder Maria deze woorden fluisteren:

- Dochterken, wil niet vreezen! Ik wist, dat gij zoudt terugkeeren, en zeven jaar lang ben ik in uwe plaats portieresse geweest. Niet één der kloostervrouwen weet, wat er gebeurd is. Geen schande treft u; men prijst uw vroom gedrag en trouwe plichtsvervulling. Niemand heeft uw afwezigheid kunnen bemerken. Uwe Moeder Maria heeft in alles voorzien.

‘Dochterken! herneem nu dit alles, wat ge mij in bewaring gaaft, en ijl naar uw celleken, en leg u vredig ter ruste. Van dit oogenblik af zijt gij weer portieresse; besluit al hetgene uw oog gezien, uw oor heeft opgevangen, in uw hart: dat niemand het wete!

En Beatrijs werpt heur mantel af, ontdoet zich van haar kleed. Heur gouden haar wringt zij onder de kappe; de pij omplooit weer heur lende-

[pagina 8]
[p. 8]

nen; de rozenkrans aan den breeden gordel rinkelt als vroeger, en zwaar weegt in de fijne Hand de blanke sleutelbos. En heur Moeder dankend, neemt zij mantel en kleed, en ijlt naar de celle.

Vredig sluimert zij dien nacht; en nauwelijks dringt de eerste morgenschemering door 't smalle venster, of zij verlaat heur leger, en grijpt de belle, en wekt, evenals vroeger, de kloostervrouwen.

 

Vroom is ze, de zoete Beatrijs, vroom als een engel; en met alle krachten harer ziel mint zij de gebenedijde Maagd Maria!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken