Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (3.79 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

(1948)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 47]
[p. 47]

Verzen aan de terug-keerende

[pagina 49]
[p. 49]
October draagt in vree
 
October draagt in vreê wie sober heeft genoten
 
de zomer-vruchte', in lustelooze rustigheid.
 
Maar ik, wiens dagen als een vlucht van vooglen vloden,
 
steeds onvoldaan, naar u die de een'ge Zomer zijt,
 
mij heeft de rille Herfst zijn wrangsten wijn gegoten...
 
 
 
Zult ge thans keeren?... Mijn bezweren is te moe
 
dat het de laatste reize om uwe liefde doe.
 
- Misschien, misschien?... Ik voel in mij den tróost bezinken
 
dat beiden wij misschien, gesluiërd, de oogen toe,
 
denzelfden schampren wijn terzelfde schale drinken.
[pagina 50]
[p. 50]
Wees niet de schroom'ge
 
Wees niet de schroom'ge, die, in loomer avond-komen,
 
herdenken zwijgen doet;
 
ben ík de pleger niet, die met zijn eigen droomen
 
zijn eigen treurnis voedt?
 
 
 
- Treed nader, zie mij aan, en hoe mijn oog, gelaten,
 
géen liefde vraagt, o kind;
 
- ik heb de zeilen van 't verlangen neêr-gelaten
 
bij liggende' avond-wind...
 
 
 
En weder teeder in uw deinend over-peinzen
 
van ons geschéiden wee,
 
zal ons veréende droom misschien ten einder deinzen
 
der zélfde vrede-zee.
 
 
 
Want, kwam nog, wijlend in uw kommrend oog gegleden
 
de schaduw van mijn vróeger lied, -
 
draag ík dan, rústig, 't lévend leed van ons verleden
 
niet, niet?...
 
 
 
- - Wees niet de schroom'ge...
[pagina 51]
[p. 51]
Gij kunt niet wijken
 
Gij kúnt niet wijken; en ik zie uw lippen prijken
 
glans-vochtig als een vrucht in prillen morgen-tijd...
 
Gaat thans niet, schóone, onze aarzel-vrome schuchterheid
 
't lach-teedre doen van vreemde kinderen gelijken?
 
 
 
- o Ween niet meer: we zullen sámen treurig zijn
 
tot ons een nieuwe vreugde in stilte moog' genaken.
 
En hoop. Misschien wordt ons een liefde-nieuw festijn
 
't herdenken dat we traan aan traan gezámen zullen smaken.
[pagina 52]
[p. 52]
Gij zult me niet meer kennen
 
Gij zult me niet meer kennen, die me kende'...
 
 
 
Noch, gij, die weet hoe 'k mijn begeeren wond en wendde
 
om uw onachtzaam-reede of toeë schoonheid, 'lijk
 
een welk'ge winde rankt om een bezónden eik;
 
vreemde geliefden van mijn drift, bestemde vrouwen
 
die voert in uw gelaat 't verholen merk gehouwen
 
dat mijn verlangen brandde uit iedren wrangen blik;
 
zware, ongesmaakte en duistre vruchten-pracht, die ik,
 
droef-moede beedlaar, in géen avond-tuin genaakte;
 
o menigvoud'ge vrouw die, dicht-omwaadde of naakte,
 
herinn'ring aan mijn trots of mijn begeerte draagt,
 
en rilt wellicht bij 't beeld dat ge in mijn oogen zaagt
 
van schrik om vreugde en nijd om ongeleden pijnen;
 
en gíj die, onbezeten-schoon, in u voelt schrijnen
 
spijt om versmade, zomer-rijpe manlijkheid:
 
vrouwen die zoenen-loom of bitter-wachtend zijt,
 
nu lamme zomer óp naar torven herfst wil deinen,
 
gij zult mij niet meer kennen, vrouwen...
 
 
 
Noch gíj, noch gíj, die mij bemínt, die mij bemínt...
 
 
 
Gij weet het, o mijn vreemd en teeder-schromend kind,
 
en, wetend, hoe 'k mijn vreugd aan ándre heb geschonken,
 
toch treedt uw prille zoen bedeesd mijn lippen naêr...
 
- Thans zijn mijn leden, in hun moeheid, neêr-gezonken;
 
ik zie uw rijpen mond, en 't wegen van uw haar,
 
en 'k min u nóg, en ween, en ríl u te beminnen,
[pagina 53]
[p. 53]
 
o simpel-schoone vrouw die ongeschonden zijt,
 
en draagt een liefde naar mijn moede dierlijkheid
 
en zuivre wanen naar mijn schamper-matte zinnen...
 
 
 
Gij zult mij niet meer kenne', o gij, die vroeger waart
 
de stille vlamme in vaderlijken vrede-haard...
 
 
 
Ik ging: daar was een zón voor mijn begoochelde oogen;
 
- en thans, dat mijn gelaat, behoond en bloed-bespogen,
 
herdenkens-strak, naar oude heerden keeren gaat,
 
voelt het de vlamme naauw die stil het tegen-slaat.
[pagina 54]
[p. 54]
Ik hoor de nacht die nader-zijgt
 
Ik hoor de nacht die nader-zijgt, -
 
en beider zwijgen...
 
Ik voel uw hoofd naar mij geneigd,
 
- zal 't mijne neigen?
 
 
 
Uw aangezicht is vreemdlijk stil
 
in 't schemer-leven...
 
Ik zie het laatste dag-geril
 
in de avond-dreven.
 
 
 
- Is dit een einde of een begin?...
 
Uw handen glanzen;
 
uw blik is als violen in
 
verslenste kransen...
 
 
 
-- Ach, is ons lijf voor eéuwig moe,
 
en onze zinnen?...
 
Míj faalt de kracht, te zeggen hoe
 
'k u durf beminnen.
[pagina 55]
[p. 55]
Het weze dan, dat ik thans weer uw lief zal wezen
 
Het weze dan, dat ik thans weêr uw lief zal wezen,
 
o spiegel die het beeld van míjnen glim-lach draagt;
 
en dat mijn liefde, in schroom naar úwen schijn gerezen,
 
met vroegre woorde' uw liefde in schaamlen eerbied vraagt,
 
- meêlijdend om haar-zelf, zóo als een vooglaar waagt
 
met suizend fluite' een kranken vogel te genezen...
 
 
 
Ik ben gewond; ik heb een wonde, en die nog bloedt,
 
en die ik thans in liefde om úw geluk wou dragen...
 
- Ik weze uw lief, gij die geduldig zijt, en goed
 
dat gij mijn vreemden waan met eigen waan wilt schragen,
 
- meêlijdend om de vooglaars die 't genezen wagen,
 
met zoet gefluit, van 't vogelken, dat sterven moet.
[pagina 56]
[p. 56]
Wat deert me nieuwe liefdes- tijd
 
Wat deert me nieuwe liefdes-tijd;
 
wat deren waan'ge dagen?
 
'k Heb mij in bedden neêr-geleid
 
waar vreemde dooden lagen...
 
 
 
Wat schade aan hergenoten waan?
 
Misschien zal ik vergeten
 
hoe doornen langs een liefde-laan
 
mijn lede' aan stukken reten...
 
 
 
- Ik ben zoo blij, ik ben vreemd blij,
 
te kunnen stil geléoven
 
in nieuw-aanblazend min-getij
 
door oud-gekende hoven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken