Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzieToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (3.79 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 1. Lyrische poëzie

(1948)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 565]
[p. 565]

IV. Geboorte van den honig

[pagina 567]
[p. 567]
Stilte is de stelligheid
 
Stilte is de stelligheid die nooit begeeft.
 
- Ik streel uw haar, mijn broeder: onze zuster
 
dooraêmt de stilt', waar ze in de stilte leeft
 
bewuster.
 
 
 
Bij scheemren stikt ze een zijden roze, die,
 
mijn broêr, nooit in een vruchtb're zon zal leven.
 
Zij heeft een hart: daar komt een donk're bie
 
te beven.
[pagina 568]
[p. 568]
Gij rijst aan mij gelijk een vlindering
 
Gij rijst aan mij gelijk een vlindering van bloemen.
 
Reeds is de zoelt geen geur en 't bloed geen zoelte meer.
 
Mijn oor vergeet de stilte om naar 't omkransend zoemen
 
te luistren van een aldoor-schaarscher bijen-heir.
 
 
 
Nog sta 'k aan trossen rijk, aan bleek-geschelpte trossen
 
zooals uw keen'ge stam, o kromme acacia;
 
doch zal rondom mijn voet het drassig gras aldra,
 
van felle bloemen geel, aan vale bloemen rossen.
 
 
 
- Eerst waar de wind ze drijft komt cirkelend de spreeuw
 
die van haar schreeuw, en menigvoud, mijn boom omvademt.
 
Toch voel 'k reeds de einders naakt en open op den geeuw
 
waarin een zaal'ge winter ademt.
[pagina 569]
[p. 569]
Die mijn linker-hand omvingert
 
Die mijn linker-hand omvingert
 
laat mijn rechtre vlak en leêg.
 
Heel de herfst stolt in den wingerd;
 
heel mijn hart is heet en veeg.
 
 
 
Heil'ge koppigheid van 't lijden:
 
geene hoop meer om me-zelf;
 
slechts wat zonne bij 't verscheiden
 
en wat maan in 't laatst gewelf.
 
 
 
Neen: mijn eindlijk stoelken zetten
 
aan den rand waar de afgrond gaapt...
 
- Maar Gij zult mijn blikken betten
 
met Uw duister, en beletten
 
God, dat de ooge weent of slaapt.
[pagina 570]
[p. 570]
Sluit uwe oogen op het licht
 
Sluit uwe oogen op het licht:
 
dieper zal het branden...
 
Nimmer is me uw lief gezicht
 
liever, dan waar 't veilig ligt
 
binnen mijne handen.
 
 
 
Keer uw zinnen van den dag:
 
langer zal hij duren...
 
Rijker langend wordt uw lach
 
waar hij schemert door het rag
 
der verleden uren.
 
 
 
Neuren als een voorjaars-wind
 
bij geloken wachten...
 
Mondje, dat geen vraag ontbindt
 
oogen zonder vrees, o kind;
 
en uw haren, bleek en blind
 
als de maan bij nachte.
[pagina 571]
[p. 571]
Waar me uw hulp genaakte
 
Waar me uw hulp genaakte, en lachte,
 
lachte God uit uwe hulp.
 
In het nachtelijke fulp
 
ging een licht ontwakend wachten.
 
 
 
Waar mijn angst u zou verzorgen
 
in den nacht der ziekte: toen
 
streek van God een bleeke zoen
 
op uw aangezicht van morgen.
 
 
 
Ik en gij, - en tusschen beiden
 
beider zwijgen, vroom en bloô,
 
om wat schromend bindt. En zóo
 
aan ons zelven te verscheiden.
 
 
 
Blik in blik elkaêr te kennen
 
en verliezen, waar men vindt.
 
Oogen, heel der wereld blind
 
om aan Godes oog te wennen.
[pagina 572]
[p. 572]
Groeien uit het brassend weven
 
Groeien uit het brassend weven
 
van de zee, tot bloei verdicht,
 
en gelijk een straal te streven,
 
recht, naar de eenheid van het Licht;
 
 
 
recht, van uit de woel'ge vaalte
 
naar de klaart die kallem wacht;
 
- o mijn rijpe ziele, haal den
 
Hovenier die snoeit en lacht.
[pagina 573]
[p. 573]
Waarom verwijt ge mij
 
Waarom verwijt ge mij de paden te verlaten
 
die, van hun eigen blik verlicht, de menschen gaan?
 
De zee klotst om haar-zelf en, zonder baak of bate,
 
weet in haar slappen kom haar eindloosheid te slaan.
 
 
 
Ik heb geen doel, mijn God, dan van Uw wil geboden.
 
De zee slaat aan de maan de maat van allen tijd.
 
Ik ga geen wegen dan, misschien, den weg der dooden.
 
En 't is de weg der eeuwigheid.
[pagina 574]
[p. 574]
Er is geen tijd
 
Er is geen tijd. Wat gistren was
 
is wat vandaag me een liefde wijst.
 
Herdenken: ongedronken glas
 
dat morgen laaft en spijst.
 
 
 
Wat is me droeve scheppings-daad
 
en baren in 't gelaat der dood?:
 
een kindje dat aan 't schaetren slaat
 
daar 't wemelt in mijn schoot.
 
 
 
Welke is de krankheid die me pijnt
 
bij dreigend komen en vergaan?
 
Wij zijn, daar ze onbeweeglijk schijnt,
 
een sterre aan hare baan.
 
 
 
Wij reizen, en uit ieder punt
 
verrijst een einde, ontrijst begin;
 
waar alles wat het leven gunt
 
verlies is, en gewin.
 
 
 
En komt eens de ongenoode Gast
 
ons scheemren in 't vervaald gelaat,
 
o Dood, met avond rijk belast:
 
dàn wordt het dageraad.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken