Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuur (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuur
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuurToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuur

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.24 MB)

Scans (7.27 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Editeurs

P.N. van Eyck

P. Minderaa



Genre

non-fictie

Subgenre

verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 5. Beschouwingen over literatuur

(1949)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 579]
[p. 579]

Maurice Gilliams
de dichter en zijn schaduw gevolgd van Een Jong Reiziger

Een jonge man schrijft, af en toe, verzen. Hij verzamelt ze tot een bundel van een honderd en tien bladzijden. Dien bundel zet en drukt hij met eigen hand. In het colophoon luidt het: ‘werden getrokken vijf en twintig exemplaren op Hollandsch papier, met de pers genummerd van I tot XXV’.

We hebben hier dus te doen, afgezien van den inhoud, met een werk van zucht naar schoonheid, van liefde en van bescheidenheid, - dat in dezen tijd haast zou doen denken, met zijne ongewoonheid, aan loos bedrog, indien schoonheid, liefde en bescheidenheid hier niet zoo overtuigend voor hen-zelf kwamen getuigen.

Een jonge dichter die zich niet dan tot vijf en twintig verkorenen richt, op een tijd des levens dat niets tot geluk uitzet als sympathieke erkenning; een jong kunstenaar die zijn geschreven woord in het gedrukte woord omzet met eene als kuische zuiverheid die alle aanstellerij uitsluit; een jonge, gevoelige man, die heel zijne geslotenschoone secuurheid samenvoegt - en erbij zijn dichterschap nederig verzwijgt, - in deze ‘Inscriptie ter eere van druk’.

[pagina 580]
[p. 580]
 
Het vluchtig wiel van zinnen, zonde,
 
zet koers op maagdelijke gronden,
 
van spreken, zingen, omgewoeld,
 
heeft het zijn gloeien afgekoeld
 
met teekens daartoe uitgevonden.

En deze tweede inscriptie:

 
Zucht in de pers maalt kruimge vrucht
 
- o mengeling, o schuchtre vlucht.
 
Letter-aan-letter komen snellen,
 
gefnuikt op 't schild der witte vellen.
 
Druk heeft hen glorierijk gesteld:
 
zwarte zuilen op besneeuwd veld.

Liefde en bescheidenheid. Schoonheid der typographische verschijning. Maar ook, bij dezen nieuwen Maurice Gilliams die zich tot op heden met karakterrijken eenvoud op een achtergrond wist te houden, waar zijne plaats niet was: eene liefderijk-bescheiden schoonheid in de geuite poëzie.

De bundel, die de heer Gilliams zoo vriendelijk was mij toe te sturen, is metathetisch samengesteld. Eigenlijk omvat hij twee boeken: zijne vroegere gedichten, die van 1918 tot 1920 gaan en die hij verzamelt onder den titel van ‘een jong Reiziger’, en de latere verzen, die hij tusschen 1921 en 1924 heeft geschreven, en die samen heeten ‘De Dichter en zijn Schaduw’. Oppervlakkig beschouwd zijn de twee deelen van elkander zeer verschillend: het is zeer natuurlijk dat, in de zes jaren tijds die het eerste vers van het laatste scheiden, de dichter

[pagina 581]
[p. 581]

heeft geëvoluëerd: te natuurlijker in een tijd, zooniet van verwarring, dan toch van buitengewoon-vlugge omwenteling. De koorts van dezen tijd uit zich ook in poëzie, niet enkel in ijlen: meer dan ooit zet ze zich in daden om, daden meestal van eene roekeloosheid die zich telkens vergist en gaarne verklaart zich te vergissen, om dan maar zonder ommezien andere banen in te slaan. Aan zulk dynamisme, dat in den aanvang onthutst maar dan toch zeer sympathiek aandoet, was het alleen maar door zijne brutale oprechtheid, en waar men trouwens al heel spoedig de mechanische roerselen van leert kennen, kon een jong dichter als Maurice Gilliams niet ontsnappen. Wie, onder de mannen van minder dan veertig jaar, is er aan ontsnapt?

Wie die, zelfs over de veertig, niet heeft ingezien dat deze nieuwere, of beter vernieuwde poëzie, hoe onbeholpen en wel eens pretentiëus in hare uiting, door hare primitiviteit, door hare forsche argeloosheid, hoe dan ook soms wel overmoedig in hare armoede, uitloopen moet op verruimde, verfrischte horizonnen? Het is zeer goed te begrijpen, het is zeer goed te billijken dat sommigen van de ‘nieuwe geluiden’ in onze Nederlandsche poëzie niet houden (al verbiedt het snobisme de bekentenis daarvan): aesthetisch genot berust ten slotte op bevrediging, dewelke afhangt van gewoonte. En wie is sterk genoeg om elke aangenomen gewoonte als eene verarming te verwerpen? Het belet niet dat wie de poëzie bemint om haar zelf, ze met liefde erkennen zal waar hij ze vindt, ook bij minder-sterke, en des te meer opdringerige personaliteiten.

Het is dan ook maar van-zelf-sprekend dat Maurice

[pagina 582]
[p. 582]

Gilliams, die eerst in 1918 debuteert, meegegaan is met zijn tijd, zooals men zegt. Maar men vergisse zich niet: de evolutie is bij hem in hoofdzaak formeel, veel meer dan zij emotioneel zou wezen. Het is een waarborg voor de werkelijkheid van Gilliams' dichterschap, dat de grond van zijne poëzie zich van meet af tot op heden zoo goed als onverscheiden voordoet, al kan getwijfeld worden aan de uitgebreidheid ervan: eene zelfde, zij het weinig bewogen lijn, loopt door heel zijn werk, die bewijst dat hij eerder elegisch-emotief dan wilskrachtigintellectueel is, zooals zoovele jongeren. Enkele tijdgenooten van hem zullen hem daarom verouderd noemen: zijn gedicht is niet eene opeenvolging van beelden die aan elkaar opvolgenlijk ontspringen, heel vaak op niets anders gedragen dan op een klank, zonder ander verband dan eene bloot-zintuigelijke logica (en tusschen haakjes, is dit ook al niet zoo heel nieuw; alleen werd het nooit zoo systematisch doorgevoerd als thans, ook in de Nederlanden, zij het dan onder invloed van Duitschland en van sommige Franschen als Blaise Cendrars en den aanvankelijken Jean Cocteau). Neen, het vers van Maurice Gilliams is niet onder te brengen bij het zoogenaamde ‘organisch-gegroeide expressionisme’: het behoort nog tot de poëzie die tot grondslag heeft een gevoel, en veel meer nog eene stemming. Ik zal niet zeggen dat zij daardoor beter is. Hier komt het immers aan op het gemoed, op den dieperen bodem die de stemming ondergaat: de rijkdom van het innerlijke leven bepaalt, ook buiten de poëtische ontroering, de meer of minder hooge waarde van het gedicht. En nu kan ik voorloopig nog niet veel zeggen van het diepere gemoeds-

[pagina 583]
[p. 583]

leven van Gilliams: de tijd zal leeren, hoesympathiek deze jonge dichter in al zijne bescheidenheid zich ook voordoe. Ik heb hier alleen willen wijzen opzijne dichterlijke geaardheid, en die in hoofdzaak eene gevoelige is.

De uiting ervan is, tusschen 1918 en 1925, verscheiden. Zijne eerste verzen ontwijken de klassieke formules niet: zij houden het zelfs meestal met eene enkele formule, die stokkerig aandoet en formeele schoonheid als het ware uitsluit, al heeft Gilliams toch wel eens vondsten als de volgende:

 
Ik ging naar de oude boot
 
en trok het zeil omhoog;
 
ik vaarde lang en schoon
 
voorbij een regenboog

Toch schrijft hij reeds sonnetten als:

 
De teedre starren bloeien bij miljoenen;
 
ik wandel op dees kronkelpad eerst vrij.
 
Geen stonde kwelt het nachtlijk kille tij
 
de schuchtre hoop, met zon mij te verzoenen.
 
 
 
Wat in mij leeft dringt kweelend buiten mij
 
(natuur: o voedster van de dorstige bloemen).
 
En wat zich moeilijk en bedeesd laat noemen,
 
gaat in gedroomde omhelzingen voorbij.
 
 
 
Thans ga en vind ik Een. De heesters zingen.
 
Hij draagt een zilvren spade in 't licht der maan
 
en op zijn baard de blaarkens van seringen.
[pagina 584]
[p. 584]
 
En toevend, spreekt: ik zal het rag beroeren,
 
de droeve stringen die uw vreugd bevaan
 
maar vrij, zal u nog dwazer kwaad ontroeren.

Heeft, waar hij ‘De Dichter en zijn Schaduw’ na zijn ‘Jong Reiziger’ dicht, en hier volkomen vrije verzen schrijft, met inbegrip van het Bijbelvers dat in onze poëzie niet meer reden van bestaan heeft dan de Perzische makamen, Gilliams de vrijheid terug gevonden uit de banden die hem in het regelmatige vers blijkbaar beklemden? Maak het zelf uit aan volgend voorbeeld (en merk tevens hoe de opvolgenlijke beelden niet zoo zeer uit elkander ontstaan dan dat ze bepaald zijn door de eenheid der stemming, zij het natuurlijk onbewust):

 
Uw pijp, de pen en ook wat koude,
 
op tafel een goedkoope bloem.
 
Van op uw stoel 't gezicht der daken
 
maakt vroeder met wat zeer ontroert.
 
Vertoon u staande bij de boeken.
 
Vertoon u klimmende in 't gedicht.
 
Uw oog vergroot,
 
uw mond trekt scheever in de hoeken,
 
uw hart ziet klaar voor elke vlucht.
 
Zoek nu en dan de schoone brieven
 
(ge zijt nog jong) uit vroeger tijd,
 
maar denk niet al te zeer aan liefde
 
waar menig vogel schreit.
[pagina 585]
[p. 585]

Ik zal niet zeggen dat dit een volkomen beeld geeft van Gilliams' aandoeningsmoment. Maar het toont getrouw het punt waarop zijne ontwikkeling gekomen is.

 

N.R.C. 7 November 1925.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over De dichter en zijn schaduw. Gevolgd van een jong reiziger


datums

  • 7 november 1925