Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier
Afbeelding van Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestierToon afbeelding van titelpagina van Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (11.40 MB)

Scans (211.09 MB)

XML (3.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/economie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier

(1970)–Nicolaas Witsen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Architectura navalis et regimen nauticum


Vorige Volgende

Tiende Hooftstuk.
Anker-wigt, maat en schikking. Toestandt van het Touw; midtsgaders hare even-matige grootte en zwaarte in 't algemein, en van eenige Scheepen in 't byzonder. Maat van Masten, en Zeilen, zoo in 't byzonder aan ons Schip, als in 't algemein aan onderscheidene Scheepen, en hoe men die best ter windtvang stelt, wiskonstelyk bewezen.

Zwaarte der Ankers onzes Schips.

HEt plecht-anker moet zwaar zyn 1800 pondt: het dagelyks anker 1600 pondt: het tui-anker 1500 pondt: het werp-anker 450 pondt: benevens noch een licht werp-anker, en een dregh of twee, van onbegrepen gewight.

Van Ankers in 't algemein, en voor eerst van hun ordonnantie, of schik.

Neemt de passer-dikte twee maal, en zoo veel duimen als dat maakt, neemt zoo veel voeten tot de langte van de schacht: by voorbeeldt, dik 6 duim; twee maal 6 komt 12 voet: neemt dan noch zoo veel duimen als 't ander voeten heeft gemaakt, komt te zamen 13 voet 1 duim tot de langte van de schacht.

Neemt de passer dikte drie maal voor de zwaarte van 't anker, twee nullen by d'uitkomst stellende: als by voorbeeldt, dik 6 duim; drie maal 6 komt 1800 pondt tot de zwaarte.

Beneden de 1000 pondt, zoo neemt 2 duim, daar boven 1 duim hebt genoomen.

Onder de 500 pondt, zoo neemt de dikte drie maal tot de langte: by voorbeeldt, dik 2½ duim; drie maal 2½ komt 7½ voet tot de langte.

Neemt ook de langte en zet die op de helft: by voorbeeldt, half 7½, is 3¾ voet; en voor elke voet van de helft, als 3¾ voet, neemt 100 pondt, komt 375 pondt tot de zwaarte.

Alle onze ankers hebben ten minsten twee armen. Wel is waar dat men ankers kan toestellen met een arm, die dan ook lichter zouden zyn, en even vast houden in stil weer; maar om dat de zwaarte ook van nooden is, zoo achte ik die vondt zeer weinig, en laatze varen; te meer, dewyle daar veel stellens aan van doen is, om zulk een anker te doen houden. Tuigen die licht onklaar worden zyn ondienstigh te scheep.

Zommige willen dat de handt van het anker de helft van de arm zy, en dat de schacht zoo lang behoort te zyn als anderhalve arm.

[pagina 143]
[p. 143]

Een korte afdeelinge van Ankers lengte, dikte, en zwaarte.

13½ voet l. 6⅓ duim dik. 2000 pont zw.
13¼ 6½ 1900
13 6 1800
12¾ 5¾ 1700
12½ 5½ 1600
12 5 1500
11¾ 4¾ 1400
11½ 4½ 1300
11¼ 4¼ 1200
11 4 1100
10¾ 3¾ 1000
10½ 3½ 900
10¼ 3¼ 800
10 3⅛ 700
9¾ 3 600
9 2¾ 500
8 voet l. 2½ duim dik. 400 pont zw.
7 2¼ 300
6 2 200
5 1¾ 100

Men neemt ook tot 100 voet lengte van 't Schip 1000 pont zwaarte, of tot 10 voet lengte 100 pont zwaarte.

En om de dikte in 't grove te krygen, als men de lengte heeft, neemt zoo veel duimen voor de dikte, met een touw in het rondt te meeten, als de schacht voeten lang is.

De twee armen zyn t'zamen 1½ voet korter als de schacht, en maken, buiten om te meeten, een kring-stuk.

Het kruis weit op twee derden deelen.

De handen zyn half zoo lang als de binnen-kant van de armen, en breedt op twee derden deelen.

Van de langte, dikte, en zwaarte der Ankers, als volgen.

Zwaarte. Langte. Dikte.
2000 pont. 13½ voet. 20 duim. 6⅓ duim.
1900 13¼ 19 6½
1800 13 18½ 6
1700 12¾ 18 5¾
1600 12 17¾ ¾
1500 11¾ 17¼ 5½
1400 11½ 17 5¼
1300 11¼ 16½ 5
1200 11 15¾ 4¾
1100 10½ 15 4½
1000 10 14 4
900 9½ 13 3¾
800 9 12 3½
700 8½ 11 3¼
600 8 10 3
500 7½ 9 2¾
400 7 8½ 2½
300 6½ 8 2¼
200 6 7½ 2
100 5½ 7 1¾
       
Gewigt. Langte. Touw dikte. Passer dikte.

Een anker dan van 1100 pondt zwaar, lang 11½ voet, is boven vierkant 4½ duim, onder 5¼ duim, met de passer te meeten: de armen hebben boght 5 duim, en zyn lang 5 voet: de handen zyn lang 2½ voet, en breedt 2 voet, binnen plat, doch buiten als de schacht: de armen zyn ingebogen 2 voet 9 duim: 't vierkant is lang 1¾ voet; de neut daar op is lang 1 voet, dik 1 duim: het ring-gat is wydt 2½ duim; en de ring wydt 16 duim. De anker-stok moet zoo lang zyn als het anker met ring met al is, te weten 13 voet: en elke voet langte van de stok geeft 1 duim tot de breedte; doch aan de einden op de helft: de onder-kant maakt men krom, of kringstukkigh, en zulks om te sterker te zyn, en te beter te konnen buigen.

De proef van ankers is, die om hoogh te heffen, en op een yzer, dat dwars leit, te laten vallen.

Een Fluit-schip van 200 lasten voert een plecht-anker van 900 pondt: een dagelyks anker van 800 pondt: een tui-anker van 700 pondt: met een werp-anker van 200 pondt.

Een Schip van 600 last heeft een plecht-anker, zwaar 3000 pondt: een dagelyks

[pagina 144]
[p. 144]

anker, zwaar 2800 pondt: een tui-anker, zwaar 2600 pondt: en een werp-anker, zwaar 1800 pondt.

Een Schip van 100 last heeft een plecht-anker van 800 pondt: een dagelyks anker van 700 pondt: een tui-anker van 600 pondt: en een werp-anker van 150 pondt.

Een Fluit-schip van 220 last voert een plecht-anker van 290 pondt.

Een Koopvaardy-schip, lang 140 voet, voert veeltydts ankers die ieder 1700 pont wegen.

Het anker op een Oost-Indisch Schip, lang 170 voet, is by my bevonden zwaar te zyn 3300 pondt.

Dreggen zyn ankers met vier armen, welkers zwaarte niet afgemeeten werden na de grootte der Scheepen, maar na de grootheit der Booten, om datze daar toe werden gebruikt; en terwyl de Booten weinig verschillen in grootte, zyn ook zoo de dreggen.

Het anker, nevens de anker-stok, aan de binnen-kant te zien, daar de zelve gezaagt is, werden vertoont op de plaat, daar het Schip op zyde leght.

Hoedanigheit van Yzer, Staal, en Koolen.

Terwyl niet alleen de ankers, maar ook veele andere leden te scheep, van yzer werden gemaakt, zal het niet ondienstigh zyn hier in te lasschen welke het beste zy; op dat de Bouw-meester, wanneer hy een Schip aanlegt, de beste keure hier in doe, en zoo zyn Schip te sterker make.

De platte en vierkante staven, die met letter F gemerkt zyn, werden voor d'alderbeste gehouden: waar na de gekroonde H volght: en het merk van d'ongekroonde H verdient in deught de derde plaatze.

Het Orgel-gront-yzer werdt zoo goet gehouden als dat geene 't welk met de letter F is gemerkt.

Het Stokholmer yzer is in 't gemeen zoo goet niet als het Spaansch yzer.

Het yzer dat tot Dantzik wert bearbeit, en van lange staven is, plaght beter te zyn als het geene tot Stokholm is bearbeit.

Ook zyn de vierkante en lange Gotten-burger staven mede beter als die van Stokholm.

Haartz yzer is in minder waerdigheit, en niet het beste om tot Scheeps-tuigen te verwerken.

De Scheeps ankers werden van grof yzer gemaakt, met eenigh Spaansch yzer vermengt; welke twee zich zeer wel laten te zamen mengen. Spaansch yzer alleen valt te slap, en heeft geen styfte.

Ga naar margenoot+Het Neurenberger staal, daar een Denne-boom op staat, is het beste: het welke van het merk de Zantlooper in keur gevolght wordt: dit werdt gevolght van het merk de Hellebaart: en daar na het Klaver-bladt, recht of krom.

Het Zweedtsche staal wert tien ten hondert minder van waerdye gehouden als het Neurenberger staal.

Het staal dat men hier uit Berghslandt brengt, en met een of twee Raderen is gemerkt, Hans Musiker staal genaamt, werdt in deught tusschen Zweedtsch en Neurenberger staal gehouden.

Ga naar margenoot+De koolen, waar mede men dit yzer en staal smeedt, en heet maakt, werden van Nieuw-kasteel gebraght, die men voor de beste houdt. De meeste Schotsche koolen zyn in 't gemeen slechter als de Nieuwkasteelsche; doch zommige zyn wel zoo goet.

Luiksche koolen werden zoo goet gekeurt als de Nieuw-kasteelsche, en uitgemeeten by de hoet: een hoet houdt 38 schepel.

Om de koolen te proeven of die goet zyn, zoo neemt een handt vol, duwtze sterk toe, en opent dan de handt: zoo zy op de handt van den anderen vallen, dan zyn zy goet; maar blyven zy in een klomp, dan zyn zy onbequaam. Of men werpt de koolen in 't water, en zoo de zelve datelyk zinken, dan zyn zy niet goet; maar zy moeten, als vet, in 't eerste op het water dryven, om goet te zyn.

Toestandt van het Touw-werk tot het opgestelde Schip voornoemt.

Daar zyn vier kabels, dik 13 duim, lang 100 vadem, en een van 12 duim; wegen te zamen 14560 pondt.

De groote stagh, dik 13 duim, lang 24 vadem.

De fokke stagh, dik 9½ duim.

De groote hooft-touwen, dik 6¼ duim.

De fokke hooft-touwen, dik 5½ duim, wegen 740 pondt.

Het bezaans wandt, dik 4 duim, weegt 408 pondt.

Zes yzere trossen, wegen 1290 pondt.

Twee wiel-trossen, wegen 122 pondt.

Vier-en-dertigh paerde-lynen, wegen 377 pondt.

Schiemans garen 300 pondt.

Twaalf stik-lynen, wegen 25 pondt.

Zes-en-dertigh bos huizing.

Zes-en-dertigh bos marling.

Twee wiel-trossen, wegen 218 pondt.

Het groote stenge wandt, dik 4 duim: het fokke wandt, dik 3½ duim; wegen t'zamen 690 pondt.

[pagina 145]
[p. 145]

De stenge stagh, en de twee stenge windt-reeps, dik 5½ duim.

Twee paar marsse schooten, dik 4¾ duim, wegen 1062 pondt.

De kardiels, dik 4 of 4½ duim.

De portuur-lyn, dik 5½ duim.

De groote reep, dik 6¾ duim, lang 26 vadem.

De fokke reep, dik 6 duim, lang 24 vadem, weegt 461 pondt.

De bezaans reeps, en groote marsse reeps, dik 4 duim.

De fokke reeps, dik 3½ duim, wegen 112 pondt.

Vyf onderscheidene yzere trossen, wegen 883 pondt.

Acht wiel-trossen, lang 100 vadem, wegen 775 pondt.

Schiemans garen 300 pondt.

Achtien paerde-lynen, wegen 200 pont.

Vier-en-twintigh bos huizing.

Vier-en-twintigh bos marling.

Twee paar schooten, dik 4½ of 5 duim, lang 65½ vadem, wegen 521 pondt.

Twee paar smyten, dik 4½ of 7 duim, lang 14½ vadem, wegen 296 pondt.

Twee yzere trossen, wegen 312 pondt.

Zeven wiel-trossen, dik 10, 12, 15, 18, en 20 duim, wegen 512 pondt.

Noch twintigh geteerde lynen.

En dit is het touw-werk, 't geen een Schip, hier voor opgestelt, noodig zoude hebben, om na den eisch toegemaakt te zyn.

Ten overvloet, zoo het Schip een lange reis zoude doen, en op zee iets moght komen te breken, of te verderven, zoude men de Schipper mede konnen geven, op dat het voor een waarburg diene, het volgende.

Vier yzere trossen van 840 pondt.

Zeven wiel-trossen van 458 pondt.

Een groote reep.

Twee marsse reeps, dik 4 duim, van 375 pondt.

Een paar groote schooten, lang 60 vadem, van 272 pondt.

Een paar smyten van 160 pondt.

Een jein, dik 4 duim, lang 46 vadem, van 154 pondt.

Twee hondert paerde-lynen.

Schiemans garen 450 pondt.

Vier-en-twintigh bos witte lynen.

Twee zegen-lynen.

Zestigh bos huizing.

Zestigh bos marling.

Twaalf stuks witte lynen.

Twaalf vis-lynen.

Twee witte yzere trossen van 236 pont, en zoo voorts.

Tot een zwaar Schip van oorlogh heeft men omtrent acht-en-twintigh tros touwen noodigh, ieder tros houdt 80 vadem. Tot een Noorts-vaarder behoort omtrent vier-en-twintigh tros touw.

De dikte van een dagelyks anker-touw isGa naar margenoot* geëvenredent tegens de lengte van het Schip: by voorbeeldt, laat het Schip lang zyn 100 voet, zoo rekent tot elken 10 voet lengte 1 duim dikte voor het touw. Het plecht-anker wert gemeinlyk met de zelfste kabels gebruikt. In zware noodt steekt men twee touwen op malkanderen, om des te gemakkelyker op de zee te konnen ryden.

Wanneer men de sterkte van het touw vermeerderen wil, zoo woelt men 't zelve met dunne draden tusschen de slagen, en beteert het te gelyk met het touw zelve.

De touwen werden op veele plaatzen, als aan de rees, en elders, met leder bekleedt, tegen 't scheuren en slyten: gelyk de zelve hier om mede op eenige plaatzen omwoelt worden, voornamentlyk de voorste hooft-touwen, om dat de ree daar tegen wryft; insgelyks ook de smyten.

Touwen die door gaten loopen, als ook die geene welke de rees heissen, moeten effen en gladt geslagen zyn, om niet te haperen.

De voornaamste Scheeps-touwen dan, geëvenredent na de grootte van de Scheepen, konnen uit de volgende Tafelen werden gezien; doch zoo net niet, dat zoude zeggen de touwen althans na deeze maat geslagen zyn, terwyl my niet onbekent is dat de zelve meest na de gis en gewoonte werden gemaakt, maar dat, indien dus gemaakt werden,Ga naar margenoot† geschikt, en na den eisch zullen zyn. Welke Tafels uit het Engelsch zyn vertaalt, en in Engelandt zoo gebruikelyk; doch om dat, myns bedunkens, deeze maat genoegzaam en bykans op alle Scheepen kan werden gepast, heb de zelve, deezer gestalte, goet gevonden hier in te lasschen.

[pagina 146]
[p. 146]

Tafel, waar in men zien magh de dikte van alle voorname Scheeps-touwen, geproportioneert, of geschikt, na de dikte van hare masten; en voor eerst van het Touw-werk aan de groote mast, hebbende zyn

  Mast van 34 duim. Mast van 32 duim. Mast van 30 duim. Mast van 29 duim. Mast van 28 duim. Mast van 20 duim. Mast van 26 duim. Mast van 24 duim. Mast van 23 duim. Mast van 19 duim. Mast van 13 duim. Mast van 12 duim.
  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels van
8½ 8 7 6½ 6 5½ 5 7 6 5 4 4
Stan-
ders, of takels
6 5½ 5 5 4½ 4 3½ 5 5 4½ 3½ 3½
Val-
len, of takels
4 4 3½ 3½ 3 3 3 3½ 3½ 2½ 2½  
Hooft- of wandt-
tou-
wen
8½ 8 7½ 7 6½ 5 5 7 6 5 4 4
Talie-
reeps
4½ 4 4 3½ 3 3 3 4 3½ 3½ 2½ 2½
Servin-
gen, om 't wandt te zwich-
ten,
8½ 8 7½ 7 6½ 5 5 5½ 5 4½ 3¾  
Talie-
reeps, of stagh-
wandt,
4½ 4 4 3½ 3½ 3 2½ 3½ 3 3 2½  
Stagh 17 16 15 14½ 14 10 8 12 11½ 9½ 6½ 6
Kraag hals-
banden, of strop-
pen om de steven
16 15 13 12 11 9 8 10 10 8 6  
Stagh talie-
reeps
6 5½ 5½ 5 4 4 3½ 4 4 3½ 2½ 3
Toppe-
nants
4½ 4 3½ 3½ 3 3 2½ 3 3 2½ 2½ 2
Smyt 9½ 9 8½ 8 6½ 6 5 6½ 6 5½ 4 4
Schoo-
ten
6½ 6½ 6 6 5 4½ 4 4½ 4½ 3½ 2½ 3
Boei-
lyns
5½ 5 4½ 4½ 4 4 3 3 3 2½ 2½ 2½
Spriet-
tou-
wen
4½ 4½ 4 4 3½ 3½ 3 3 3 2½ 2  
Bras-
schen-
kels
4 4 3¾ 3½ 3 3 2¾ 3 3 2½ 2 2½
Bras-
sen
3 3 3 3 2½ 2½ 2 2½ 2½ 2 1½ 2
Knie-
tou-
wen
4 3½ 3 3 2½ 2½ 2 3 2½ 2½ 1½ 2
Kar-
dee-
len, of val-
letjes,
8½ 8 7 6 5½ 5   6 4½ 4    
Rak 6 6 5 5 4½ 4 3 4½ 4 3½ 3 3
Borst-
reep
8 7 6 6 5              
Buik-
gor-
ding
2½ 2½ 2½ 2½ 2 2            
Nok-
gor-
dings
3 2¼ 2¼ 2 2 2   2½ 2 2 1½  
Knie-
schen-
kels
8½ 8 7½ 7 6 5 4½ 6 5½ 5 5 4
Ree-
pen
6 5½ 5 5 4½ 4 3½ 3½ 3½ 3 3 3
Groote kar-
deel
4½ 4 4 4 3½ 3½ 3 3 3 2¼ 2 2

Het Touw-werk van de groote steng heeft zyn

  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels van
5½ 5 4½ 4 3½ 3 2¾ 3½ 3½ 2½   2
Val-
len, of takels,
2½ 2½ 2½ 2½ 2 2 1½ 2 2 1½   1½
Wandt-
tou-
wen
5 5 4½ 4 4 3 3 4 3½ 3 2¾ 2½
Talie-
reeps
2½ 2½ 2¼ 2 2 2 1½ 2 2 1½ 1 1
Bak-
stag-
gen
5 5 5 4 3½ 3 2½ 4 4 3½ 2 2½
Stagh-
wandt
3 3 3 2½ 2½ 2 2 2½ 2 1½ 1 1
Stagh 8 7 6 5 5 4½ 4 5 4½ 3½ 3 2½
Talie-
reeps
4 4 3½ 3½ 3 3 2¾ 3 2½ 2 1½ 2
Toppe-
nants
3½ 3 2½ 2½ 2 2 1¾ 2 2 1½ 1 1

[pagina 147]
[p. 147]

Dikte van het voor-masts Touw-werk, op ieder masts dikte, als boven.

  Mast van 34 duim. Mast van 32 duim. Mast van 30 duim. Mast van 29 duim. Mast van 28 duim. Mast van 20 duim. Mast van 26 duim. Mast van 24 duim. Mast van 23 duim. Mast van 19 duim. Mast van 13 duim. Mast van 12 duim.
  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels van
8 7½ 7 6 5 5 5 6¼ 5½ 4½ 3½ 6
Stan-
ders, of takels
5½ 5 5 5 4 4 4 5 5 4½ 3 2½
Val-
len
4 3½ 3½ 3½ 3 3 3 3½ 3 2½ 2  
Wandt-
tou-
wen
8 7½ 6½ 6 5½ 5 4½ 6 5½ 4½ 3½ 3½
Talie-
reeps
4 4 4 4 3½ 2½ 2 3½ 3½ 3 2 2
Put-
tings
8 7½ 7 6 5½ 5 4½          
Talie-
reeps
4 4 4 4 3½ 3½ 3          
Stagh 15 13 12 11 9 7 6½ 10½ 8½ 7½ 5 4
Talie-
reeps
5 5 5 4½ 4 3½ 3 4 3½ 3 2 2
Ree-
pen
8 7½ 7 7 6 6 5 5½ 5 5 3½ 4
Val-
letje
6 6 6 5 4½ 3½ 3 3 3½ 3 2 2
Kar-
dee-
len
6½ 6 6 6 4 4 5½          
Toppe-
nants
4 3½ 3½ 3 3 2½ 2 3 3 2½   2
Rak 5 5 4½ 4½ 4 4 3 3 3 2½ 2 2½
Borst-
reeps
8 7 6½ 6 5              
Schoots 6 6 5 5 4½ 4 3½ 4½ 4 3½ 2½ 2½
Smy-
ten
8½ 8 7 7 6 5 4½ 6 6 5 5 3½
Boei-
lyns
4½ 4½ 4 3½ 3½ 3 3 3½ 3 2¼ 2 2½
Spriet-
tou-
wen
4½ 4 3½ 3 3 3 2 3½ 3 2½ 2 2
Bras-
schen-
kels
4 3½ 3 3 2½ 2½ 2½ 3 3 2½ 1½ 2
Bras-
sen
3 3 2½ 2½ 2 2 2 2½ 2½ 2 1¼ 1½
Knie-
tou-
wen
3½ 3 3 2½ 2 2 2 3 2½ 2 1½ 1½
Bindt-
tou-
wen
3 3 2½ 2½ 2 2 2 2 2 2 1½ 1½
Buik-
gor-
ding
3 2½ 2½ 2½ 2              
Nok-
gor-
ding
2½ 2½ 2½ 2½ 2 2½ 2 2 2      

Dikte van het Touw-werk tot de voor-steng.

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels van
4½ 4 3½ 3 2½ 2½ 3½ 3½ 3 2½    
Scheer-
lyns
2½ 2 2 2 1½ 1½ 2 2 2 1½    
Wandt-
tou-
wen
4½ 4 3½ 3½ 3 3 2½ 4 3 3 2 2
Talie-
reeps
2 2 2 2 1½ 1½ 2 2 1½ 1½ 1 1
Wandt-
put-
tings
5 4½ 4½ 4 3½ 3 2¾ 3 3 2½ 1½  
Stagh 5 5 5 4½ 4 3 3 4½ 4 3½ 2 2½
Talie schen-
kels
4 3½ 3½ 3 2½ 2½ 1¼         1½
Talie-
val
3½ 3½ 3 2½ 2 2 2 3 2½ 2 1½ 1½
Reep 7 7 6½ 6½ 5½ 5 5 6 5 3½ 2  
Stan-
ders
5 5 4¾ 4¾ 4 4 4 4½ 4 3½    
Val-
letje
5 4½ 4 4 3½ 3½ 2¾ 3 2½ 2 1½  
Boei-
lyns
4 3½ 3 3 2½ 2½ 2½ 2 2 1½ 1¼  
Schoots 3½ 3½ 3 3 2½ 2 1½ 2 1½ 1½ 1½  
Knie-
touwen
4¼ 4 4 3½ 3 2½ 2 3 2½ 1½ 1½  
Rak-
touw
4 4 4 3¾ 3½ 3 2 3½ 3 2½ 2  

[pagina 148]
[p. 148]

Dikte van het Touw-werk tot de boegh-spriet.

  Mast van 34 duim. Mast van 32 duim. Mast van 30 duim. Mast van 29 duim. Mast van 28 duim. Mast van 20 duim. Mast van 26 duim. Mast van 24 duim. Mast van 23 duim. Mast van 19 duim. Mast van 13 duim. Mast van 12 duim.
  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
De schen-
kels van de schoot
6 6 5½ 5½ 4½ 4 3½ 5 4½ 4 3 2½
Schoot 4½ 4½ 4 3 3 2½ 2½ 4 3½ 3¼ 3 1½
Knie-
tou-
wen
3 3 3 2½ 2 2 2 3 2½ 2 1½ 1½
Blinde takel 3½ 3 3 3 2½ 2½ 2 3 3 2½ 1¾  
Bras-
takels
4 4 3 3 2½ 2½ 2½ 3 2½ 2 1¾ 1½
Bras-
sen
2½ 2½ 2½ 2½ 2 2 2 2½ 2 1¾ 1¾ 1½
Takel 4½ 4 3½ 3½ 3½ 3 2¼ 3¼ 3 2¾ 2 2
Reeps 7 6 6 6 5 4½ 4 6 5 5 4½ 2
Buik- en nok-
gor-
dings
3 3 2½ 2½ 2 2 1½ 2½ 2½ 2 1½  
Groote blinde schoot 6 6 5½ 5¼ 5 4 3 3 3 3 2½ 2½
Blinde toppe-
nants
4 3 3 3 2½ 2 2 3 3 2½ 2 1½

Dikte van het Touw-werk tot de boven-blinde.

  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Putting-
touwen
3 3 2½ 2½ 2 2 1½ 2½ 2¼ 2 1¼ 1
Talie-
reeps
2 3¾ 1¾ 1½ 1 1 1 2 1½ 1 1 1
Bras-
schen-
kels
2½ 2½ 2 2 1½ 1½ 1½ 2 1¾ 1½ 1½ 1
Bras-
sen
2 1½ 1½ 1½ 1½ 1 1 1½ 1 1 1 1
Rak 3 3 3 2½ 2 2 1½ 2 1½ 1½ 1¼ 1
Boven-
blinde val
2 2 2 2 1½ 1½ 1½ 2 1½ 1¼ 1 1
Knie-
tou-
wen
2½ 2 2 2 1½ 1½ 1 2 1½ 1½ 1 1
Schen-
kels
3 3 2¼ 2 1½ 1½ ¾ ½     ¾  
Scheer-
lyn
2 2 1¾ 1½ 1 1 1          
Reeps 2 2 1½ 1½ 1½ 1½ 1 1½ 1½ 1 1 1
Wandt-
put-
tings
3 3 2½ 2 2 2 2 2½ 2 2 2 1
Paerel rak-
touw
2 2 1¾ 1½ 1½ 1½ 1 1¾ 1½ 1½ 1 1

[pagina 149]
[p. 149]

Dikte van het bezaans Touw-werk.

  Mast van 34 duim. Mast van 32 duim. Mast van 30 duim. Mast van 29 duim. Mast van 28 duim. Mast van 20 duim. Mast van 26 duim. Mast van 24 duim. Mast van 23 duim. Mast van 19 duim. Mast van 13 duim. Mast van 12 duim.
  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels
5½ 5 4½ 4                
Stan-
ders
4 3½ 3½ 3                
Val-
len
3 3 2½ 2½                
Wandt-
tou-
wen
5½ 5 4¾ 4½ 3½ 3 2½ 4 4 3 2 2½
Talie-
reeps
3 2½ 2½ 2½ 2 2 1½ 2 2 1½ 1½ 1½
Rak 7 6½ 6 5 5 4½ 4          
Val 5 4½ 3½ 3 2½ 2½ 2 3½ 3 2½ 2  
Stagh 6 5 4 3½ 3½ 3½ 3 4 4 3 2½ 2½
Talie-
reeps
3½ 3 2½ 2½ 2 2 1½ 2½ 2 1½ 1 1½
Schoot 4 3½ 3 2½ 2½ 2½ 2 3 3 2½ 2 1½
Val-
letje
5½ 5 4 3½ 3½              
Scheer-
lyn
3½ 3 2½ 2½ 2 2 1 2½ 2 2 1½  
Toppe-
nants
4 3 2 2 2 2 1¾ 2½ 2 1½ 1½ 1½
Knie-
tou-
wen
2½ 2 2 2 2 2 1½ 2 1¾ 1½ 1½ 1
Raks paerel-
touw
5½ 5 4 3 3 3 2½ 3½ 3 2½ 2 2

Dikte van het Touw-werk tot de bagijne ree.

  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Toppe-
nants
4 3½ 2½ 2½ 2 1½ 1 2½ 2½ 2 1½ 1
Bras-
sen
2½ 2½ 2 2 1½ 1 1 2 1¾ 1½ 1 1
Schen-
kels
3½ 3 2½ 2¼ 2 1½ 1¼ 2 1½ 1¼ 1 1
Val 4 3½ 3 3 2½ 2 1½ 2 1¾ 1½ 1½ 1½

Dikte van het Touw-werk tot de kruis-steng.

  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels
3½ 3 2½ 2½                
Val-
len
2½ 2¼ 2 2                
Wandt 3 3 2½ 2½ 2 1½ 1 2 2 2    
Talie-
reeps
2 1½ 1½ 1½ 1½ 1 1½ 1 ¾      
Wandt-
put-
tings
3½ 3 2½ 2½ 2 1½ 2 1½ 1½ 1    
Schen-
kel-
bras-
sen
2½ 2½ 2 1½ 1½ 1½ 1 2 1½ 1¾    
Bras-
sen
2 2 1¾ 1½ 1 1 1 1½ ¾      
Boei-
lyns
2½ 2 1¾ 1½ 1¼ 1 1 1½ 1 ¾    
Kruis spriet-
tou-
wen
2 2 1½ 1¼ 1 1 1 1 1 ¾    
Kruis knie-
tou-
wen
2 2 1¾ 1½ 1½ 1½ 1 2 1½ 1½ 1 1
Rak 3 3 3 2½ 2½ 2½ 2 3 2 2 2 1½
Val-
letje
2½ 2½ 2 2 1½ 1½ 1¼ 2 1½ 1½ 1½ 1
Toppe-
nants
2 2 1¾ 1½ 1½ 1½ 1 1 1 1 1¾ 1
Parel rak-
tou-
wen
3 2½ 2 1¾ 1¾ 1½ 1½ 2 1½ 1½ 1 1
Stagh-
loo-
per
2½ 2½ 2                  
Schin-
kel op de stagh
3 3 1¼ 2 1½              
Kruis-
zeil reep
4 3½ 3½ 2½ 2 2 1½          
Bak-
stagh schin-
kel
3 2½ 2½                  
Een gar-
naatje voort 't kruis-
zeils wandt
2½ 2 1¾                  

[pagina 150]
[p. 150]

Dikte van het Touw-werk tot de groote bram-steng.

  Mast van 34 duim. Mast van 32 duim. Mast van 30 duim. Mast van 29 duim. Mast van 28 duim. Mast van 20 duim. Mast van 26 duim. Mast van 24 duim. Mast van 23 duim. Mast van 19 duim. Mast van 13 duim. Mast van 12 duim.
  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Schen-
kels
3 3 2½ 2 2 2 2         1½
Val-
len, of takels,
2½ 2 3¾ 3½ 3 3 1¾         1½
Wandt 3 3 3¾ 3½ 3 3 2¾ 2 2 1¾ 1½ 1
Talie-
reeps
1¾ 1½ 1½ 1½ 1½ 1½ 1 1 1 1 1 1
Bram-
put-
tings
3½ 3 2½ 2 2 2 1½ 1½ 1½ 1 1 1
Bak-
stagh schen-
kels
3 3 2½ 2 2 2            
Scheer-
lyn
2 2 1½ 1½ 1 1            
Stagh 3 3 3 2½ 2 2 1½ 2 1½ 1 1 1
Talie 2½ 2½ 2½ 2 2 2 1½ 1¼ 1¼ 1 1 1
Bras-
sen
2 1½ 1¼ 1¼ 1¼ 1 1 1 1 ¾ ¾ ¾
Schen-
kel-
bras-
sen
2½ 2½ 2 2 1½ 1½ 1 1 1 1 1 1
Boei-
lyns
2½ 2 1¾ 1½ 1½ 1½ 1 1 1 ¾ ¾ ¾
Spriet-
tou-
wen
2 1½ 1¼ 1¼ 1 1 1 1 1 ¾ ¾  
Reeps-
touw
4½ 4 3½ 2½ 2 2            
Paerel raks-
touw
2½ 2 2 2 1¾ 1½ 1 1½ 1 1 1 1
Rak 3 3 3 2½ 2½ 2 1¾ 2½ 2 2 1¾ 1¼
Val 3 2½ 2 2 1¾ 1½ 1 1½ 1½ 1½ 1¼ 1¼
Toppe-
nants
2½ 2 1½ 1½ 1 1 1 1 1 1 1 1
Vlagge staf-
stagh
2½ 2 1½ 1½ 1 1            
Knie-
tou-
wen
2 2 1¾ 1½ 1½ 1 1 1½ 1½ 1¼ 1 1

Dikte van het Touw-werk tot de voor bram-steng.

  1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
  d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d. d.
Rak 2⅓ 2½ 1¾ 1½ 1½ 1½ 1¼ 2½ 2 1½ 1¼ 1¼
Val-
letje
2½ 1½ 1½ 1 1 1 1 1½ 1½ 1 1 1
Boei-
lyns
2 2 1½ 1½ 1¼ 1¼ 1 1 1 ¾    
Spriet-
tou-
wen
1¾ 1½ 1½ 1½ 1½ 1¼ 1 1 1 ¾    
Stagh 2½ 2½ 2 2 1¾ 1½ 1 1½ 1½ 1    
Wandt 2½ 2½ 2 2 1½ 1½ 1 2 1½ 1    
Talie-
reeps
1½ 1½ 1½ 1 1 1 1 1¼ 1 ¾    
Parel rak-
touw
2 2 1½ 1½ 1 1 1 1½ 1½ 1    
Knie-
tou-
wen
2 1¾ 1½ 1½ 1¼ 1¼ 1 1½ 1½ 1    
Bras-
sen
2 1½ 1¼ 1¼ 1¼ 1 1 1 1 ¾    
Toppe-
nants
2 1¾ 1½ 1½ 1¼ 1 1 1 1 1    
Reep-
touw
3½ 3 3 2½                
Schen-
kels
3 2½ 1½                  
Val-
len
3¼ 2 2                  
Put-
tings
3 2½ 2½ 2 1¾ 1½ 1½ 1 1 1 1  
Bak-
stag-
gen
3½ 2½ 2                  

[pagina 151]
[p. 151]

Kabel-dikte, geëvenredent na de zwaarte der Ankers.



illustratie

[pagina 152]
[p. 152]

Kabel-wigt, geslagen op 100 vadem.

Een touw van 4 duim, weegt 325 pondt.
4½ 400
5 490
5½ 580
6 680
6½ 800
7 930
7½ 1060
8 1200
8½ 1340
9 1490
9½ 1640
10 1800
10½ 1970
11 2150
11½ 2325
12 2750
12½ 2750
13 3000
13½ 3250
14 3500
14½ 3800
15 4900
16 5332
17 5900
18 6600
19 7000
20 8000
21 9000

Tot de grootste Scheepen, die men heden ten oorlog uitrust, worden kabels van 120 vadem lang geslagen, en zulks om te beter te konnen ryden: deeze zyn dik 20 of 22 duim, en bestaan uit drie touwen, die ieder van drie strengen zyn, in welke strengen omtrent 900 draden zyn, zoo dat het geheele touw bestaat uit omtrent 2700 draden: op 20 duim dikte weegt dusdanigen kabel 9500 pondt, als het geteert is.

Doch om noch nader en volmaaktelyker te zien de hoedanigheden van alle Scheeps-touwen, en rondt-houten, zoo wert hier te voorschyn gebragt der zelver mate, zoo als de zelve op Scheepen na gemeeten zyn; want het is wel goet de boven gestelde maten te volgen, doch wert niet altydt gedaan, vermidts de Meesters zich vernoegen met de maat daar of daar omtrent te volgen: zynde deeze evenredige maten uitgevonden, en ter neder gestelt, na het gemein gebruik, zonder dat de zelve voor een vaste wet altoos werden aangenoomen.

Scheeps-touw en Masten maat.

Op een Schip, lang 160 voet, wydt 40 voet, is bevonden als volgt.

Het groote stagh dik 18 duim, met de kraagh lang 29 vadem. Het fokke stagh dik 13 duim, lang 13 vadem. Het groote wandt dik 7½ duim, lang ieder spant 22 vadem. Het fokke wandt dik 7 duim, lang ieder spant 19 vadem. Het bezaans wandt dik 5 duim, lang ieder spant 18 vadem. Het bezaans stagh dik 7 duim, lang 14 vadem. Het groot stenge wandt dik 5 duim, lang ieder spant 16 vadem; doch ook wel dik 6 duim, lang ieder spant 26 vadem. Het voor-stenge wandt dik 4 duim, lang ieder spant 14 vadem. Het voor-stenge stagh lang 13 vadem. De groote pardoens lang 36 vadem. De pardoens van de voor-steng lang 32 vadem. Het groote marsse val lang 45 vadem. De groote marsse reep dik 6 duim, lang 9 vadem. De groote marsse toppenants lang 38 vadem. De groote marsse brassen lang 32 vadem. De groote toppenants lang 30 vadem. De groote reeps dik 8½ duim, over 't ezels-hooft lang 32 vadem. Het groot kardeel dik 4½ duim, lang 50 vadem. Het jein, om de boot mede in te zetten, met de looper, lang 45 vadem. Het Spaansch takel van de groote mast, met de mantel, lang 13½ vadem. De looper lang 40 vadem. De groote marsse geitouwen lang 40 vadem. De groote marsse boei-lyns lang 30 vadem. Het groot marsse rak-touw lang 6 vadem. De by-voet van het groote rak lang 13 vadem. Het groote rak-touw lang 8 vadem. De rak-trossen, zynde tot ieder looper drie trossen, elk lang 30 vadem. De groote marsse schooten dik 7 duim, lang 28 vadem. De groote schooten dik 6½ duim, lang 34 vadem. De groote smyten dik 9 duim, lang 18 vadem. De voor-marsse toppenants lang 32 vadem. De voor-marsse reep dik 4½ duim, lang 7 vadem. Het voor-marsse val lang 39 vadem. De voor-marsse boei-lyns lang 36 vadem. De voor-marsse brassen lang 35 vadem. De fokke reep dik 7¼ duim, lang over 't ezels-hooft 28 vadem. De fokke toppenants lang 27 vadem. De voor-marsse gei-touwen lang 34 vadem. Het voor-marsse rak-touw lang 5 vadem. De byvoet van 't fokke rak lang 11 vadem. Het fokke rak-touw lang 7 vadem. De fokke schooten dik 5 duim, lang 30 vadem. De fokke smyten dik 7 duim, lang 15 vadem. De voor-mars schooten dik 6 duim, lang 25 vadem. De fokke boei-lyns lang 22 vadem. De blinde toppenants lang 21 vadem. De blinde brassen lang 26 vadem. De tryzen lang 24 vadem. De blinde schinkels lang 13 vadem. De blinde schooten lang 18 vadem. Het blinde rak-touw lang 9 vadem. Drie scheen-troffen tot het fokke rak, ieder lang 27 vadem. De groote brassen lang 36 vadem. De fokke brassen lang 25 vadem. Het bezaans rak - touw lang

[pagina 153]
[p. 153]

5 voet. Het bezaans val lang 36 vadem. De bezaans schoot lang 25 vadem. De zware touwen, ieder lang 100 vadem, dik 19½ duim. Een kabel-touw, dik 11 duim, lang 100 vadem. Een kabel-touw, dik 7 duim, lang 110 vadem. Een kabel-touw, dik 5½ duim, lang 100 vadem. Een paerde-lyn, dik 4½ duim, lang 120 vadem.

Ga naar margenoot+De groote mast tot dit Schip is lang 91 voet, dik 24 palm. De fokke mast lang 82 voet, dik 22 palm. De bezaans mast lang 72 voet, dik 17 palm. De boeg-spriet lang 63 voet, dik 23 palm. De groote steng lang 60 of 62 voet, dik 16 palm. De voor-steng lang 54 voet, dik 14 palm. De groote raa is breedt 30 kleedt, ieder kleedt op 3 voet gerekent, zoo dat 30 kleedt 90 voet is. Tusschen de fokke raa en groote raa is 't verschil drie kleedt, zoo dat de fokke raa 9 voet korter is als de groote raa.

Op groote en kleine Scheepen is de groote en fokke marsse raa 3 voet langer als de helft van de groote en fokke raa; doch zoo als de Besteders goedt vinden, ook na de Scheepen zyn: bram-stengen en raas zyn na gelang.

Op een Schip van 130 of 136 voet lang, wydt 31 of 32 voet, is bevonden,

Het groote stagh dik 14 duim, met de kraag lang 26 vadem. Het fokke stag dik 11 duim, lang 12 vadem. Het groot wandt dik 7 duim, ieder spant lang 20 vadem. Het fokke wandt dik 6 duim, ieder spant lang 19 vadem. Het bezaans wandt dik 4 duim, ieder spant lang 46 vadem. Het bezaans stagh dik 4 duim, lang 11 vadem. Het groote stenge wandt dik 4 duim, ieder spant lang 15 vadem. Het voor-stenge wandt dik 3½ duim, ieder spant lang 14 vadem. De groote pardoens dik 4 duim, lang 34 vadem. De fokke pardoens dik 3½ duim, lang 32 vadem. De groote marsse reep dik 4½ duim, lang 8 vadem. Het marsse val lang 36 vadem. De voor-marsse reep dik 3½ duim, lang 7 vadem. De groote marsse toppenants lang 34 vadem. Het groote marsse rak-touw lang 4½ vadem. De groote marsse gy-touwen lang 36 vadem. De groote marsse brassen lang 28 vadem. De groote marsse boei - lyns lang 25 vadem. De groote brassen lang 30 vadem. De groote reep in 't ezels-hooft dik 8 duim, lang 30 vadem. De groote toppenants lang 28 vadem. Het groote kardeel is lang 46 vadem. De groote marsse schooten dik 5½ duim, lang 25 vadem. De groote schooten dik 5 duim, lang 28 vadem. De groote smyten dik 7½ duim, lang 16 vadem. Het groote stenge stag dik 4 duim, lang 25 vadem. De voor-marsse brassen lang 27 vadem. De voor-marsse boei-lyns lang 32 vadem. Het voor - marsse rak - touw lang 4½ vadem. De fokke reep over 't ezels-hooft dik 7 duim, lang 26 vadem. Het fokke kardeel lang 36 vadem. De mantel van het groote takel lang 12 vadem: de looper lang 38 vadem. De voor-takel, of mantel, lang 11 vadem: de looper lang 36 vadem. De by-voet van 't groote rak lang 11 vadem: het rak-touw lang 7 vadem. De by-voet van 't fokke rak lang 10 vadem: het rak-touw lang 6 vadem. De fokke toppenants lang 26 vadem. De groote marsse gei-touwen lang 32 vadem. Het voor-stenge stag lang 12 vadem. De voor-mars schooten lang 22 vadem. De fokke schooten lang 24 vadem. De fokke smyten lang 12 vadem. De fokke boei-lyns lang 20 vadem. De blinde toppenants lang 20 vadem. De blinde brassen lang 22 vadem. De blinde tryzen lang 18 vadem. De blinde schinkels lang 12 vadem. De blinde schooten lang 15 vadem. De fokke brassen lang 22 vadem. De bezaans schoot lang 20 vadem. De bezaans val lang 36 vadem.

Vinde de zware touwen van 17 duim dik, en lang 100 vadem. Een kabel-touw van 8 duim dik, lang 100 vadem. Een kabel-touw van 6 duim dik, lang 110 vadem. Een paerde-lyn van 4¼ duim.

Op dit Schip is de groote mast lang 86 voet, dik 20 palm. De fokke mast lang 77 voet, dik 18 palm. De boeg-spriet lang 58 voet, dik 19 palm. De bezaans mast lang 66 voet, dik 14 palm. De groote steng lang 56 voet, dik 13 of 13½ palm. De voor-steng lang 47 voet, dik 11 palm. De groote raa, gerekent tegen 24 of 25 kleedt zeils, is lang 78 voet. Voorts de marsse raa, en blinde raa, als boven.

Na het voorbeeldt van deeze touw-maten kan men dus touwen tot alle Scheepen vinden, van wat langte en wydte zy ook zyn, gebruikende eene Ga naar margenoot*evenredige rekening, daar dan alle de lengtens uit zullen volgen.

Hebbe noch doen meeten een Oostervaarder van 110 of 112 voet lang, wiens Masten, en Touwen, vinde als volgt:

De groote mast lang 77 of 78 voet, dik 17 palm. De fokke mast lang 68 of 69 voet, dik 15 palm. De boegh-spriet lang 46 of 47 voet, dik 15 palm. De bezaans mast lang 56 voet, dik 11 palm. De groote steng lang 46 of 47 voet, dik 10½ palm. De voor-steng lang 37 of 38 voet, dik 8½ palm. De groote ree lang 17 kleedt zeils, dat is 51 voet.

[pagina 154]
[p. 154]

Het groote stag dik 10½ duim, lang met de kraag 21 vadem. Het fokke stagh dik 7½ duim, lang 9½ vadem. Het groote wandt dik 6 duim, ieder spant lang 19 vadem. Het fokke wandt dik 5½ duim, ieder spant lang 18 vadem. Het bezaans wandt dik 3½ duim, ieder spant lang 14½ vadem. Het bezaans stagh dik 3½ duim, lang 11 vadem. Het groote stenge wandt dik 3½ duim, ieder spant lang 14 vadem. Het groote stenge stag dik 3½ duim, lang 22 vadem. Het voor-stenge wandt dik 3 duim, ieder spant lang 12 vadem. Het voor-stenge stagh dik 3 duim, lang 11 vadem. De blinde toppenants lang 16 vadem. De blinde brassen lang 17 vadem. De blinde tryzen lang 17 vadem. De voor-marsse boei-lyns lang 30 vadem. De voor-marsse toppenants lang 25 vadem. De voor-marsse val lang 30 vadem. De voor - marsse reep lang 6½ vadem. Het voor-marsse rak-touw lang 3½ vadem. De mantel van het voor-takel lang 9½ vadem. De looper van het voor-takel lang 26 vadem. De voor-marsse geitouwen lang 28 vadem. De fokke boei-lyns lang 15 vadem. De fokke toppenants lang 24 vadem. De fokke reep lang 17 vadem. Het fokke kardeel lang 30 vadem. De fokke brassen lang 18 vadem. Het fokke rak-touw lang 6 vadem. De voor-marsse brassen lang 26 vadem. De groote marsse boei-lyns lang 23 vadem. De groote marsse reep lang 7½ vadem. Het groote marsse rak-touw lang 4 vadem. De groote marsse toppenants lang 29 vadem. De groote marsse stander lang 15 vadem. De groote marsse val lang 28 vadem. De groote marsse gei - touwen lang 32 vadem. De groote marsse brassen lang 25 vadem. De mantel van het groote takel lang 10½ vadem. De looper van het groote takel lang 28 vadem. De groote toppenants lang 16 vadem. De groote reep lang 19 vadem. Het groot kardeel lang 36 vadem. Het groot rak-touw lang 7 vadem. De groote brassen lang 26 vadem. De bezaans schoot lang 16 vadem. De groote gei-touwen lang 26 vadem. De groote schooten lang 24 vadem. De groote marsse schooten lang 20 vadem. De groote smyten lang 12 vadem. De fokke schooten lang 22 vadem. De fokke smyten lang 10 vadem. De voormars schooten lang 17 vadem.

De zware touwen dik 10½ duim, lang 100 vadem. Een kabel-touw dik 6 duim, lang 110 vadem. Een ander kabel-touw dik 5 duim, lang 120 vadem. Een paerde-lyn dik 2¾ duim, zynde lang 120 vadem.

Een Galjoot van 85, 86, of 88 voet, by my doen meeten, hadde

Het groote stag dik 9½ duim, lang 12 vadem. Het stenge stagh dik 6 duim, lang 14 vadem. Het wandt dik 6 duim, ieder spant lang 18 vadem. Het dirk en jein, dik 5 duim, lang 45 vadem. De schinkels van de gaerden dik 3¾ duim, lang 8½ vadem. De loopers van de gaerden lang 26 vadem. Het fokke val lang 30 vadem. Het kluif-fokke val lang 37 vadem. De bak-staggen dik 6 duim, beide lang 21 vadem. De krae-lyn dik 3¼ duim, lang 15 vadem. De groote schoot dik 3½ duim, lang 20 vadem. Het bezaans wandt ieder spant lang 10 vadem. De bezaans schoot lang 10 vadem. De pardoen van de steng lang 15 vadem. De zware touwen dik 9½ duim, ieder touw lang 100 vadem. Een paerde-lyn dik 3 duim, lang 120 vadem. De takel, en mantel, lang 11 vadem. De looper lang 24 vadem.

De mast lang 58 of 60 voet, de top daar boven 18 of 20 voet, de mast in 't geheel lang 78 of 80 voet, dik 20 palm: de steng boven de top lang omtrent 14 voet, dik 10 palm. De gaffel lang 44 of 46 voet, dik 10 of 11 palm. De boeg-spriet, of uitsteker, lang 46 of 48 voet, dik 12 palm. De bezaans mast boven lang 36 of 40 voet, in 't ruim 53 of 55 voet, dik 9 palm. De breede fokke raa lang 40 of 42 voet.

De masten op Galjoots werden uit twee stukken gemaakt, sterktens halven, en ook om dat men die zelden na de vereischte gestalte hier toe vindt.

Vinde mede de Scheeps-masten aldus gestelt te zyn.

Aan een Schip van 135 voet lang, wydt 34 voet, hebbe de mast lang bevonden 85 voet, dik 21½ palm.

Een Schip van 130 voet lang, en 30 voet wydt, de mast lang 83 voet, dik 20 palm.

Een Schip van 100 voet, de mast lang 74 voet, dik 15½ palm.

Een Galjoot van 88 voet, de mast dik 20 palm, en lang op zyn wandt 59 voet, de top lang 19 voet.

Een Boeijer van 86 voet, de mast dik 19 palm, en lang op zyn wandt 58 voet, de top lang 18 voet.

Een Buis van 74 voet, zynde een raazeil, de mast lang 55 voet, dik 11 palm.

Een zwaar Jacht, de mast dik 16½ palm, lang op zyn wandt 54 voet, de top lang 17 voet.

Op Engelsche Scheepen is de lengte van de groote mast ⅘ der breedte van 't Schip, en dat gemultipliceert, of verdubbeldt,

[pagina 155]
[p. 155]

met 3: de voor-mast ⅘ van de groote mast: de boegh-spriet is van een gestalte met de fokke mast: de bezaan de helft van de groote mast.

De Turken maken hare masten en raas veeltydts langer, om meer zeil te konnen voeren; doch dit maakt ranke Scheepen.

De masten worden boven, omtrent de raas en toppen, geteert, duurzaamheits halven; gelyk ook onder, en over al daar zy de meeste aanstoot lyden.

Groenlandts - vaarders voeren nimmer bram-stengen, om de guurheit des luchts in dat gewest.

Smak-zeilen staggen voor over. Daar de staggen tegen de masten komen te veilen, worden de zelve wel dik omwoelt.

Evenredige maat van dikte der Masten.

Als een mast onder dik is 16 palm, behoort hy onder de krans dik te zyn 12 palm, en aan de top 11 palm.

Als de steng onder dik is 10 palm, gelyk tot een mast als boven bevoeghlyk is, dan zal hy boven dik zyn 6½ palm.

De zalen komen 6 duim beneden het achtkant.

Het boven-eindt van de bezaans mast is dik op ⅔ van het onderste eindt.

Insgelyks mede de bram - stengetjes, kruis-steng, en boven-blinde steng.

De boeg-spriet is aan de stagh ¼ dunder als onder.

De stagh komt 14 of 15 voet van het voor-eindt des boegh-spriets.

Een raa is op het eindt dik ⅖ van zyn middelste, daar hy op het dikste is.

Om de dikte van de groote mast te bekomen, zoo neemt voor elke 6 voet holte 1 voet tot de dikte in de visscher.

De masten op Scheepen die gemaakt werden om op Oost-Indien te varen hellen meest tydts vry veel achter over, en werden voor over gestaght; doch de steng wert met de pardoens achter over gehaalt: zoo dat de heele mast wanschapen gebogen staat.

Aan de onderste voet van de masten, daar zy op den bodem staan, als mede onder de marsch, wert het acht- of zeskant geschaaft, alwaar dikmaal wangen aan gelegt worden, stevigheits halven. Onder de marsch werden klampen aan de mast geslagen, daar de zelve op komt te leggen.

Men schildert zomtyts de masten onder.

Op de boegh-spriet, voornamentlyk in zeer groote Scheepen, werden dikmaal latten geslagen, die voor trappen dienen. De boeg-spriet rust op de steven, ofte op een twil bezyden de steven, en komt veeltydts, tusschen de beting in, tegen de fokke mast te staan.

Op ieder mast komt een zwaar blok te leggen, 't geen met een half rondt uitgeholt Ga naar margenoot+is, het Ezels-hooft genaamt: dit half ronde gat wert met een beugel geslooten, alwaar de opper-masten, en de vlagge spil op de top-masten, in staan.

Alle de boven-masten, tot spillen toe, schieten door de voorste gaten der zalen, en zulks op dat, achter over hellende, te steviger zouden staan, en bequaamlyk om laeg konnen schieten.

Ga naar margenoot+De masten worden in de Scheepen gezet met kranen, lichters, en onder-leggers.

De masten op zeer groote Scheepen werden van verscheide stukken t'zamen gemaakt, en wel styf met touw bewonden.

Ga naar margenoot+Masten van Boeijers moeten zeer zwaar zyn, om dat de bloks, het groot zeil, de gaffel, en alles, daar aan komen te hangen.

Ga naar margenoot+De zalen van de groote mast onzes boven voorgestelden Schips zyn lang 9½ voet, die van de fokke mast 8½ voet, die van de bezaans mast 4½ voet, die van de boegh-spriet 4½ voet, gelyk ook die van de groote steng: de zalen van de voor-steng zyn lang 3½ voet, die van de kruis-steng 2 voet, zoo ook die van de groote bram-steng, en boven-blinde steng: de zalen van de voor bram-steng zyn lang 1¾ voet.

De top van de groote mast is lang 7 voet, die van de fokke mast 6 voet, die van de bezaans mast 4¼ voet: de top van de groote steng is lang 4 voet, die van de voor-steng 3 voet, gelyk mede die van de kruis-steng, en groote bram-steng; die van de boven-blinde steng schaars 2 voet: de top van de voor-bram-steng is lang 1¾ voet.

Aart van Touw en Hennip.

De stagh, en hooft-touwen, nevens al het staande wandt, zyn best van Inlandtsche hennip gemaakt; want deeze rekt niet: doch valt wat vuil.

De hennip die in Italien valt, wert voor de beste geacht, om touw van te slaan. Na deeze volgt die van Riga komt. De Russische hennip verdient in waerdigheit de derde plaats.

Hennip die fyn van tras is geeft het beste touw, voornamentlyk als de zelve lang, en ryp is, 't geen men uit de stoppels oordeelt, ook wit-groen van verw.

De hennip dient wel gehavent, geklopt, gezuivert, gehekelt, en niet verbroeit te zyn, eer men daar van touw toeleght.

Het garen moet niet te dicht of te fyn gedraait zyn.

Uit drie strengen wringt men de touwen t'zaam, 't zy de zelve dik of dun zyn.

[pagina 156]
[p. 156]

Al te styf gedraait touw barst lichtelyk, al te slap gedraait is bros.

Ga naar margenoot+Wanneer een kabel na den eisch is gedraait, ontwindt men altydt een slagh of vier, op dat het des te beter de overgeblevene keeren behoudt, en van al te streng of te sterk omgedraait te zyn niet kome te knappen.

Als men touw teert, dient wel gelet dat de teer niet te heet zy, en men moet de teer wel door het touw laten drinken, eer men het uit de ketel haalt.

Wanneer het touw gestooft of verwarmt wert, 't geen geschiedt om het zelve te droogen, en de teer beter te doen door dringen, moet naerstigh acht geslagen worden dat de stoof niet te heet of te flaauw gestookt zy.

Ter tydt als men het garen spant, om touwen daar van te strengelen, moet wel gade geslagen worden, dat alle de draden even lang gespannen zyn, op dat de zelve door ongelykheit in 't winden niet komen te springen.

Het touw dient droog te zyn als het gesponnen en geslagen wert.

Als het touw gedraait wert, helpt men de slagen om met stokken, die van mannen om gebraght werden, om dat de raderen zeer lange en zware touwen niet wel konnen om voeren. In 't slaan houdt men de einden der kabels met zwaar gewigt vast, op dat de zelve niet krinkelen, en den voortgang des arbeidts beletten.

Ga naar margenoot+In Spanje vindt men touw geslagen van gewassen duin-helm; doch om dat dit zoo sterk niet is als hennip, moeten deeze touwen twee maal zoo dik zyn als die van hennip gemaakt zyn.

Ga naar margenoot+In Corea vindt men Scheeps-touwen gevlochten van stroo.

Ga naar margenoot+In Seilon is touw van kokos-bomen bast, daar Kajer genaamt; waar mede gehandelt wert, als met het vlas hier te Lande.

In China zyn de anker-touwen geslagen van zeker boom-gewas, Goemoet geheten, fyn als hair, zwart van verw, en varkens-borstelen niet ongelyk.

Ga naar margenoot+De Scheeps-touwen werden onder op 't Schip vast gemaakt, ter bequamer stel, zonder wet, aan mast, boort, knechts, en krammen, zoo binnen als buiten boort, ook aan pennen, nagels, enz.

Ga naar margenoot+Waar de touwen varen, hun loop, begin en einde te beschryven, zoude van weinig nut zyn, dewyle te recht, zonder het gezicht, niet wel verkent konnen werden; waarom den lezer wyzen tot de plaat, ten dien einde hier voor ingelascht: waar in alle de touwen, op hun vereischte plaatzen in het Schip, klaarlyk staan verbeeldt.

De touwen aan het bovenste eindt van de bezaan zyn gespleten, en spreiden zich aan de zelve wydt uit, om hem des te minder te doen slingeren, en het zeil te steviger en beter uitgespannen te houden.

Ga naar margenoot+Met stevigh en sterk aangehaalt wandt is het gemakkelykst te varen, zoo de Scheepen maar geen los wandt vereischen, om snel te zeilen, 't geen zomtydts geschiedt.

Inhoudt der Zeilen van het hier voor opgestelde Schip.

Het groot zeil is breedt 23 kleedt, Hollandts kanefas, houdt boven aan 't raa-lyk 26 ellen, is op en neder diep 14¼ ellen, en kan varen zonder of met een bonet.

De fok is breedt 20 kleedt, houdt boven aan 't raa-lyk 22 ellen, is diep 11¾ ellen, en 't bonet daar onder is diep 3¼ ellen.

De bezaan met zyn bonet is onder breedt 16 kleedt, Hollandts kanefas, achter diep 20 ellen, het halsje voor breedt 2½ kleedt, en houdt aan de roe 24 ellen.

Het groot mars-zeil is onder breedt 21 kleedt, boven breedt 12 kleedt, houdt 13½ ellen, en is diep 18 ellen.

Het voor mars-zeil is onder breedt 18 kleedt, boven breedt 10¼ kleedt, houdt 11½ ellen, en is diep 14½ ellen.

De blinde is breedt 18 kleedt, Fransch kanefas, houdt 17¼ ellen, en is diep 8¾ ellen.

De boven-blinde is onder breedt 16¾ ellen, boven breedt 8 ellen, en diep 10¼ ellen.

Het kruis-zeil is onder breedt 13 ellen, boven breedt 7 ellen, en diep 9 ellen.

Het groot bram - zeil is onder breedt 13 ellen, boven breedt 7 ellen, en diep 9 ellen.

Het voor bram - zeil is onder breedt 11 ellen, boven breedt 6 ellen, en diep 7¼ ellen.

Tot alle deeze zeilen te zamen zoude noodig wezen 2746 ellen Hollandts kanefas, 375 ellen Fransch kanefas, 274½ ellen ever-doek, 263 ellen korrel-doek.

Van de Lyken.

Het groote lyk (dat is het touw daar 't zeil in staat) is dik 3½ duim, en lang, zonder bonet, 32 vadem: het is van drie strengen, bestaande uit 102 draden.

Het fokke lyk is dik 3¼ duim, en lang 40 vadem, bestaande uit 84 draden.

Het groote mars-zeils lyk is dik 3 duim, en lang 34 vadem, bestaande uit 72 draden.

Het voor mars-zeils lyk is dik 2½ duim, en lang 28 vadem, bestaande uit 52 draden.

Het boven-blinde lyk is lang 18 vadem, en bestaat uit 18 draden.

Het groot bram-zeils en kruis-zeils lyk

[pagina 157]
[p. 157]

zyn t'zamen lang 30 vadem, en bestaan uit 15 draden.

Het voor bram-zeils lyk is lang 12 vadem, en bestaat uit 12 draden.

Het bezaans en blinde lyk is dik 2 duim, en t'zamen lang 46 vadem, bestaande uit 36 draden.

Deeze lyken al te zamen wegen omtrent 600 pondt.

Van de Zeilen in 't algemein.

Wat de maat der zeilen belangt, die is ongelyk, hare breedte wert gevoeght na de lengte van de rees, en hare hoogte na de langte der masten, en zulks na het goet-vinden des Meesters; zommige hangen ruim, andere staan strak en gespannen. Vaste en onveranderlyke wetten van hun maat vinde ik geene: waar om alleen ten toon zal stellen de grootheden van zeilen op eenige weinige Scheepen, zoo als die zelf hebbe gemeeten, en doen meeten, hoewel de zelve ook wel van andere gestalte gemaakt worden; 't geen vermeine genoegh te zyn tot navolging.

Zeilen van een Schip groot 235 last.

Dit Schips groot zeil was breedt zonder bonet 22 kleedt, diep 14 ellen, en hadt aan doek met de bouts 328 ellen. De fok met een bonet breedt 19 kleedt, diep zonder bonet 12 ellen, het bonet is diep 3½ ellen, t'zamen 15½ ellen, aan doek met de bouts 309 ellen. Het grobt mars-zeil boven breedt 12¾ kleedt, onder 21 kleedt, diep 18 ellen, aan doek met de bouts 307 ellen. Het voor mars - zeil boven breedt 10¾ kleedt, onder 18½ kleedt, diep 15 ellen, aan doek met de bouts 244 ellen. De bezaan met een bonet breedt 16 kleedt, achter diep 20½ ellen, aan doek 170 ellen. De blinde breedt 14 kleedt, diep 8½ ellen, aan doek 119 ellen, van Hollandts kanefas. Het stagh-zeil was van Fransch kanefas, en breedt 16 kleedt, achter diep 16 ellen, aan doek 128 ellen. Het stagh-zeil tot de stenge stag onder breedt 8 kleedt, achter diep 13 ellen, aan doek 52 ellen. Twee ly-zeils tot de mars-zeils, elk boven breedt 1 kleedt, onder 5¼ kleedt, diep 18 ellen, aan doek 114 ellen, van Vlaams doek. Twee ly - zeils aan de groote ree, boven breedt 1¼ kleedt, onder 5½ kleedt, diep 17 ellen, aan doek 106 ellen, van ever-doek. Twee poort - zeils, ieder breedt 6 kleedt, diep 6 ellen, aan doek 72 ellen. De boven-blinde van ever-doek, breedt boven scheeps 6 kleedt, onder 11½ kleedt, diep 11½ ellen, aan doek 91 ellen. Het groot bram-zeil boven breedt 4¾ kleedt, onder 8½ kleedt, diep 8½ ellen, aan doek 58 ellen. Het voor bram-zeil boven breedt 3¼ kleedt, onder 7 kleedt, diep 7½ ellen, aan doek 42 ellen. Het kruis-zeil breedt 4¾ kleedt, onder 9 kleedt, aan doek 61 ellen, Vlaams doek.

Zeilen van een Schip, lang 126 voet, wydt 26½ voet, hol 13 voet, voerende 225 lasten.

Een groot zeil van 21 kleedt, diep 14 ellen, aan doek met de bouts 298 ellen. Een groot bonet van 21 kleedt, diep 3¼ ellen, aan doek 69 ellen. Een fok breet 18 kleet, diep 12 ellen, aan doek met de bouts 219 ellen. Een fokke bonet breedt 18 kleedt, diep 3½ ellen, aan doek 33 ellen. Een groot mars-zeil, boven breedt 12 kleedt, onder 20 kleedt, diep 18 ellen, aan doek met de bouts 302½ ellen. Een voor mars-zeil, boven breedt 10 kleet, onder ruim 17 kleet, diep 15 ellen, aan doek 206 ellen. Een blinde, breedt 14 kleedt, diep 8½ ellen, aan doek 119 ellen. Een bezaan, breedt 14½ kleedt, achter diep 18 ellen, aan doek 134 ellen. Een stag-zeil, breedt 16 kleedt, achter diep 17 ellen, aan doek 147¼ ellen. Een boven-blinde, boven breedt 9 kleedt, onder 16 kleedt, diep 11½ ellen, aan doek 136 ellen. Een kruis-zeil, boven breedt 7 kleedt, onder ruim 13 kleedt, diep 9 ellen, aan doek 92 ellen. Een groot bram-zeil, boven breet 6 kleet, onder 11 kleet, diep 8½ ellen, aan doek 73 ellen. Een voor bram-zeil, boven breedt 5 kleedt, onder 9 kleedt, diep 7½ ellen, aan doek 55½ ellen. Vier ly-zeils, boven breedt 2 kleedt, onder 9 kleedt, diep 2 ellen, t'zamen aan doek 18 ellen.

Noch maakt men de Zeilen na volgende maten, ieder gevoeght na hare Scheepen, of na de wille van den Schipper.

Als een groot zeil van 17 kleedt is, en diep 14 ellen, dan mag het bonet diep zyn 3 ellen, t'zamen diep 17 ellen, aan doek met de bouts 302 ellen. De fok van 14 kleedt, diep 11½ ellen, het bonet diep 3 ellen, t'zamen diep 14½ ellen, aan doek met de bouts 210 ellen. Het groot mars-zeil diep 15½ ellen, boven breedt 10 kleedt, onder 16 kleedt, aan doek met de bouts 205 ellen. De bezaan met zyn bonet breet 13 kleedt, diep achter 17 ellen. Het voor mars-zeil boven breedt 10 kleedt, onder 16 kleedt, diep 12½ ellen. De blinde diep 8 ellen, breedt 14 kleedt, aan doek 116 ellen. De boven-blinde boven breet 7 kleet, onder 11 kleet, diep 10½ ellen. Het bram-zeil boven breedt 6 kleedt, onder 9 kleedt, diep 7½ ellen.

[pagina 158]
[p. 158]

En als het groot zeil breedt is 19 kleedt, meer of minder, schikken zich de andere zeilen na gelang.

Een Galjoot, lang 75 voet, wydt 19 voet, hol 10 voet, voerende 50 last,

Heeft mede wel, zoo by ondervindinge heb gezien, een zeil dat onder breedt is 12½ kleedt, boven 11½ kleedt, achter diep 25½ ellen, met zyn bonet, en't is van vooren gesneden, aan de eerste gilling is de grootste snede, de andere daar na zyn wat verminderende, tot de twee achterste kleeden toe, welke recht-draats moeten zyn: voor onder de mast moet het 4½ kleedt gegilt wezen, en daar zyn vyf recht-draatze kleeden, achter drie kleeden opgesneden, hier worden dan de bonets af gesneden, zoo veel als men daar af snyden wil, 't zy een of twee: de naden en de gillingen moeten op de ellen afgetekent staan, en met een touwtje gemeeten worden, tot dat men 8½ ellen gillings heeft. De breede fok is breedt 11 kleedt, diep 16 ellen, en heeft boven een reef, 't geen aan de eene kant diep is 6 ellen, aan de andere kant loopt het tot niet, zoo dat het reef 6 ellen schuin is, en wort by noodt tot een gaffel-zeil gebruikt:'t heeft onder ook een reef, diep 3 ellen. Het top-zeil is onder breedt 11 kleedt, boven 7 kleedt, diep 12 ellen; heeft in elke schoot een blokje, en op elken zyde drie leuvers. De bezaan is breedt 10 kleedt, diep 12½ ellen, en heeft onder een reef, diep 2 ellen: het lyk komt een half elle boven 't reef. De kluif-fok is breet 9 kleedt, achter diep 19 ellen, en boven voor de stomp 1 elle afgesneden, zoo dat'er noch achter blyft 18 ellen; het is voor opgesneden 3 kleedt, achter 2 kleedt, zoo dat' er noch 4 vierkante kleeden in de midden blyven: op de twee laatste kleeden wort het van onderen achter op gezoomt, en gelykt; het eerste lyk is dik 5 paar, daar na neemt men na vooren een lyk dik 11 paar, en wordt boven met twee oogen gestoken, gelyk men een ree-zeil steekt: heeft een reef met een bonet, diep 2½ ellen; men zet achter op het reef een bout, en daar op twee reef-gaten, daar de leuver in komt. De smalle fok is breedt 8½ kleedt, achter diep 20 ellen, voor 20½ ellen: hier gaat boven weer 1 elle af voor het blok, zoo dat het achter noch 19 ellen blyft, en voor 19½ ellen: heeft twee reven met banden, het onderste reef is diep 3 ellen, en 't ander 2½ ellen: deeze reven zyn met gaten, en achter op de reven twee bouts, op ieder bout twee leuvers; doch voor behoeven geen bouts te wezen, want daar komt maar een leuver op twee reven: deeze leuvers worden door reef-gaten gestoken. De blinde is breedt 4 kleedt, diep 4 ellen. De bezaan is breedt 4½ kleedt, achter diep 7 ellen, voor aan de mast 6½ ellen. De fok is breedt 3 kleedt, achter diep 5½ ellen.

De gaten in de blinden zyn om het water te lozen, als de boeg-spriet te veel bokt, en het zeil water schept, by storm.

Tot een Schip van 150 lasten wiert van oudts, hier ter Stede, drie balen Fransch kanefas voor de zeilen gebruikt.

Ga naar margenoot+Plinius zeght, sprekende van het zeil-doek, en den hennip, dat 'er een kruit is 't geen Egypten aan Italien doet naderen (verstaande door dit kruit den hennip, waar van het zeil-doek wordt geweven): Het is wel stout volk, voeght hy daar by, 't geen kleeden derft opzetten, om windt te vangen, en wien het licht schynt in de baren te dobberen, als of het niet genoegh was dat men te lande stierf, maar dat men noch onbegraven in de zee moest dryven. In het eerste Hooft-stuk, alwaar hy van vlas handelt, spreekt hy aldus: Vlas is een stoffe dat ons mede ten verderve strekt; want daar mede leggen wy ons zelven meer listen en lagen, als aan eenigh gedierte. Waar op te antwoorden staat, dat de doodt over al even na is; doch te water alleen nader schynt als te lande.

Hyginus meldt, dat Isis de vindster is geweest van de zeilen, wanneer zy haar zoon Harpocrates gong zoeken.

Het garen tot zeil-doek wert nu ter tydt gesponnen van fyn geklopte hennip.

De maat der zeilen werdt mede wel geschikt na het gebruik, waar toe de Scheepen gebezight zullen werden.

Op Jacht-scheepen, of die geene welke uit zyn om andere in zee te vervolgen, maakt men veel zeils.

Kleine Scheepen zeilen in 't gemeen beter als groote, niet alleen om datze lichter zyn, maar om datze meer zeil voeren; want indien de zeilen op groote Scheepen evenmatigh gemaakt wierden na datze op kleine Scheepen zyn, zy zouden te groot vallen, en niet wel beheert konnen werden, waarom de zelve kleinder werden gemaakt als d' even-reden wel vereischt: hier om is't dat een klein Schip dikmaal beter zeilt als een groot.

Van het stellen der Zeilen.

De zeilen dienen niet al te strak of te bordigh aan de raas gehecht te zyn, maar op zulk een wyze, dat de windt, daar in blazende, de zelvige eenige rondtheit geeft; dus vat de windt beter in het zeil, of kan meer beweging aan het doek over-

[pagina 159]
[p. 159]

geven, en het Schip zal beter voortgang hebben, 't en ware men zeer scherp by de windt zeilde.

De zee-luiden zyn van meeninge, dat de voorste zeilen de meeste voortgang aan het Schip verschaffen; gevende voor reden, dat de windt daar het Schip gelyk als trekt, en achter, of in de midden, maar alleenigh duuwt: ook dat de windt in de voorste zeilen de baren der zee beter snydt, om zyne nabyheit.

Voor hoeft men niet al te veel zeils te maken, op dat het Schip daar door niet te zeer kome te bukken.

Men houdt mede dat de bovenste zeilen meerder voortgang aan het Schip geven als de onderste, en zulks om dat zy verre van de zwaarte af zyn; want de mast is een hevel, waar aan hoe verder de werkende kracht, als hier de windt in 't zeil, (de voet van de mast voor vast-punt gestelt zynde) van het vast-punt is, hoe de kracht van meerder macht zyn zal, gelyk dat allen Wis-konstenaars bekent is. De bovenste zeilen slepen echter dit ongemak mede, datze lichter van boven neder komen, en in hardt weêr niet gebruikt konnen werden.

De zeilen versmallen na bovenen toe, om dat boven niet te veel windts zouden vatten, en de Scheepen doen om slaan, of voor te zeer in 't water duiken; ook om dat de masten boven minder verdragen konnen als onder.

Op half windt dragen alle zeilen, 't geen met een voor-windt niet kan geschieden; en by voor-windt geit men het groote zeil op, om windt aan de voorste zeilen te geven. Hier om zal een Schip ook meerder vaart maken met een windt van ter zyden, als met een voor-windt, schoon niet al ten voordeele.

Het driehoekigh achterste zeil kan het stuur helpen in tydt van noodt; want men kan dit zeil best zetten op de streek daar men heen wil, en het Schip moet noodt-wendigh van achteren gestuurt worden. Dit zeil wordt by voor-windt omgedraait, en wanschapen dwars tegen de mast gezet, wanneer men grooten haast heest.

Het is een yzere wet by de zee-lieden, geen windt vergeefs voorby te laten vliegen, als men de zelve vangen kan. Hier toe zoude men wederzydts buiten boort vleugels konnen verzinnen, gelyk men die by wylen aan de nokken van de rees ziet gehecht, geiken en ly-zeils genaamt, welke onder weinigh breeder zyn als boven: dit geschiedt in jacht maken, vlieden, en als men grooten haast heeft. Onder aan de mars-zeilen worden in zoo een geval wel mede zeilen gebonden, die men fatzen noemt; nevens een vin, achter by de vlag-ge-spil.

Voor een Schipper staat wel te letten, dat hy de zeilen zoo zet dat d'een de windt van d'ander niet vangt.

Eenige gevoelen dat zakswyze zeilen veel windt zouden vangen, en den loop verhaasten.

De Scheepen neemen den meesten voortgang als'er een greep-touws windt, of bak-stags koelte is, en dat met twee of drie streeken, van voor-windt af; want dan dragen alle de zeilen.

Als 't by de windt gaat kan men geen boven-blinde gebruiken, om dat die dan te veel wappert, en niet stevigh genoegh gezet kan werden. Ook kan men by hardt weêr geen boven-noch onder-blinde gebruiken; want zy doen in zulk een geval het Schip te veel duiken, en zyn, wegens hunne nabyheit aan 't water, niet wel te bestieren.

In storm wordt de bezaan gebolt, en de fok op steven gezet.

Hoe laeger zeilen, hoe bequamer bestiert konnen werden, en hoe zy minder gevaar loopen om van boven neer te geraken; waar om het een goede vondt zoude zyn, zoo men het zeil-werk dat nu boven staat ter zyden uit wist te stellen.

Hoe onstuimig het waait, de bezaan kan altydt gevoert werden, en is ook zelden onklaar.

In engtens, en daar men dikmaal wenden moet, gebruikt men alleen de voor-zeilen: met deeze giert het Schip minst.

Met de voor-zeilen doet men het Schip voor de windt om wenden, en met de achter-zeilen by de windt op. De reden hier van is, dat, dewyl het Schip op zyn middel-punt draaibaar is, het achterste deel, bewoogen werdende, het voorste een tegen gestelde wegh doet gaan; en zoo is 't ook met het voorste. Waar uit volght dat de bezaan de Scheepen by de windt doet voort gaan, en dat de blinde de zelve doet afvallen.

De zeilen werden hoogh of laegh opgehaalt, na men groote vaart, en meer of min windt-vang begeert.

Strak uitgerekte en gespannen zeilen vatten de meeste windt. Bordige zeilen doen de windt ter zyden uitspatten, en zyn daarom goet om by de windt, en met scherpe windt te varen.

Wanneer men vaart stutten wil, haalt men de mars-zeils op de rant, of zeer laeg.

Als men de Scheepen over staagh smyt, of tegen de windt om laat gaan, moet men de fok laten loopen, anderzins loopt men

[pagina 160]
[p. 160]

gevaar van een uyl te vangen, of dat het Schip op zyn gat deist.

Op droogten luisteren de Scheepen weinigh na hun roer; dan moet men de zelve met de zeilen stuuren,'t geen met ophalen, laten vallen, en dus of zoo te stellen, geschiedt, na de konst van ervaren zee-lie-den: deeze zeggen, dat dit veroorzaakt werdt door dien het zandt zuight, en het roer na zich haalt. Doch waarschynlyker wert geoordeelt, dat de weinig tusschen-standt van kiel en grondt een zeer snelle en groote omloop van water veroorzaakt, en dat de schielyke inval des waters in het ledig, 't welk het Schip achter komt te maken, het roer ongeschikt doet schudden, en het achter-schip onmatelyk bewegen, waar door het stuuren noodtwendigh bezwaarlyk vallen moet.

Men vindt verstanden die willen dat men alle de zeilen op een Schip vierkant make, of evenzydigh driehoekigh, en die spalke met veele dwars-houten, meenende dat de zelve dus beter windt zouden vatten: 't geen, myns bedunkens, onpryzelyk is, en veel ongemakken te scheep zoude na zich slepen.

Heden, terwyl dit schryve, komt my een ontwerp te vooren van het zeil-werk eens Fluit-schips, 't geen nu wordt gemaakt, zullende dit bestaan in een groot smak-zeil, met een gaffel, aan een zeer grooten mast hangende, daar een bonet onder aan komt, 't welk met een reef ingebonden kan werden. Deeze groote mast staat omtrent op 6 of 6½ voet over het derde deel van 't Schip, van vooren te rekenen, voor het groote luik. (Op gemeene Smak-scheepen staat de mast op een derde van vooren. Op gemeene Fluiten zet men de mast veeltydts te midden scheeps, of een weinigh meer na achteren, staande de zelve achter het luik.) Dit Schip zal achter een groot bezaan-zeil voeren; met een overloop, gelyk als op de Jachten. De zeilen aan de boegh-spriet, en fokke-mast, zyn als op gemeene ree-zeils Scheepen; behalven dat gestadigh een stagh-zeil gebruikt zal worden. Het opper-zeil aan de groote mast is smak-zeils gewys. Met deeze toestel wort gelooft (hoewel tegen myn meining) dat het Schip bequaamlyk zal konnen varen, wyl de meeste windt-vang om laegh wert gedaan, en al de zeilen zeer gemakkelyk te beheeren, in te nemen, en uit te zetten zyn.

Hoe men de Zeilen best ter windt-vang stelt.

Om dit te doen, zoo maakt dat een linie, of streek, getrokken van achter de zeilen af, regel-recht en even-wydigh met de windt-straal, tot aan het over staande boort toe, zoo lang is, als een linie van de zelve zeilen aan boort, tot daarzy de voorige linie snyden: by voorbeeldt, in de figuur A.

A B is de windt-straal, D C het zeil: ik zeg dat A L gelyk aan A C moet zyn, om 't vereischte te voldoen, en de windt best in 't zeil te doen vatten. Dit wort beweezen door middel van de volgende betoogingen, als te bespeuren is op het einde van de zelve, in het vervolgh. Gelyk hier mede ook beweezen wordt, hoe men de streek des windts weten kan, der zelver kracht bekent zynde; als ook het Schips loop, ofte koers: ook hoe veel minder beweging alle zyd-winden, na haar wezen, aan het Schip geven, dan of zy vlak in de lakenen vallen; aanmerkende, en toestaande, dat een voor-windt de meeste beweging en voortgang aan het Schip geeft, 't geen in deezen is geoorloft.

Eerste Voorstel.

Zoo een lichaam op een water-passe vloer, met een effen vlakte rechthoekigh op de vloer staande, voort gestooten wordt, dan zal het lichaam rechthoekigh van het stootende vlak af loopen.

Laat A B, op de plaat by B, het stootende vlak zyn, dat voort gestooten wordt langs de linie C D, E het lichaam, D F Ga naar margenoot+rechthoekigh op A B: ik zeg, het lichaam E zal langs de linie D F loopen; want de duwing van de vlakte A B kan geen kracht op 't lichaam E doen, om dat na A of B te bewegen, overmidts de vlakte, effen en gladt zynde, geen oorzaak geeft om een bewoogen lichaam elders te laten heen rollen, als daar het van een lichaam, 't geen het zelve onmiddelyk raakt, rechthoekigh heen gedreeven wort, schoon dat lichaam weder schuins, en van ter zyden bewoogen wort. Alleenlyk dan kan het lichaam E, zynde rechthoekig met het vlak A B, door de beweging des zelven vlaks bewoogen worden, te weten langs de linie D F.

Tweede Voorstel.

Zoo een vlakte door een scheeve linie geduuwt wort, dan zal de duwende kracht tot het drukzel, of 't geen gedrukt werdt, op het vlak, als de gezeide scheeve linie, na een linie aan 't eindt deezer scheeve linie, rechthoekigh op het vlak zyn.

A B zy het gegeven vlak in de figuur C, C D een scheeve linie, langs welke A B geperst wert, D E rechthoekigh op A B: ik zeg, de kracht, waar mede het lichaam langs D C geduuwt wort, is tot de leiding des vlaks A B, als C D tot D E.

[pagina *35]
[p. *35]


illustratie

[pagina *36]
[p. *36]


illustratie

[pagina 161]
[p. 161]

Laat (om dit te betoogen) A B D een pylaar zyn, D F een scheeve hef-linie, D G een rechte hef-linie; laat de trekking aan C F gestelt zyn even aan de duwing aan C D, het vlak dan zal door trekking of door duwing even veel lyden: indien nu het vlak langs E G getrokken wierdt, alzoo dat de vlakte A B door deeze trekking even zoo veel quam te lyden, als door de trekking aan C F, of de duwing aan C D, dat is, zoo de trekking aan E G even stalwichtigh ware met die aan C F, zoo zal, door het 19e Voorstel van Stevins Weegh-kunst, de trekking aan C F, of de duwing aan C D, tot de trekking aan E G, of het lydende vlak A B, zyn als C D tot D E.

Vervolgh.

Het blykt dan in een lichaam 't geen voort gestooten wert, als in 't eerste Voorstel, dat de linie C D tot G C is, als de kracht die langs C D aan gewendt wordt op het lichaam E, tot de beweging die het lichaam E ontfangt.

Derde Voorstel.

Zoo een lichaam, als e, op een water-passe vloer, tegen eenige muur of verlet, als ab, leit, gelyk in de figuur D, het welke geduuwt wort met een recht staande vlakte c b, langs een linie die rechthoekigh op c b komt, als hier d f, zoo zal de kracht aan d f, tot de kracht die het lichaam lydt, zyn als a b tot a d, wel verstaande zoo a d f een rechte hoek maakt met d b.

Laat B D aangemerkt zyn als een schuinse vlakte, gelyk in 't voorgaande, en laat I G evenwydig met A D F, E H met A B, en K L rechthoekig op A B zyn: dit zoo zynde, en E L, aangemerkt als hef-linie, van een trekkende kracht aan G, die het lichaam zoo veel tegen houdt, als het zelve van C D B geduuwt wordt, ('t welk hier gestelt mag werden) en E M, hef-linie, van een kracht aan H, die het lichaam E insgelyks in even-wight met het geduuw kan houden: dit zoo gestelt, zoo zal wederom, door het 19e Voorstel van Stevins Weeg-konst, E L tot E M zyn, gelyk de kracht aan G, of het geduuw aan F D, tot de kracht aan H, of tot die kracht, die het lichaam E langs de linie H M E dwingt: maar dewyl E M en E L even wydigh zyn met A B en A D, zoo zullen de hoeken E en A even zyn; desgelyks zyn de hoeken E M L en A D B beide recht, en daarom de drie hoeken E L M en A DB gelykformig: daar uit dan volgt, dat A B tot A D is, als E L tot E M, of gelyk de kracht aan G, of de duwing aan F D, tot de kracht aan H, of die kracht, waar door het lichaam E voort gestuuwt werdt.

Vierde Voorstel.

De kracht te vinden, waar door een lichaam op een water-passe vloer voort gaat, langs een verlet, door een stootent vlak, dat schuins wort gedreeven.

Laat, als vooren, in deeze gestalte by E het lichaam zyn, A B het verlet, A C het duwendt vlak, welk langs G H geduuwt wort, het begeerde is, de kracht te vinden waar door het lichaam E langs A B voort géduuwt wordt, als aan G H; het zy, by voorbeeldt, dat het 10 pondt gewigt was. Laat G C rechthoekigh getoogen zyn op A C, en B DF rechthoekigh op de zelve A C, en laat bevonden worden H G tot G C te zyn, als 5 tot 4: Ik zegh, 5 geeft 4, wat 10 pondt? komt 8 pondt, die aan F D behoeven zoude, om het lichaam E met gelyke kracht voort te duwen, als met 10 pondt aan G H, door het tweede Voorstel. Laat nu A B tot B D bevonden worden te zyn als 4 tot 3: Ik zegge, 4 geeft 3, wat 8 pondt aan F D? komt 6 pondt voor 't begeerde, dat is de kracht waar mede het lichaam E langs het verlet A B voort geduuwt werdt met een schuinse stooting aan G H van 10 pondt; en zulks door het derde Voorstel.

Vyfde Voorstel.

Gegeven zynde een linie, waar langs een effen vlak voort geduuwt wort, om een lichaam langs een gegeven verlet te doen schampen, de standt van het duwendt vlak te vinden, om het lichaam met de meeste kracht te drukken, of voort te doen gaan.

Eerste Voorbeeldt.

A zy in de plaat by F het lichaam, B C het verlet, E F G de linie daar de kracht aan gedaan wordt, die ik rechthoekigh op't verlet stel. Om nu het vlak C D alzoo te stellen, dat die de meeste kracht op het lichaam A doet, zoo stelt G C even aan G F, trekkende C F D, en die zal zoo de begeerde linie zyn, waar na het vlak gestelt zal werden, om op zyn alderbest, en met de meeste kracht het lichaam A voort te duuwen; want de twee zyden des driehoeks F G C even zynde, zoo zullen de hoeken G F C en G C F even zyn, en elk half recht, desgelyks ook de hoeken D F E en D E F des driehoeks D E F, als mede de hoeken F CB en F B C des driehoeks B F C, om dat deeze drie hoeken gelykformig zyn: Ik zegge dan, E F ℞ 2 geeft E D 1, wat geeft 10 pondt, de kracht die ik aan E F stel? komt ℞ 50 pondt voor de

[pagina 162]
[p. 162]

drukking des vlaks: wederom zegge ik, gelyk B C ℞ 2 tot B F 1, alzoo ℞ 50 pondt drukking, die het vlak lydt, tot 5 pondt voor de kracht, waar mede het lichaam A voort geduuwt wordt. Maar laat ons ook eens stellen dat C G meerder is als G F, te weten als 4 tot 3, als dan zal E F tot E D zyn als 5 tot 4, om dat de hoeken G F C en D F E even zyn, en de hoeken F G C en F D E beide recht, en daar om de drie hoeken gelykformigh; desgelyks om dat de drie hoeken F G C en B C F een gemeene hoek C hebben, en elk een rechte F G C en B F C, zyn de drie hoeken F G C en B C F gelykformigh, en daar om B C tot B F, als 5 tot 3: Ik zegge dan, E F 5 geeft D E 4, wat 10 pont kracht? komt 8 pont drukking of lyding des vlaks; wederom B C 5 geeft B F 3, wat 8 pont drukking? komt 4⅘ pondt, waar mede het lichaam A gedrukt wort, welk minder is als 5 pondt, die wy eerst gevonden hebben: desgelyks indien wy G C minder stellen als G F, zoo zullen wy 4⅘ pondt vinden voor de kracht die het lichaam A drukt, te weten, stellende G C tot G F, als 3 tot 4; en daar om, G C en G F even zynde, zoo zal de duwing aan E F het voorderlykste zyn.

Tweede Voorbeeldt.

Laat wederom A aan de gestalte G het lichaam zyn, F DG de linie waar langs de kracht geschiedt, B C het verlet, niet rechthoekig op F G: om dan het begeerde te vinden, stelt G C even aan G D, en trekt C D E, welke het begeerde vlak zal zyn; want D F tot E F zyn 5 tot 3, 't geen hier, na het voorbeeldt van Stevin, geoorloft is te nemen: zoo zeght nu, 5 geeft 3, wat 10 pondt kracht aan F D? komt 6 pondt lyding des vlaks. En nademaal G D en G C even zyn, zoo zyn ook de hoeken G D C en G C D even; maar G D C is ook even aan E D F, E DF is dan even aan G C D of B C D, en de hoeken B D C en D EF zyn beide recht, en dien volgende de drie hoeken B C D en E D F gelykformigh, daar om is C B tot B D, als F D tot E F, namentlyk als 5 tot 3: Ik zegge dan, B C 5 geeft B D 3, wat 6 pondt lyding des vlaks? komt 3⅗ pondt voor de kracht waar door het gewight A gedrukt wort. Indien wy nu G C minder of meer stellen als F D, dan zal het lichaam A zoo veel niet gedrukt worden, gelyk men door rekening kan na speuren, en daar om is deeze standt des vlaks D C het vorderlykste.

Het tweede Voorbeeldt des vyfden Voorstels, byzonderlyk hier betooght, is door den hoogh-geleerden Heer Burchert de Volder, Professor tot Leiden, d'eerste maal algemeinlyk verklaart, en my, Algebraice uitgerekent, toe gekomen, 't geen ik, om zyn waerdigheit, hier laat volgen; waar toe dient de figuur A, hier nevens in gevoeght.



illustratie
De streek des windts FG bekent zynde, en 't verlet BC, zoo is de hoek DGH bekent, en dien volgens ook de reden van DG tot GH, die zy als a tot b: de kracht van FG zy ɔo c.


[pagina 163]
[p. 163]


illustratie

Eerste Vervolgh.

Door het vierde Voorstel is nu open-baarlyk een middel getoont, om door rekening te vinden met wat kracht het Schip voort geduuwt wordt, als de kracht des windts tegen het zeil, nevens de streek des windts, als mede de standt des zeils gegeven is. Laat A B, by de figuur H, een Schip zyn, 't welk door 't roer gedwongen wordt langs A B of F G te loopen, C D zy de streek des windts, E F het zeil; laat de windt 1000 pondt wegen, of zyne kracht maghtigh zyn uit te werken als of zoo zwaar woegh, die langs C D, of diens even wydige, op het zeil valt, en laat bevonden wezen D C tot E C te zyn als 5 tot 3: Ik zegge, D C 5 geeft E C 3, wat 1000 pondt? komt 600 pondt lyding des zeils. Wederom zy, by voorbeeldt, G F tot G D bevonden als 5 tot 4: 5 geeft dan 4, wat 600 pondt? komt 480 pondt voor de kracht die het Schip voort duuwt; welk bewys klaar is door het vierde Voorstel voornoemt.

Tweede Vervolgh.

Uit het vyfde Voorstel blykt, hoe men voordeeligst het zeil op een Schip stellen zal, als de streek des windts bekendt is. Laat A B, in de figuur by I, een Schip zyn, zeilende van B na A, neemt E F als verlet, C D E zy de streek des wints, G D het zeil; 't welk aldus moet gestelt worden: stelt E F even aan E D, strekkende het zeil van E door D tot G, welke strekking, door het gemelde vyfde Voorstel, de meeste kracht tot voortgang van het Schip zal geven: 't geen is dat ik in den beginne voorstelde te bewyzen.

Dit kan van alle zee-varende lieden zeer lichtelyk in gebruik gebragt werden, meetende de lengte des boorts van daar het zeil dat snydt, tot daar de windt-streek het zelve boort snydt, zulks even lang makende met de linie van boort daar de windt-streek dat snydt, tot het lichaam des zeils toe.

Dat hier van ponden windts spreke, laat zulks niet vreemt voor komen; want men kan die wegen, of ten minsten haar kracht. Zoo 't woort gewight misstaat, neemt dat van graden of trappen in de plaats, en zegt, een windt van die trap, kraght of maght. Wel is waar, dat, wanneer men deeze dingen in practyk stelde, alles niet altydt juist zoude over een komen zoo als de zake hier op 't papier is gestelt, vermidts des windts maght zelden lang van een aart is, en de Scheepen door byzondere oorzaken licht afdryven, wegens d'onbestendigheit van 't verlet; ook om dat het gestel der zeilen niet is gelyk planken, die blyven zoo men haar zet, maar zich verrekken en verzetten op de minste beweging. Dit niet tegenstaande, laat de bewyzen van het voorgestelde in haar geheel, en neemt de gemelde practyk niet wegh, schoon de zelve altydt op zyn volmaakst, zonder verandering, niet in 't werk gestelt kan werden.

margenoot+
Staal.
margenoot+
Smits koolen.

margenoot*
Geproportioneert.
margenoot†
Proportioneel.

margenoot+
Masten.

margenoot*
Proportioneele.

margenoot+
Ezels hoofden.
margenoot+
Waar mede men masten in Scheepen zet.
margenoot+
Boeijer masten zyn zeer zwaar.
margenoot+
Zalen, en mast-toppen.

margenoot+
Wat men in acht moet nemen in het touw slaan.
margenoot+
Touw van helm.
margenoot+
Van stroo.
margenoot+
Van kokosboom.
margenoot+
Hoe men de touwen onder op 't Schip vast maakt.
margenoot+
Haar loop.
margenoot+
Sterk aangehaalt wandt is best.

margenoot+
Sec. lib. 19. in Naturali historia.

margenoot+
Vid. [...]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken