Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 330]
[p. 330]

XLIV.
Geëngageerd.

Als een groot geluk je ten deel valt, dan wordt je nog vaak overstrooid door vele kleine gelukjes en pretjes, die er bij passen als bruidssuikers bij een bruiloft.

We zijn een maand geëngageerd, Jan en ik; een maand pas, en het verwondert me dat we het niet al ons heele leven geweest zijn; ik kan me soms den tijd niet meer voorstellen, toen we het niet waren.

Het is hard voor me dat Jan in Utrecht is, maar we schrijven trouw. En ik heb veel prettige dingen te doen, die mijn gewone werk af doen vliegen. Ik ben een nieuwe vertaling begonnen, die onder mijn handen schijnt te groeien, - want ik wil mijn eigen uitzet van mijn vertaalwerk bekostigen en misschien, als Jan nog niet voldoende praktijk heeft, kan ik Duitsche les geven. - Ik zou het zoo heerlijk vinden hem te helpen.

Daarna heb ik briefjes te beantwoorden, hem te schrijven, of ik lees zijn brieven eens over.

[pagina 331]
[p. 331]

Dat is zoo'n genot, daarvoor wil ik alleen zijn, anders is het me of Jo me uitlacht, ze heeft later toch al zoo gelachen over den druipenden pretendent; ze zei, dat ze dadelijk gezien had, hoe het met ons stond, zoodra we boven waren, terwijl we ons buitengemeen goed hebben gehouden.

Toch schrijft Jan niets dwaas of overdreven. Alleen heeft hij me bekend, dat hij zich eens aan het maken van een gedichtje is te buiten gegaan. Maar hoe ik ook vroeg, hij wou het me niet laten lezen. Ik hield aan, nieuwsgierig, geprikkeld. En ik kwam te weten dat hij het in Amsterdam geschreven had, terwijl hij daar logeerde en ik in Utrecht was.

Ik liet me afschepen en Jan ging naar Utrecht. Maar even nadat hij vertrokken was, postte ik een kattebelletje, waarin ik dringend om het versje vroeg, onder het motto van den aanhouder, die wint en met de belofte het te verscheuren.

Den volgenden morgen had ik het.

Hij schreef er bij: ‘Ce que femme veut, enz. 't Is mijn schuld niet, dat je mijn prulpoëzie onder de oogen krijgt.’

Aan Ru.
 
't Is zomeravond, 't maantje schijnt,
 
't Lacht guitig, vriendlijk, vroolijk.
 
De sterretjes schitt'ren en hebben plezier,
 
En knipoogen schalk en oolijk.
 
 
 
Veel paartjes gaan mijn raam voorbij,
 
Ze kijken naar ster noch maan.
 
Ze vrijen en fluist'ren en kozen zacht,
 
En ik, - ik zie het aan.
[pagina 332]
[p. 332]
 
Ik ben alléén en dicht - en zucht
 
Als een geest in de Hel van Dante;
 
Ik ben alleen. Mijn liefste is weg,
 
Logeert bij Oom en Tante.

Goed, laat het prulpoëzie zijn, ik vond ze aardig. Volgens belofte heb ik het versje verscheurd, maar ik kan het niet uit mijn geheugen zetten.

Ons heele huis is nog in feeststemming. Jo vindt het heerlijk, dat ze, zooals ze zegt, alles van te voren geweten heeft.

‘Hoe kón je het, terwijl ik het niet wist?’ vraag ik, maar dan lacht ze smakelijk.

Voor Martha ben ik een andere, en ze ziet met iets van eerbiedige bewondering naar me op. ‘Ik kan me je niet voorstellen als doktersvrouw,’ zegt ze dikwijls, en dan spreekt ze dat ‘doktersvrouw’ uit op een manier, of het gelijkstaat met ‘gemalin des konings.’

‘Je moet ons dikwijls te logeeren vragen,’ zegt ze, ‘want het is zoo leeg en stil als je weg bent.’

Die goede Map, ze maakt me altijd klein, door dingen te zeggen, die ik niet verdien.

Jan en ik spreken meestal van ‘ons dorp’, of we er al zijn.

‘Reken er op dat je het stil zult hebben,’ waarschuwt Jan, ‘het eene dorp is gelijk aan het andere. Geen conversatie, geen comfort. Veel wei, boeren en koeien, kroosslooten en eendjes.’

Ik stel me ons dorp voor, zooals het er Zondagsmorgens uitziet, met zijn blankgeschrobde straten en propere meisjes. Het ligt in den zonneschijn, de weiden geuren en vredig beiert de kerktoren

[pagina 333]
[p. 333]

bim-bam-bim-bam. Ik zie de boerinnetjes kerkwaarts gaan, de kersenbloskoontjes frisch uitkomend onder het wit van de kap. De boeren volgen met hun zwaren, solieden gang, de groote werkhanden op den rug....

Soms, als ik er lang aan denk, ruik ik den grasgeur, en hoor ik het vriendelijk klokkengebeier: bim-bam.

Pa is trotsch op zijn geëngageerde dochter. ‘Ik ben er erg blij mee, dat je van Jan houdt,’ zegt Moe, ‘en dat je zoo gelukkig bent, kind. Je ziet er uit als een roos.’

Pa heeft een verbleekt portret voor den dag gehaald, voorstellende hem en Moe een dag na de verloving.

Hij vindt, dat ik sprekend Moe ben, maar ik lijk evenveel op Moe als Jan op Pa.

Het maakt me opeens benieuwd, hoe Jan en ik er over vijf-en-twintig jaar zullen uitzien. En ik lach om het idee, dat Jan dan mogelijk ook in een onverslijtelijken chambercloak door het huis zal loopen. Het zou juist iets voor hem zijn!

In schemerdonker heb ik Moe verteld, hoe heerlijk ik het vind, een eigen roman te hebben.

‘Rudi,’ zei ze, ‘je bent pas aan den titel; maar, toen ik zoo oud was als jij, dacht ik ook zoo.’

Ik kreeg opeens een somber en angstig gevoel toen ik me Moe's leven voorstelde en de zorgen, waarmee zij en Pa te kampen hebben gehad. Dat hadden ze in hun engagementstijd ook niet gedacht.

Alsof Moe mijn gedachten raadde, schudde ze langzaam het hoofd.

[pagina 334]
[p. 334]

‘Ik wensch je toe,’ zei ze hartelijk, ‘dat de hoofdpersonen elkaar recht van harte liefhebben, dan heb je je niet bezorgd te maken, kindje, dan is je heele roman goed.’

Ik voelde tranen in mijn oogen komen van blijdschap, omdat ik veel van Jan houd. Ik veegde ze stilletjes af, stond op en gaf Moe een zoen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken