Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelenToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (8.05 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

(1947)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 286]
[p. 286]

Verzwegen verhaal

Hoe zou ik verhalen dit avontuur; hoe zou ik niet zwijgen óok dit avontuur?...

 

Het was (maar de glim-lach uwer schoone jeugd, kent zulk weêr-spiegelen niet, noch het koppig na-leven en weêr-leven in lastige hersenen van zúlke gestalten), het leek me te zijn 'lijk het beeld dat bij-bleef, zoel en aantrekkend, uit de hitte der koortsen, van toen ik zoo ziek was.

Ik lag in het diepe bed, en scheen me-zelf zeer vreemd en níet me-zelf; toen vroeg ik aan mijne moeder om een spiegel, dien ze mij reikte; ik zag: de gele sponde achter mij áan glanzend, de witte strakke lakens, twee kaarswitte kussens recht-hoekig achter mijn rechten nek. Maar mijn hoofd zag ik - dubbel: twée gelijke koorts-hoofden staande in 't zwoele bed; en, paar-gewijs, die vier holle oogen die glommen en glazerig staarden, en de twee felle monden met míjne lippen die laaiden, het hooge branden der vier blinkende juk-beenderen, en mijn duister-uitstaande haar als een welvige brug van hoofd tot hoofd, en mijn voor-hoofd: dubbel...

En vaak gebeurt het dat ik ze thans weêr ontmoet, staar ik lang in een spiegel, en zelfs bij de echtste vreugd:

[pagina 287]
[p. 287]

die twee meêwarig-schoone en koortse-heete hoofden die míjn aangezicht dragen; en dan zie ik mijn aangezicht weêr niet, en alleen díe gelaten, deze maskers die mijn gelaat dragen uit een herlevend verleden, in 't kleed mijner geleden ziekte. En mijn dagen van thans, mijn gezondheid en stevige gerustheid van tháns: ze schijnen alleen nog te zijn, wachters om eene heilige eeuwigheid, alleen nog te wezen om te waken op, om te dragen dit dubbel-beeld, dat twee-broederlijke beeld in 't éene gewaad van het verleden, dat is het gewaad van morgen misschien, mijn wezen voor altijd, misschien...

 

- Zoo wast me weêr, en eender, bij dezen nakenden na-zomer, na een winter van het wildst-uitspattende leven en brutaal brallen als nooit; na den schrijnenden angst van een geniepige lente; na deze laatste dagen als ooft in een koele na-middag-kamer waar buiten kookt de zon: rijst weêr de herinnering aan het avontuur dat ik u, mijn kind der steile steden, arm hoofdje dat vreemd luisterend zijt, o, niet verhalen zal: van een kleinen, grijs-huidigen en kinder-jongen sater dien ik, in de spanning van de pijnlijkste uren, ontmoette den vorigen herfst, ten boschkante... Hij leeft weêr, wáar ik me keere, treurig een beetje en zoo schuchter-wendend en gaande; ik zie hem in al de daden van mijn dag, en naast me aan de tafel der eet-malen, - en tháns, dat ik van hem zal zwíjgen...

Hìj is 't geworden, die mijn leven voert, en ik verzeker u dat ik niet vreugdig ben. Ik gevoel nú dat hij aanwezig was, toen we van winter slempten in de jammerig-desolate ontuchten, en dat hij zag in mijne oogen toen deze lente

[pagina 288]
[p. 288]

mij ernstig miek. - Thans loomt en zinkt de zomer, en naar mijn mond neigt wéêr zijn vochtige kus; en 'k weet vermoeid dat ik hem weêr meêlijdend en hartstochtelijk beminnen ga...

 

- Gij rilt?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken