Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Mijn roman (1901)

Informatie terzijde

Titelpagina van Mijn roman
Afbeelding van Mijn romanToon afbeelding van titelpagina van Mijn roman

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.91 MB)

Scans (30.42 MB)

ebook (3.91 MB)

XML (0.46 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Mijn roman

(1901)–Tine van Berken–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 326]
[p. 326]

XLIII.
In de bui.

Ik stond voor een armelijk boekwinkeltje en overzag de rommelige, bestoven uitstalling. Ik was voor Moe op kastrandjes uit, recht huishoudelijk, maar ik vergat mijn boodschap door een schrilgekleurd kinderprentenboek, waarover wel een zandkoker uitgestrooid scheen. Ik spande mijn verbeeldingskracht in om de woorden aan te vullen, die door een vloeirol verborgen waren. Ik lette niet eens op den wind, die het stof opwoei.

Opeens een stem: ‘Dag Ru.’

Wildblij klopte opeens mijn hart, omdat hij daar was.

‘Dag Jan,’ zei ik.

Ik hoopte dat hij de kleur niet zien zou, die ik voelde branden op mijn wangen.

‘Houd je goed, laat niets merken,’ dacht ik voortdurend. En onhandig zei ik na een korte pauze: ‘Ik feliciteer je nog wel, Jan.’

Er lag meer hartelijkheid in Jans: ‘Dank je,’ dan in mijn overhaasten gelukwensch.

‘En Roelofs is gisteren geslaagd, daarom ben ik hier.’

[pagina 327]
[p. 327]

‘O’

‘Ga je naar huis, Ru?’

‘Ja.’

‘Mag ik met je meegaan?’

‘O, ja.’

‘'k Was juist op weg naar je toe.’

‘Maar ik moet eerst kastrandjes koopen.’

Jan, opgewekt, zei dat dit geen verschil maakte.

En, voor ik zijn bedoeling begreep, stonden we samen voor de toonbank.

‘Hebt u kastranden?’

Een goedig schommelvrouwtje, de nattige roode handen nog eens en nog eens aan haar bonte schort droogwrijvend, maakte een soort van zwijgende dienaresse en zei, een staalkaart onder de toonbank vandaan krijgend: ‘Asjeblieft, mevrouwtje.’

‘Zes meter,’ zei ik, vlug kiezend; 't had el moeten zijn, maar ik liet het er bij, betaalde en we gingen den winkel uit.

Er was even een stilte.

Ik vroeg naar Meta. 't Ging haar goed. En Meneer en Mevrouw en Truus, de heele familie was welvarend, nicht Rika alleen had kiespijn.

Onder het babbelen voelde ik voortdurend, dat ik maar praatte voor de leus, om niet te denken aan den heftigen kamp van hoop en vrees in mijn hart.

Jan zei niets meer; moest ik dan het gesprek ophouden?

‘'k Ben blij, dat ik je weerzie, Ru.’

We zagen elkaar even aan.

Opeens wist ik het, schrikte ik bijna van het geluk. In zijn oogen zag ik het dat hij me liefhad.

[pagina 328]
[p. 328]

We stonden voor het huis, een oogenblik later, en ik stak de hand naar de schel uit.

‘Zou ik je, - 'k wou nog even met je spreken, Ru.’

We liepen, met iets gejaagds bijna, het huis voorbij en verder.

Zand warrelde hoog op, de menschen draafden bij den weg.

‘Wil je ook naar huis, 't zal gaan regenen,’ zei Jan.

‘Och, ik kan er tegen,’ zei ik.

Op de Stadhouderskade, toen we onder de boomen van den wandelweg waren, kwam de bui los.

‘Ru,’ begon Jan, met iets teers in zijn stem, dat me wonderlijk ontroerde omdat ik zooveel hartelijkheid niet verdiend had en er verlegen mee werd, ‘ik ben zoo gelukkig, dat ik weer bij je ben. - Het was zoo'n teleurstelling voor me van den zomer, dat jij in Utrecht logeerde, terwijl ik in Amsterdam was. - Heb je het een beetje gevoeld dat ik naar je verlangde?’

‘Neen,’ zei ik, hevig het hoofd schuddend, er vielen al een paar druppels van mijn hoed, ‘heelemaal niet.’

‘Wist je het niet?’ vroeg Jan met iets treurigs in zijn stem.

‘Neen, volstrekt niet.’

Bij stroomen viel de regen neer, kletterend op het kiezel, opspattend met groote bellen in het troebele water. Ik zag, dat Jan een beweging met de hand maakte of hij weer wou spreken, maar de hand, witter dan anders door de kilte van 't weer, zakte met iets onwilligs.

[pagina 329]
[p. 329]

‘We moeten omkeeren,’ zei Jan stroef, ‘ik lijk wel gek om je door dit weer te jagen.’

Na een ratelende bui, werd het zoo goed als droog. Ik keek naar de blauwende lucht en vroeg in stilte om raad.

Hoe zou ik Jan beduiden, dat ik de waarheid gezegd had en dat toch zijn kansen goed stonden?

‘Je bent doornat,’ zei Jan met een blik op mijn manteltje, waarvan de beide mouwen zwart zagen.

‘Och, dat droogt wel weer.’

Mijn stem klonk heesch.

Waarom kwam Jan niet meer op het gesprek terug?

Ik peinsde en tobde, de lucht was helder, de menschen kwamen weer te voorschijn, staken opgewekt de plassen over.

We waren bijna weer thuis.

Neen, we konden dezelfde comedie niet weer vertoonen; verbeeld je, dat Jan nu de hand aan de schel hield, en dat ik hem tegenhield.

‘Hoe kon ik denken, dat je van me hieldt?’ vroeg ik zacht.

‘Houdt je heel niet van me, Ru?’ vroeg Jan terug, ook zacht.

‘Zeker, ik wel van jou.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken