Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een booze stiefmoeder! (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een booze stiefmoeder!
Afbeelding van Een booze stiefmoeder!Toon afbeelding van titelpagina van Een booze stiefmoeder!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.03 MB)

Scans (19.87 MB)

ebook (3.52 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Illustrator

J.G. Kesler



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een booze stiefmoeder!

(1922)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

Hoofdstuk VI.
Drie jaar later.

Het is drie jaar geleden, dat Dora en Annie op een guren voorjaarsavond moe en treurig in Geuldorp aankwamen. Drie jaar geleden, dat ze bedeesd den drempel overschreden van het groote zandsteenen huis met zijn breede gangen, waarvan de wanden met schilderijen waren behangen, en zijn hooge ruime kamers, die wel zalen leken. Ze waren verwonderd, maar niet bekoord geweest. En toen ze zich 's avonds in het groote eikenhouten ledikant ter ruste legden, vonden ze de slaapkamer kil en hol. Opoe's huis vreemd en ongezellig en Geuldorp naar. Ze lagen lang wakker en dachten met smart terug aan haar oude vriendelijke woning, waar ze zich zoo prettig thuis gevoelden, en waar ze zoo'n heerlijk leventje hadden geleid met haar lief, lief moedertje!

Toen ze den volgenden morgen wakker werden, wat was toen alles anders geweest!......

Het scheelde weinig, of de meisjes verbeelden zich, dat ze in een tooverland waren.

[pagina 38]
[p. 38]

Het is waar, dat ze den avond te voren weinig van de omgeving gezien hadden. Want het was donker, toen ze aankwamen, en Geuldorp was uiterst spaarzaam verlicht. Ze hadden sommige wegen maar op goed geluk afgelegd, zonder iets te kunnen onderscheiden, alleen voelden ze dat ze tot over de enkels in de klei zakten. Bij Opoe waren ze gauw het huis ingestapt, zonder dat ze iets gemerkt hadden van den grooten tuin, die naast de woning lag. Ja, toch - uit het slaapkamerraam hadden ze er het gezicht op gehad. Maar welk een gezicht!

Niets dan een donkere ruimte, vol zwarte, beweeglijke schaduwen. De kale boomtakken werden door den wind heen en weer gezwiept, de regen viel in dichte stralen neer.

Ze waren blij geweest, toen haar grootmoeder de ramen maar had dichtgedaan.

Maar 's morgens!......

Is er wel grooter verschil denkbaar dan tusschen een killen, guren, regenachtigen voorjaarsnacht, en een vriendelijken, schoonen, lichten lentemorgen?

Doortje werd het eerst wakker. Ze had een zwaar, droevig gevoel, zooals altijd in de dagen na haar moeders dood. 's Morgens, als ze wakker werd, was ze zich dan dadelijk het gemis weer bewust geworden. Toen ook, even maar, want terwijl ze nog liggen bleef met gesloten oogen, zag ze door de wimpers heen het gouden zonnelicht schemeren, en opeens zat ze op in bed en staarde ze om zich heen met groote, wijd open oogen. Was dit wel de kamer, waarin ze zich den avond te voren ter ruste hadden gelegd, en die er toen bij het

[pagina 39]
[p. 39]

flikkerende kaarslicht zoo triestig en somber had uitgezien, vol donkere, geheimzinnige hoeken en zwarte schimmen van onbekende meubels?

Doortje was al opgestaan en ze liep op haar bloote voetjes de lichte, hooge kamer door, waarin het zonlicht heerlijk glansde door de witte kanten gordijnen. Ze schoof de vitrages op zij en keek naar buiten. Maar nauwelijks had ze één blik door het venster geslagen, of ze liet verrast het gordijn weer glijden en stoof terug naar het groote eikenhouten ledikant, om Annie te roepen, die maar altijd scheen te willen doorslapen.

‘Annie, toe, Annie, sta nu toch éénmaal op! Kijk eens, kom eens mee, - maar kijk dan toch eens!’

Annie, die oogen nog lodderig en zwaar van den slaap, was opgestaan en meegeloopen zelfs, met een dom verwonderd gezichtje.

‘Wat is er toch?’ vroeg ze opeens, midden in de kamer stilstaand, alsof ze niet verder wou. Met beide vuistjes wreef ze langzaam de oogen, zóó langzaam, dat het scheen of ze ondertusschen weer insliep.

Dora's geduld was ten einde. Ze liep vooruit naar het venster, en trok met een ruk de gordijnen open. ‘Kijk eens hoe mooi, Annie; wat een heerlijk huis is het hier!’

Annie kwam naderbij, ze was nu klaar wakker, ze zette zich in stille bewondering naast haar zusje op de breede vensterbank neer en staarde naar buiten.

Recht voor haar lag de groote tuin met de priëeltjes, waartegen de jonge wingerd begon te ranken. Aan de takken der boomen fonkelden dauwdruppelen door het schemerig groen der ontbottende knoppen. Maar

[pagina 40]
[p. 40]

dat was het niet, wat de meisjes in verrukking bracht. Het was een bijna loodrecht opschietende rots, die den achtergrond van den tuin uitmaakte.

Annie deed haastig het venster open en keek naar rechts en links. Niets dan hooge heuvels, zoover ze zien kon. Ruwe zandsteenbergen, sommige begroeid, wisselend in kleuren, hier helgeel, daar fluweelig mosgroen, meest kurkachtig grauw.

‘O,’ riep Dora opeens, ‘twee geitjes op dat vooruitstekende rotsblok, en kijk, een klein meisje er achter!’

Zonder dat ze het gemerkt hadden, was haar grootmoeder de kamer ingekomen.

‘Wel meisjes, heb je goed gerust? Hoe vinden jelui het nu hier?’

Dora sloeg haar armen om de hals der oude dame en kuste haar.

‘O, Opoe, 't is hier net een tooverland!’ zei ze.

‘Ik hoop, dat je je hier wel zult kunnen schikken,’ zei de oude dame, met een moederlijken blik op de kleinen.

 

Dora en Annie zwoegen op een heeten Julimiddag tegen den hoogen Keutenberg op. Ze hebben een wandeling van anderhalf uur gedaan om er te komen, en nu ze er eenmaal zijn, gunnen ze zich den tijd niet uit te rusten.

‘Je ziet paars van roodheid!’ roept Annie, terwijl ze voor de afwisseling achteruit de gelijkmatige berghelling oploopt.

‘Kijk maar naar je zelf!’ en Dora lacht, omdat Annie al achteruitstappend in een jongen hazelaar

[pagina 41]
[p. 41]

terechtkomt. De hoed valt Annie op den neus; als ze hem recht zet, is Dora haar voorgekomen, en heeft ze moeite haar weer in te halen. Tegelijk bereiken ze den top van den berg. De armoedige, vervallen huisjes gaan ze voorbij en tusschen twee mestvaalten door komen ze in een smal gangetje, en als ze dat door zijn, hebben ze het schoone panorama vóór zich, waarvoor ze den langen tocht ondernomen hebben.

Voorloopig bemoeit Annie zich er heelemaal niet mee. Met een paar sprongen is ze op een heerlijk groen plekje. Ze laat zich neervallen tegen de helling en gaat languit liggen, met den rug naar het mooie vergezicht en het hoofd op de armen.

Dora zet zich naast haar neer. Ze wil ook gaan liggen, maar ze heeft geen prettig plaatsje getroffen, en blijft maar zitten op een bonkigen steen, nog te moe om zich te verplaatsen.

‘Kijk toch eens, An', wat een heerlijk uitzicht je hier hebt,’ zegt ze na een poosje.

‘Ja,’ mompelt Annie slaperig.

‘Je ziet er niets van!’ - Dora lacht - ‘je bent een echte luie meid,’ zegt ze opgewekt. Zelf is ze haar moeheid vergeten, opnieuw verrast door het wijde vergezicht. Aan haar voet helt de Keutenberg vrij steil naar omlaag. Heel in de diepte kronkelt zich de Geul. Ze kan het riviertje niet volgen met het oog, af en toe verschuilt het zich achter kreupelboschjes, of wordt het overschaduwd door groote boomgroepen, op enkele plaatsen ook stroomt het zóó dicht langs den voet van den berg, dat het voor Dora geheel onzichtbaar is. Het water schittert in de zon, 't lijkt kwik hier en daar,

[pagina 42]
[p. 42]

zoo fel glanst het. Over de grasvlakte aan den oever ligt een gouden schijn. Grappig stijf staan de rijen boomen, die de weilanden in groote vakken verdeelen. Een zwaar beladen hooiwagen, met twee paarden bespannen, volgt langzaam de kronkelingen van den witten landweg. Dora moet er om lachen, zoo dwaas vindt ze de drukke pootbewegingen der paardjes, die zoo weinig schijnen op te schieten.

De dorpjes Wijlre en Schoonbron schijnen vlak bij elkaar te liggen, Gulpen in de onmiddellijke nabijheid. Geestig verheffen zich de kerktorens der dorpen boven de lage huizen, als zwanenmoeders boven haar jongen. Als Dora bij zichzelve deze opmerking gemaakt heeft, die ze heel mooi vindt, maakt ze er Annie deelgenoot van, maar Annie is niet in de rechte stemming om er op in te gaan, ze zegt heel langzaam en slaperig: ‘Zwanen? Wààr zwanen?’

Dora verwaardigt haar niet met een antwoord. Ze ziet een eind lager de witte bloempjes van een heggerank, die zich om een hazelaar windt, en gaat er op af om er haar hoed mee op te sieren. Maar het is zoo prettig koel in de schaduw van den hazelaar; als ze de bloemen losjes tusschen de tulle gestoken heeft, gaat ze net als Annie languit liggen, maar achterover. Een tijdje blijft ze nog in het heldere hemelblauw staren, maar het licht wordt haar gauw te sterk, en de oogen sluitend, ligt ze nog eenigen tijd met behagen te luisteren naar het gezoem der insecten, - niet heel lang, want het gegons wordt voor Doortje een wiegeliedje, waarbij ze stilletjes inslaapt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken