Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen (1947)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelenToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.71 MB)

Scans (8.05 MB)

XML (1.54 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

proza

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

(1947)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 289]
[p. 289]

Klokken in den sneeuw

o Waren 't niet uw zoelende armen om 't huivren van mijn looden hoofd; had ik uw mond niet tergend aan den rand van mijn oor dat begeerig is van uw dralend lippen-aaien; sloot ik mijn oogen niet onder 't broeiïg tegen-gloeiën en kozend wachten en vlammend wegen van uw adem: de sneeuw daar-buiten, me-lieve, de sneeuw...

- Al is het geen verbazing geweest. Een al te diep bed bereidde zulk ontwaken. Sneeuw-stilte miek dit hoofd tot holle stolp. En de dag lángs is het niet beter geworden: de kamers vreemdlijk groot voor de óngewone blikken, en gij, me-lieve, wel wat ál te gewoon, wel hèel vrìendelijk-gewoon bevonden in den óndagelijkschen dag. Geen boeken hier, dan sommige van die vervelend mistroostige verhalen. En onder uwe sussende kussen, toen ik aan 't huilen ging, 't gevoel van wee en zoetheid des gewilligen drenkelings in een dooden vijver...

Een dag van onverbaasde vreemdheid, van afgetrokken vertrouwdheid in dit verdiepte huis, met deze ijzig-killere meubelen; eene beminnelijk-geniepige vijandschap van alle dingen... En waren 't niet uw zoelende armen...

- Want het sneeuwt daar-buiten. Het witte huis wordt duister in den zacht-aan wassenden sneeuw. De vensters worden grijzer op de vér-gezichten. Wij zinken

[pagina 290]
[p. 290]

langzaam, traag gezogen in de dons-blanke aarde, behuifd van de ros-grauwe lucht vol vlokkig-wollen logheid. Waarin, ten tuine, de zwarte spar, bezwaard van smalle hoogten sneeuw aan elken tak die lengerhande lager hangt. De vertrouwde merel, éenig angstig en melancholisch leven, en 't spijtig-schendige teekenen der zes uiteen-gezette teenen. En hier-binnen voelen wij, niet waar, dat wij heel langzaam zinken, als een vierkante glazen kooi die deemsterend zinkt in zee.

(o Dit koppig beeld: met wijd-open oogen dalen en dalen, diep, door stil en donkerend water)...

- Wij zitten aan den kalm-gloeiënden haard, en, omdat ik gehuild heb, glim-lach ik in strakke onbeweeglijkheid, eene gladde pijn die rijst in mijn rug, en ik zucht nog even met gesloten mond, en zie een kleinen vuur-glans vegen over een venster-ruit. De staan-klok hapert razerig. De muren wijd en duister; en, venijnigdonker brandend aan mijn vinger: een smaragd... Maar uwe armen zijn werkelijk weelderig, en hun plooi van weeke zoelte; en was het niet uw wakke mond aan den rand van mijn wrevelig oor, van mijn begeerig, maar eenigs-zins wrevelig oor...

Want hoe zou ik niet gelooven, lief, dat ge me werkelijk troost? Het komt immers van dezen sneeuwen dag, daar-buiten, en geens-zins gìj zijt het - immers zoo heel gewoon gebleven, en zoo moederlijk sussend van ‘malle jongen’ binnen den zelf-wellust uwer zwoel-sluitende armen, hier en heden in de ónalledaagsche bevreemding van deze kille meubelen en de talrijk-herlezene boeken en de giftige grijsheid der stijgende muren, - neen, gìj niet die me aldus...

[pagina 291]
[p. 291]

- - Maar opeens, in de vochtige lucht waar de avond in gaat wegen, in de klam-wollige lucht vol onroerende stilte, in de lucht die wiegend ontzijgen de pluizen aarzel-vlokken, de blauwende vlokken van sneeuw, daar openend gaat de zindering, die breekt en stokt en schijnt te wachten, de luisterende huiver-zindering, de kristallen trilling, heel verre, van nauw-tonend, van ronder-naderend, van, weldra, pril-rijp klokken-getamp. Er zeeft, traag en allengerhande, een teeder-keerende spel, bij telkens aanzwellende poozen, van klank door de grauwe watten lucht-tent. Er gaat, van klank, een zoelig-blazend ademen over 't malvende aarde-kleed, waar sneeuw schuift, aan 't korrelen en ebben.

Een tak weegt, beraden, zóo aan de sparre, dat een gescheiden klompje, ijzel-glinsterend, geluidloos ten gronde uiteen-valt. De merel luistert, scheef-kops. En het schijnt, in vroom-beschaamden ijver, maar zoetelijkblijde, te rijzen naar ons, naar over ons huis, al nader en nader en...

 

- Ja, hou me in uw zoelende armen, lief. Wilt ge ze alleen wat minder-dicht sluiten, zeg? Uw adem is op mijn oogen heel kozend; alleen maar wat schroeiërig, zie je, als bij erge verkoudheid. Zijt ge al erg verkouden geweest?...

Wend daarom het hoofd niet af; pruil toch niet, melieve. En - luister liever met mij naar de klokken, die wiegewagend leven in den sneeuw... Gevoelt ge 't?: Ons huis zínkt níet meer...

o Me-lieve, aldus in uwe armen te luisteren naar de

[pagina 292]
[p. 292]

pen in sneeuw-lucht; de zalige klokke-klanken die bevend cirkelen om 't schoonere huis; de blijde en bloode geluiden die gaan aan de wanden als lampen in matte bollen. Zie (ontsluit toch uwe armen wat, bitte): aan dichtere muren erken ik glanzend de platen... Bezie me (heb ik werkelijk gehuild?) dien gekken merel wippen daarbuiten!... En de lucht is heerlijk als door-licht albast, als 't hooge deel van een gelige was-kaars (uw mond van mijn oor, wil je!) waar de kleine vlam uit brandt... (Hou toch op, aan mijn oor te knabbelen!)...

 

- - De klokken. Ik weet niet, maar er is als een ronde toover geboren in den sneeuw. De schoone droomen voor van-nacht, me-lieve, van deze klokken, zinder-tampend door den slaap... Wilt ge even opzij gaan zitten? Wat méér nog, asjeblieft: dit boek nog even door-bladeren, gezellig...

 

- Hoe, ge huilt nu, gij?


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken