Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertalingToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.73 MB)

Scans (5.28 MB)

XML (1.18 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2. Epische poëzie. Fragmenten. Ilias-vertaling

(1949)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

II. Het dalen

[pagina 133]
[p. 133]
 
Valt uit de kolken van 't licht,
 
uit den laaiënden baaiërd der wolken,
 
daar geen arend? En hangt,
 
hoog aan de diepte der lucht,
 
geen roof-vogel, die tuurt
 
en die pijlt van z'n azende blikken
 
door het gerafelde zwerk,
 
waar moog' dalen zijn vlucht?
 
Zoeken van honger zijn blikken
 
de plaats waar peistern gevalle;
 
waar zwaar bloed aan z'n tong
 
warreme lavinge brengt?...
 
- Neen, geen vogel en ís het,
 
een arend of andere vogel,
 
welke het lichtende zwerk
 
boort van z'n zwarte gedaant;
 
honger en is het, en dorsten en is het,
 
die 't ronkende naedren
 
melden, en toren en is 't
 
welke uit de wolleken grolt.
 
't Is, rijk-vliegend, een man.
 
En hij daalt. En z'n vlerken, bij 't dalen,
 
dragen der dalende zon
 
't rozig gelaat weêrkaatst.
 
Hangende, drijft hij. Hij wacht.
 
En z'n wachten is domlend. Zoo gonzen
 
brons-groen draaiënd in 't licht
 
vliegen bij middag-uur.
 
Wachtende wijlt hij een stonde...
[pagina 134]
[p. 134]
 
Tot plots uit een dieperen adem
 
't dommlen vergramt. Het gevaart
 
slenkt... En een stuwen begint
 
zijlings. Recht in het hart
 
van den wind gaat duwen de reize;
 
schreef-recht gaat in het ruim,
 
zichtbaar lijnend, het tuig.
 
Cirkelen teeknen het trechterend naedren.
 
De ronk is een zwerrem
 
naedrend, verwijderend, - naêr,
 
vèr weêr, kringende biên.
 
Nijdiger, nijdiger; ó,
 
dees nijdige naedring... - Nu glanzen
 
gouden de vlerken niet meer:
 
lager dan 't zon-licht staat
 
't varende tuig. Maar plots
 
en al gloeiend: 't gelaat van den vaarder
 
laat in het licht. Weêr staakt,
 
wetend zijn heerlijken stand,
 
dalen en vaart hij. Hij rust.
 
En de zonne is een gloed en een rust... Dan
 
ronkt weêr de aêm, en die zweeg,
 
waár dees man en de zon
 
scheidden in laatste bezoek...
 
En nu nadert de laatste, de zwarte
 
daling. Strijkende valt
 
- zwaluw ten avond - het tuig,
 
grauw plots, grauw aan den rusch,
 
die verzwart in den avond, en ruischloos
 
't moeilike vallen alleen
 
biedt nog de kilte des nachts...
[pagina 135]
[p. 135]
 
Zie, hij is rijzend de moeilike
 
schuite uit. Z'n handen, die beven,
 
slaan weêrzijds in de lucht;
 
ijlings snelt men hem toe.
 
Tillende arremen rechten den held
 
op z'n beenen, die zwichten.
 
Lomp hangt 't lijf hem. Hij rilt;
 
Grijnzende wringt hem de mond.
 
Breed is het koopren gelaat
 
in den duisteren hellem, en zwijgend.
 
Starende de oogen die blind
 
staan, en verbijsterd. De neus
 
trilt en vertrekt. En een duizel
 
aan 't voorhoofd walmt en verduistert
 
't vreemde gezicht, dat verdoofd
 
dompelen kwam uit de hoogt...
 
Angst is in 't harte der menschen:
 
is dood hij der menschen, geslagen
 
godliker schrik? - Doch neen:
 
schuddende recht hij den kop;
 
doet drie treden aan schragendë armen.
 
Dan, hevig en blijde,
 
niest hij, en, schaterend, lacht:
 
lachende gaat hij voorbij
 
aller gelaat, waar, juichend op-eens,
 
het gebroken den toover
 
voelt, die de man aan 't geheim
 
bond van de oneindelikheid.
[pagina 136]
[p. 136]
 
de vlieg-man denkt:
 
'k Zag de zon: geen licht dat m'n blik nog wekke.
 
'k Beet de zon: geen bete die still' m'n honger.
 
'k Mat de zon: welke einder die 't oog bevredig'?...
 
Arme geslaagne!...
 
 
 
- Want geen zege is vroed in het ledig harte
 
waar geen vrede ontwaakt uit het worstlen; geene
 
vreugde is schoon waar 't hoofd, na gewonnen ruste,
 
vragend en ijl blijft...
 
 
 
Vragen!... 'k Voer, rouw-dragend, het tuig in 't duister
 
waar het hoort... Zag 'k God in het teistrend aanzicht?
 
'k Wéet het niet... Zwaar zucht in m'n hart de kranke en
 
hankre begeerte...
[pagina 137]
[p. 137]
 
een dichter zegt:
 
Ben ik genezen, o God,
 
en het kleed van de warmende wanen
 
eindlik gescheurd, dat m'n mond
 
bitter, en rillend mijn leên
 
zijn? Was gulzig de lippë
 
en pralend de romp me, dat dronk en
 
kolder me laten koud
 
't lijf, en gefolterd de keel?...
 
- Duurzaam leeren! de vlucht
 
blijft ijdel den dwaas die de sporen,
 
lâag maar zéker, der aard,
 
voor 't onbekende versmaadt;
 
welke verlaat wat hem hoedt
 
en die slaakt wat hem bindt, om in 't ijle
 
't vreesloos wagen te slaan
 
zonder het zékere heil...
 
Ben ik genezen, o God?
 
o Behoedt me van verdere wanen;
 
laat, dat ik wone in het huis,
 
veilig en zonder begeert,
 
dezes, die vrede geniet
 
in het rustig verloop van de tijden,
 
wien de onbekende begeert
 
de eêlste genieting en is,
 
welke het venster en opent
 
op peilloos-diepe verschieten,
 
maar het betrouwen ontvangt
[pagina 138]
[p. 138]
 
eener geduldige ziel.
 
- Laat me genezen, o God,
 
en gedoog dat ik worde 'lijk deze...
 
Doch, waar schrijnend een wond
 
bloedt in m'n binnenst, o God;
 
waar 'k mag dragen de steek
 
die me sloeg dees speer der ontgoochling:
 
laat, dat ze bloede, m'n God;
 
laat dat ze nimmer en sluit!...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken