Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat (1996)

Informatie terzijde

Titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat
Afbeelding van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaatToon afbeelding van titelpagina van Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (15.13 MB)

Scans (30.94 MB)

ebook (15.81 MB)

XML (3.04 MB)

tekstbestand






Editeur

Leo Jansen



Genre

poëzie

Subgenre

studie
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Wiekslag om de kim. Deel 2. Commentaar en apparaat

(1996)–Karel van de Woestijne–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[BM30] De blind-gewordene

Overlevering

M1: Manuscript H-10.
C1: Carnet H-72, p. 44r.
C2: Carnet H-83, p. 27r.
C3: Carnet H-96, p. 9v, 10r, 11r, 11v, 12r, 12v, 13r, 13v, 14r, 14v, 15r, 15v, 16r.
M2: Manuscript H-101,58-66.
P: Drukproef D H-103,[7v-8v].
T: Elsevier's geïllustreerd maandschrift 38.ii (augustus 1928), p. 98-103. /35/
D: Het berg-meer, p. 69-78.

Datering

Omstreeks 29 april 1927; begin 1928 - 1 maart 1928.

Ontwikkelingsgang

I

Samen met de titel van het openingsgedicht van de bundel, komt de titel van dit slotgedicht al voor in de eerste herziene versie van het eerste schema voor de trilogie (M1); zie de genese van [bm1]. Ook in het carnet van 1926 (C1), waar Van de Woestijne op enkele opeenvolgende pagina's plannen noteerde voor de opbouw van de bundel Het berg-meer, wordt ‘De Blind-gewordene’ als slotgedicht (postludium) genoemd; zie § 7.2 van de Ontstaansgeschiedenis.

II

Wanneer Van de Woestijne een begin maakte met de tekst van het gedicht, is niet precies aan te geven. Op zeker moment schreef hij met blauwe inkt in zijn carnet van 1927 (C2 p. 27r): ‘Begin van: de Blind-gewordene:’ en daaronder na een witregel de eerste twee regels:

  C2:AGa naar margenoot+  
 
1   In naam des Vaders en des Zoons,

2   In naam des Heil'gen geestes, Amen.

Op de voorafgaande rectopagina, waar hij aan ‘De meiskens uit de taveernen’ [bm4] werkte, komt de datering ‘16 Mei’ voor, maar toen Van de Woestijne onder A met aniline de eerste strofe van ‘De blind-gewordene’ in haar geheel uitschreef (C2:B), dateerde hij die met ‘29 April’. Hoewel het dus voor de hand ligt dat A ná 16 mei 1927 geschreven werd, is het volgende stadium van de genese daarvóor gedateerd. Een verklaring zou kunnen zijn dat Van de Woestijne 29 mei bedoelde waar hij 29 april schreef; hij vergiste zich vaker in data, zelfs in jaartallen. Met zekerheid is echter niets te zeggen, behalve dat deze eerste aanzetten tot het gedicht omstreeks april-mei ontstonden.

Onder A hernam de dichter de twee regels en voltooide meteen de eerste strofe geheel:

[pagina 677]
[p. 677]


illustratie

  C2:BGa naar margenoot+  
 
1   In naam van Vader en van Zoon,

2   In naam des Heil'gen Geestes, Amen.

3   a Ik ben de   meester van een woon  
  b [ ] moeder [ ]

4   a die   straalt van open ramen  
  b [ ] ruischt [ ]

5   Ik lig als zwanger in een kraam

6   dat, van geen avond of een morgen,

7   dat klaar van hoop noch zwart van zorgen

8   niet is te noemen met een naam,

9   a of 't zou   [ ø ] en onbezeten  
  b [ ] bezet [ ]

10   a Licht moeten heeten
  b [Licht]-zelven [moeten heeten]

Ongeveer acht maanden later en in een nieuw carnet (C3) werd het gedicht vervolgd. Op veertien opeenvolgende bladzijden (waarvan éen blanco bleef) ontwierp en voltooide Van de Woestijne het gehele gedicht. Dat moet in meerdere zittingen gebeurd zijn, gelet niet alleen op de lengte maar ook op de verschillende schrijfstoffen. De beschreven pagina's zitten vrij vooraan in het carnet, en na de laatste zitting tijdens welke Van de Woestijne aan het gedicht werkte, schreef hij onder de tekst ‘1 Maart 1928’. Met die einddatum kan de datering van het betreffende gedeelte van de genese op januari-februari 1928 gesteld worden. Het is in verband hiermee merkwaardig dat het netafschrift voor Stols (M2) gedateerd werd op 29 februari 1928.

Ook de genese van ‘De blind-gewordene’ wordt gekenmerkt door Van de Woestijne's hernemingstechniek. Tegen zijn gewoonte echter begon hij nu niet telkens op de rechterpagina om pas als die volgeschreven was de linker te benutten: op twee uitzonderingen na gebruikte hij de rechterpagina's uitsluitend om de resultaten van het klad op de linkerpagina's nog tijdens het ontstaansproces uit te schrijven. Daarbij gebeurde het dat hij in kladstadia over dergelijke vrijgehouden bladen heen voortwerkte en dus soms enkele pagina's terugging om daar een netversie te noteren. Door deze werkwijze is het lastig de grafische en chronologische opeenvolging van de vele stadia inzichtelijk te maken.

Van de Woestijne nam het gedicht weer op door de strofe die hij in B voltooide, opnieuw te schrijven (C3:CI, p. 10r). Links op de pagina ernaast kwamen twee regels die waarschijnlijk als alternatief voor de openingsregels uit CI bedoeld waren, al is het niet uit te sluiten dat ze een aanzet geweest zijn voor een nieuwe beoogde strofe (C3:CII). Onder de beginstrofe kwam een onvoltooide schets voor een nieuwe strofe (C3:CIII).

[pagina 678]
[p. 678]


illustratie
Kladstadia van ‘De blind-gewordene’ [bm30] in het carnet van 1928 (H-96).


[pagina 679]
[p. 679]


illustratie

  C3:CIGa naar margenoot+  
 
1   In naam van Vader en van Zoon,

2   in naam des Heilgen Geestes, Amen.

3   Ik ben de moeder van een woon

4   die aemt van open ramen.

5   Ik lig als zwanger in een kraam

6   dat van geen avond of een morgen,

7   dat klaar van hoop of zwart van zorgen,

8   niet is te noemen met een naam,

9   of 't zou bezet en onbezeten

10   licht-zelven moeten heeten.

  C3:CII  
 
(1)   In naam van 't zijn dat is geweest

(2)   in naam van steeds herworden Geest

  C3:CIII  
 
(1)   a Ik ben van   [ ø   ] beslag  
  b [ ] nacht en dag   [ ]
  c [ ] [dag] [en] [nacht]   [ ]

(2)   a [ ø ] die davert [ ø ] ruitenGa naar margenoot+  
  b die kleurt en   davert van[?] de   [ ]

(3)   [ ø ] dag

(4)   a [ ø   ]
  b [   ] besluiten

(5)   a [ ø ] en die geen licht zal   [ ø ]
  b [   ] stuiten  

(6)   ik ben de rib van elken muurGa naar margenoot+

(7)   ik ben de vlakte die het uur

(8)   in zeven verwen [ ø ] zal dragen

Met potlood volgde hieronder de aanzet van een strofe, uiteindelijk de derde:

  C3:D  
 
(1)   Ik ben de aanhoudende geboortGa naar margenoot+

(2)   en klaart van duidend kindrenGa naar margenoot+

[pagina 680]
[p. 680]


illustratie

(3) en niemand [ ø ] heeft gehoord

(4) [ ø ] vermindren
 
  [Stadium D werd geheel doorgehaald in stadium E]

Van de Woestijne ging hierna weer met anilinepotlood verder; hij haalde D door en hernam deze aanzet, die hij uitwerkte tot een volledige strofe (C3:EI). Op de linkerpagina kwam bovendien een groot deel van een nieuwe strofe, de latere vierde, tot stand (C3:EII).



illustratie

  C3:EIGa naar margenoot+  
 
(1)   En 'k ben de aanhoudende geboortGa naar margenoot+

(2)   - o tuimel-sneeuw van duizend vlindren -

(3)   'k ben, aller dage' en nachten voort,

(4)   de nieuwe klaart van kindrenGa naar margenoot+

(5)   Hun weemling is mijn duur bestaan ,[?]

(6)   a De glanzen van mijn   [ ø ] ontsloten  
  b [ ] buik, [ ]

(7)   zijn, klachteloos en onverdroten

(8)   a herhaalde   vorm van mijn   bestaan,
  b [ ] [vorm]en [van]   vergaan[,]
  c [ ] [vorm] [ ] mijn [vergaan,]

(9)   a en zonder dat ik mijnen lijve  
  b maar [ ]

(10)   oneischend zoude blijven

  C3:EII  
 
(1)   Ik, in veelvuldigheid geborenGa naar margenoot+

(2)   a ik ben 't   besluit van   't [ ø ] eenGa naar margenoot+
  a [ ] beluik [ ] eindlijk Nul

(3)   a Het   zaad waar 'k al het korenGa naar margenoot+  
  b [ ] eenig [zaad waar 'k al het koren]  
  c 't Abstracte [ ]

(4)   a tot [   ø   ] hulGa naar margenoot+
  b met zijn   beteekenis ver[hul]
  c [   ] [beteek][nis] [hul]

(5)   Maar neen: ik ben de volle schuren

(6)   die binnen hare donkre muren

(7)   het goud [ ø ]

[pagina 681]
[p. 681]

Vlak hieronder begon Van de Woestijne, in inkt, weer een regel met ‘Maar neen: ik’. Toen haperde zijn pen en ging hij met anilinepotlood voort:



illustratie

  C3:F  
 
(1)   Maar neen: ik ben de korfGa naar margenoot+

(2)   a [streep]  
  b [ ] borgGa naar margenoot+

(3)   [streep]

(4)   Maar neen: ik ben de leêgt

(5)   der schuur [ ø ] geveegd

(6)   maar die draagt de geurenGa naar margenoot+

Op dit moment in de genese is het onzeker welke bedoeling Van de Woestijne had met deze passage. Ze kan een alternatieve voortzetting zijn van de onvoltooide strofe uit EII (vanaf r. 5 aldaar). In de marge van de pagina schreef Van de Woestijne echter ‘Want!’ en plaatste deze exclamatie met een lijn onder de laatste regel (‘maar die draagt de geuren’); dit kan duiden op een geïntendeerde voortzetting, in welk geval r. 6 van F geen strofe-einde zou vormen. Delen van F zijn later in de vijfde strofe verwerkt.

De eerste regel van het volgende gedeelte (C3:G) is met potlood geschreven, het overige met blauwe inkt. Waarschijnlijk is de potloodfase (a) de vroegste. De regel staat op dezelfde hoogte als de vier regels in potlood op de pagina ernaast (D), maar het is niet uit te maken of deze gedeelten tijdens dezelfde zitting geschreven zijn; de ductus is verschillend.

De twee strofen waaruit G bestaat, zijn uiteindelijk niet bijeen gebleven; Van de Woestijne plaatste ze respectievelijk als tweede en vierde strofe.



illustratie

  C3:GGa naar margenoot+  
 
(1)   a 'k Ben blind, en 'k heb den dag beschaamd

(2)   b Ontkenning   ben 'k van alle duister,  
  b [ ], Ga naar margenoot*, Ga naar margenoot* i[k] [ ]

(3)   b heb 'k alle vraag en vrees   omraemd
  b [ ] [omra]a[md]

(4)   b met   lachte
  b [ ] [lach]en van mijn luister.

(5)   b Ik ben de rib van elken muurGa naar margenoot+

(6)   b die, waar de dag blijft onbegonnen,

(7)   b die, waar geen schemeringen ronnen

(8)   b ter   trage waak van 't avond-uur,  
  c [ ] talmge [ ]

[pagina 682]
[p. 682]


illustratie

(9) b bestendig, van mijn blanke   waken
  c [ ] [wake]

(10) b een steeds-gelijke bake
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

(11) b Zóo wordt 'k beluik van eindlijk   nul;Ga naar margenoot+
  d [ ] N[ul;]

(12) b Ga naar margenoot* k word, in veelvuldigheid herboren,

(13) b 't Abstracte zaad waar 'k al het korenGa naar margenoot+

(14) b in zijn beteeknis hul.Ga naar margenoot+

(15) b Maar neen [ ø ] afgewezen  
  d 'k ben,   buiten duur   [ ]
  e [ ] alle ruimten   [ ]

(16) b 'k ben, buiten kleur en   duur van tijd,  
  c [ ] klem [ ]

(17) b in 't   [ ø ] wezen  
  c [ ] eigen batelooze [ ]
  d [ ] enge eenig   [ ]
  e [ ] eigen wezenlooze [ ]

(18) b en [ ø ] menigvuldigheid  
  c teeken der   [ ]

(19) b Zoo   ben 'k, zal zijn geweest, en
  c [ ] blinde [ben 'k, zal zijn geweest, en]

(20) b zal 'k worden   eeuw'ge feeste
  c [ ] de [eeuw'ge feeste]
  d word luister [Ga naar margenoot* de] [eeuw'ge]r [feeste]

Als definitief resultaat heeft Van de Woestijne de eerste veertig regels van ‘De blind-gewordene’ na het omslaan van de bladzijde met inkt afgeschreven (C3:H, p. 11r). Pas hier blijkt de door Van de Woestijne bedoelde opeenvolging van strofen. In enkele regels komen varianten in aniline voor (fasen c en d). Deze vallen samen met een niet nader te bepalen later stadium.



illustratie

  C3:HGa naar margenoot+  
 
1   In naam van Vader en van Zoon,

2   in naam des heil'gen Geestes, amen.

3   a Ik ben de moeder van een woon,  
  a [ ] ◦

4   die blinkt aan duizend ramen.

5   'k Lig, eeuwig-zwanger, in een kraam

[pagina 683]
[p. 683]


illustratie

6   dat van geen avond of geen morgen,

7 a dat,   klaar van hoop   of zwart   van zorgen,  
  b [ ]   hel   als [   ] als [ ]
  c [   ] van [ ] noch [ ] van [ ]

8   niet is te noemen met een naam

9 a of 't zou, bezet   of onbezeten,  
  c [ ] en [ ]

10   Licht-zelven moeten heeten.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

11   'k Ben blind, en 'k heb den dag beschaamd.

12   Ontkenning, ik, van alle duister,

13   heb 'k alle vraag en vrees omraamd

14 a met   lacht  
  a [ ] [lach]en van mijn luister.  
  b [ ] [l]aaie [ ]

15 a Ik ben   de rib van elken muurGa naar margenoot+  
  b [ ] het vlak [ ]

16   die, waar de dag blijft onbegonnen,

17 a die, waar geen schemeringen   [xx]
  a [ ] ronnen

18   ter talm'ge waak van 't avond-uur,

19 a bestendig van   mijn blanke wake  
  c [ ] [m]íjn] [ ]

20   een steeds-gelijke bake.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

21   En 'k ben de aanhoudende geboortGa naar margenoot+

22 a - o tuimel-sneeuw van vlucht'ge vlindren -;
  b [ ] [tuimel-] [vlucht] [van] [sneeuw]en [vlindren -;]

23 a 'k ben,   aller dage' en nachten voort,  
  b [ ] [alle] [ ]

24   de nieuwe klaart van kindren.Ga naar margenoot+

25   Hun weemling is mijn rijk bestaan.

26   De glanzen van mijn buik, ontsloten,

27   zijn, klachteloos en onverdroten,

28 a herhaalde   ve
  a [ ] [v]orm van mijn vergaan,

[pagina 684]
[p. 684]


illustratie

29   maar zónder dat ik mijnen lijve

30   oneischend zoude blijven.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

31   Zóo word 'k beluik van, eindlijk, Nul;Ga naar margenoot+

32   'k word, in aanhoudendheid herboren,Ga naar margenoot+

33   't abstracte zaad waar 'k al het korenGa naar margenoot+

34   in zijn beteeknis hul.Ga naar margenoot+

35 a 'k Ben,   alle ruimten afgewezen,  
  c [ ] elke [Ga naar margenoot* ruimten] [ ]
  d [ ] alle [   ]

36   'k ben, buiten klem en kleur van tijd,

37   in 't een'ge en wezenlooze wezen,

38   teeken der menigvuldigheid.

39   Zoo, blinde, ben 'k, zal zijn geweest, en

40   word luister eeuw'ger feeste.
 
  [Fase c en d in r. 7, 9, 19 en 35 vallen samen met een later, niet nader te bepalen stadium]

Van de twee volgende blanco bladzijden die Van de Woestijne hierna opsloeg (p. 11v en 12r, uitsluitend met anilinepotlood beschreven), gebruikte hij eerst de linker. Mogelijk heeft hij op dat moment besloten telkens de rechterpagina voor de meer voltooide versies te reserveren.

De op de linkerpagina geschreven fragmenten kunnen op grafische gronden in zekere mate van elkaar gescheiden worden, maar hoe de chronologische samenhang is, blijft onzeker; de weergave van dit gedeelte van de genese is zeer hypothetisch. Mogelijk heeft Van de Woestijne eerst twee grove aanzetten voor nieuwe strofen geschreven, met een relatief grote tussenruimte:



illustratie

  C3:I  
 
(1)   Maar neen [ ø ] Ik ben de korfGa naar margenoot+

(2)   die van [ ø ] zijn ijlteGa naar margenoot+

(3)   [ ø ]

(4)   een zekerheid verworfGa naar margenoot+
 
  [open ruimte]Ga naar margenoot+

(5)   Ik ben de [ ø ] zale niet

(6)   waar 'k elke rib tot kaars zou rechten

[pagina 685]
[p. 685]

In de tussenliggende open ruimte hernam Van de Woestijne de strofe waarmee I inzette (C3:JI), zonder witruimte gevolgd door een regelpaar (C3:JII) dat vermoedelijk een alternatief was voor het slot van JI. Lager ontwierp hij een strofe die een herneming van de twee laatste regels van I bevatte (C3:K).



illustratie

  C3:JIGa naar margenoot+  
 
(1)   Maar neen: ik ben de leêge korfGa naar margenoot+

(2)   die vele vruchten heeft gedragen

(3)   a en [ ø   ] verworfGa naar margenoot+  
  b [], traag-geweekt, de geur   [ ]
  c [ ] [traag-]door[weekt,] [   ]

(4)   van boomen en van hagen

(5)   a [ ø ]
  d 'k Ben de gekeerde korf die  
  e [   ], zwaar

(6)   a [   ø   ]  
  d [   ]   der gezwollen bijen  
  e van 't   wande   [   ]
  e [ ] [wand]len   [   ]

(7)   a [ ø   ]  
  d [   ] betijen  
  e aan 't rechten raten [ ] [   ]

(8)   a [   ø   ]
  d [ ]   voedsel baar  
  e een menschlijk   [ ]  

(9)   Want ik zal niet garenGa naar margenoot+

(10)   dan wat andren baren

  C3:JII  
 
(1)   a En zoude ik, eindelijke   bate,
  a [ ] rat[e,]

(2)   me wezen eigen bate?

  C3:KGa naar margenoot+  
 
(1)   a 'k En ben de   klaarte van de zaal  
  b [ ] glanzen [ ]

(2)   a waar 'k elke rib tot   klaart zou rechten  
  b [ ] [k]aars [ ]

(3)   a en, zelve   [ ø ] en vaal
  b [ ] afzijdig, zelve   [vaal]

(4)   de klaarten zou beslechten

[pagina 686]
[p. 686]


illustratie

(5) a Maar 'k ben ontvangst van   elke[?] straal,
  b [ ] [el]ken blik[,]

(6)   die, zal mijn blik hem niet verrijken

(7)   [ ø ] duisternissen wijken

(8)   [ ø ] waarin 'k de wereld maalGa naar margenoot+

(9)   'dat ik mijn nieuwe klaart beschik

(10)   naar de orde die [ ø ]

Op de rechterpagina schreef Van de Woestijne nu de twee laatste strofen geheel uit, aangevuld met twee ruwe aanzetten voor nieuwe strofen (C3:L).



illustratie

  C3:LGa naar margenoot+  
 
(1)   a Maar neen: 'k ben   de' eindlijk-leêge korfGa naar margenoot+
  a [ ] [de] [ ]

(2)   die, aller vruchten dóor-gedragen,  

(3)   voor de eigen ijlt den geur verworf,Ga naar margenoot+

(4)   gehéel van boome' en hagen.

(5)   'k Ben de gekeerde korf die, zwoel

(6)   van 't wandlen der gezwollen bijen

(7)   aan rijke raten broed gedijen

(8)   a en leven   rij  
  a [   ] voedend rijpen   voel.  
  a [] [voedend] [leven] [   ]
  b [ ] {[   ]} [ ]
  b [ ] {rijpend leven voeden} [ ]

(9)   Zoo zal ik in mijn schoot niet gaêrenGa naar margenoot+

(10)   dan wat daar andren baren
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

(11)   a 'k En ben de   glanzen van de zaal  
  b [ ] [glan]s niet [ ]

(12)   waar 'k elke rib tot kaars zou rechten

(13)   en, zelve afzijdig, zelve vaal,

(14)   de klaarten zou beslechten.

(15)   Maar 'k ben ontvangst van elken blik

(16)   die, zal mijn blik hem niet verrijken,

[pagina 687]
[p. 687]


illustratie

(17)   uit mij de duisternis doet wijken,

(18)   'dat ik mijn nieuwe licht beschikGa naar margenoot+

(19)   naar de orde die, van mijne bede

(20)   verzekert aller vrede
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

(21)   En - aller vrede? Ik weet het niet,

(22) a maar 'k voel me, 'of, 'k,   [ ø ] gebGa naar margenoot+
  a [   ] [ge]zonken
  b [ ] door mijn nacht [gezonken]

(23) a [ ø ] en de mijne ontblonken  
  b wa [ ] [ ]
  b ben [ ] [ ]

(24) a [ ø ]
  b der maan van mijn gezicht  

(25) a Neen:   ben de vijver
  a [ ] 'k [ben de vijver]

(26)   [ ø ] zijn leven

(27)   haar spoelen [ ø ] weven

(28)   [ ø ]

(29)   [ ø ]

(30)   [ ø ]
 
  [strofewit]  

(31)   Zoo ben ik elker borgGa naar margenoot+

(33)   en [ ø ] weder-borge

(33)   [ ø ] zorg

(34)   [ ø ] verborgen
 
  [open ruimte]  

(35)   blijde onverstoorbaarheid

Na weer een blad te hebben omgeslagen bewerkte Van de Woestijne met anilinepotlood op de linkerpagina (p. 12v) met herneming van eerdere passages drie strofen, die uiteindelijk respectievelijk de zevende, achtste en tiende strofe zouden worden (C3:MI). Onderaan de bladzijde noteerde hij twee regels die aan het slot zouden terechtkomen (C3:MII). Daarin bracht hij later met inkt varianten aan, waarschijnlijk toen hij in stadium N op de rechterpagina het netafschrift van de regels 41-80 maakte (C3:N).

[pagina 688]
[p. 688]


illustratie

  C3:MIGa naar margenoot+  
 
(1)   a Mijn   vreê, mijn vreê... - Maar is mijn licht,  
  b [ ] [vre]de[,] uw [ ]

(2)   de wolken van mijn nacht doorzonken,

(3)   is ooit de maan van mijn gezicht

(4)   een andre maan omblonken,

(5)   o Vijver? Ben ik eerder niet

(6)   de vijver die zijn schielijk leven

(7)   a der   spoel [   ø ] voelt doorweven  
  b [ ] [spoel]e   g[?]   [ ]
  b [   ] schicht'ge   [ ]
  b [ ] [schicht'ge] [spoele]   [ ]

(8)   a die de ándre mane door   hem schiet  
  b [ ] me [ ]

(9)   a M
  a Ben ik een vreê; ben ik uw vrede?

(10)   a Ge deelt me úw   vrede mede  
  b [ ] mane [ ]
 
  [strofewit]  

(11)   a Zoo ben   ik morgen elker borgGa naar margenoot+  
  b [ ] 'k aanhoudend [ ]

(12)   a en ben ik heden weder-borge  
  b waar 'k ben aanhoudend [ ]

(13)   En is uw zorge mijne zorg

(14)   saêm zijn wij vreugd van morgen

(15)   Omdat ik blind ben, mag uw zoen

(16)   me binden met het onbekende,

(17)   en kan mijn lippe, waar 'k me wende,

(18)   a de  
  a om aarde en hemel   vloed
  a [ ] [vlo]ên

(19)   en kan mijn oog, mijn arreme ooge,

(20)   zijn algemeenheid togen
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

(21)   a Want: zuur der [ ø ] , ozoon der daad,  
  b [zuur der] gedachte   [   ]

[pagina 689]
[p. 689]


illustratie

(22)   gij hebt gebrand in mijne wonden;

(22)   ik heb gestaan als wie daar staat

(24)   aan zijnen paal gebonden.

(25) a Ik ben, die   zijne leden rek  
  b [ ] m[ijne] [ ]

(26) a ik was, maar [ ø ]
  b - [ik was maar] ben, want ik wil blijven -

(27) a [   ø   ]
  b waar pikt   [ ø ] mijnen lijk  
  c [ ] ten lever   [ ]

(28) a hemelschen vogel-bek  
  b een   blijde [ ]
  c [ ] hemelsch-[blijde] [vogel-bek]

(29) a [   ø   ]
  b en te zijnen [   ] liesen
  c [] aan mijn hart en aan mijn [liesen]

(30) a [ ø   ]
  b de menschelijke   spiesen  
  c meer-[menschelijke] [ ]  
 
  [Fase c in r. 27-30 valt vermoedelijk samen met stadium N]

C3:MIIGa naar margenoot+  
 
(1) a o mijn schoon gedicht   zonder einde,
  c [ ] dat [zonder einde]

(2) a dicht zonder einde
  c ge[dicht] dat [zonder einde]...

(3) a o mijn  
  b [ ø ]
 
  [Fase c in r. 1-2 valt vermoedelijk samen met stadium N]

Een tweede definitief voltooid gedeelte kon nu, in aansluiting op H, in netschrift worden hernomen (C3:N). Daarin zijn later twee varianten met anilinepotlood aangebracht (r. 48 en 60, fase c); de variant in r. 60 werd later opnieuw gewijzigd (fase d).

  C3:NGa naar margenoot+  
 
41   Maar neen: 'k ben de eindlijk-leêge korfGa naar margenoot+

42   die, aller vruchten dóor-gedragen,

43   voor de eigen ijlt den geur verworfGa naar margenoot+

[pagina 690]
[p. 690]


illustratie

44   gehéel van boome' en hagen.

45   'k Ben de gekeerde korf die, zwoel

46   van 't wandlen der gezwollen bijen,

47   aan rijke raten 't broed gedijen

48 a en rijpend leven   voeden   voel.  
  b [ ] {[ ]} [ ]
  b [ ] {zoenen} [ ]
  c [ ] zoenen   [ ]

49   Zoo zal ik in mijn schoot niet gaêrenGa naar margenoot+

50   dan wat daar andren baren.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

51   Ik ben de glans niet van de zaal

52   waar 'k elke rib tot kaars zou rechten

53   en, zelve afzijdig, zelve vaal,

54   de klaarten zou beslechten.

55   Maar 'k ben ontvangst van elken blik

56   die, zal mijn blik hem niet verrijken,

57   uit mij de duisternis doet wijken,

58   'dat ik mijn nieuwe licht beschikk'Ga naar margenoot+

59   naar de orde die, van mijne bede,

60 a verzekere   aller vrede.  
  c [ ] ieders [ ]
  d [ ] ieder [ ]
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

61   Mijn vrede; úw vreê... - Maar is mijn licht,

62   de wolke van mijn nacht doorzonken,

63   - is ooit der maan van mijn gezicht

64   een andre maan ontblonken,

65   o Vijver? Ben ik eerder niet

66   de vijver die zijn schielijk leven

67 a der schicht'ge spoele   voel
  a [ ] [voel]t door weven

68 a die de ándre   spoele
  a [ ] mane door me schiet?

[pagina 691]
[p. 691]

69 Ben ik een vreê; ben ik uw vrede?:

70 gij deelt me úw mane mede.
 
  [strofewit]

71 Zoo ben 'k aanhoudend elker borgGa naar margenoot+

72 waar 'k ben, aanhoudend, weder-borge.

73 En is uw zorge mijne zorg,

74 saêm zijn wij vreugd van morgen.

75 Omdat ik blind ben, mag uw zoen

76 mij binden met het onbekende;

77 kan mijne lippe, wáar 'k me wende,

78 om aarde en hemel rijklijk vloên;

79 en kan mijn oog, mijn arreme ooge,

80 zijn algemeenheid togen.

Opnieuw ging Van de Woestijne op de volgende blanco linkerpagina voort (p. 13v). Ook hier zijn de verschillende gedeelten grafisch onderscheidbaar, maar is hun ontstaansvolgorde zeer onzeker.

Van de Woestijne kan begonnen zijn met een korte schets (C3:O). Eronder begon hij een nieuwe strofe (C3:PI). Dit leidde tot een drieregelige schets die werd doorgehaald en vervangen door een uitgebreidere versie (C3:PII). Van de laatste regel daarvan is echter door de eraan voorafgaande witregel onzeker of Van de Woestijne die als onderdeel van de betreffende strofe danwel als opening van een nieuwe bedoelde. Het is bovendien niet uit te sluiten dat deze regels ná stadium Q geschreven werden.

Lager op dezelfde bladzijde heeft hij nog een andere strofe bewerkt, de latere negende (C3:Q). Hier nam hij waarschijnlijk de tekst uit stadium O weer op, echter zonder aanwijzing dat het inderdaad de negende strofe moest worden. Evenals de voorgaande tekst op deze bladzijde werd Q in aniline geschreven, maar onbepaalde tijd later vulde Van de Woestijne aan met inkt (fasen c en d).



illustratie

  C3:O  
 
(1)   Want 'k heb gestaan in het gedicht

(2)   a dat   me [ ø ] van zijne vuisten  
  b [ ] [me]n beslist   [ ]

(3)   [ ø ]

(4)   van knotsen en van knuisten

[pagina 692]
[p. 692]


illustratie

  C3:PI  
 
(1)   a Maar neen: mijn hart een   [ ø ] glasGa naar margenoot+  
  b [ ] stroo   [ ]
  b [ ] [stro]pig   [ ]

(2)   [ ø ] feeste

(3)   [ ø ] beesten
 
  [Stadium PI werd geheel doorgehaald in stadium PII]

  C3:PIIGa naar margenoot+  
 
(1)   a [ ø ] het hart vol stroopGa naar margenoot+  
  b Mijn hart: het is een vat [ ]

(2)   a [ ø ] zonden zitten  
  b waar vliegen vast als   [ ]

(3)   en in een [ ø ] hitte

(4)   de broeiing van [ ø ] kroop

(5)   b Insekten, ach, wat hebt gij me aangevreten!

(6)   b Ik was van u bezeten.
 
  [kleine open ruimte]

(7)   b Maar 'k was de spere

  C3:QGa naar margenoot+  
 
(1)   a Maar weet: ik heb het duur gekocht.  
  c o [weet] Ga naar margenoot* [:] het: '[k] [ ]

(2)   a Van   elke lijden   smartlijk jonger  
  b [ ] [elk] genieten   [   ]
  c [   ] heerlijk [ ]

(3)   a heb 't onherstelbare[?] gewrocht  
  b [ ] [on]geneeslijke [ ]
  c [ ] [on]herstelbare [ ]
  d [ ] [on]bereikbare [ ]

(4)   tot dorst en honger.

(5)   a In eeuwigheid, voor de eeuwigheid
  c [] graagte of gruwel van den tijd,

(6)   c met heel den glans van al mijne oogen

(7)   c [ ø ]

(8)   c [ ø ]

[pagina 693]
[p. 693]


illustratie

(9) c Toen zág ik. En   ik zag   me teeken
  d [ ] '[k] [ ] blank [me teeken]

(10) c dat niets   een [ ø ] kan breken  
  d [ ] mijn wil kon [ ]
 
  [De fasen c en d zijn onbepaalde tijd later toegevoegd]

De rechterpagina ernaast bleef voorlopig weer leeg; daarop zou geruime tijd later met anilinepotlood de netversie van de slotstrofen geschreven worden (stadium V). Na omgeslagen te hebben, ging Van de Woestijne voort op de linkerpagina (p. 14v) en werkte er aan de elfde tot en met de veertiende strofe, die in enkele kleinere gedeelten tot stand kwamen hoewel niet alle strofen werden voltooid. Van de Woestijne begon met de eerste vier regels van strofe elf, later aangevuld met zes regels (C3:RI). Die aanvulling, fase b en volgende, geschiedde nadat het volgende fragment geschreven werd (RII), maar het is niet uit te maken hoeveel tijd daarna: het kan direct zijn geweest maar ook nadat Van de Woestijne een of meer van de volgende gedeelten geschreven had.

Hij liet dus in eerste instantie een witruimte open en schreef toen een vierregelig begin van de twaalfde strofe (C3:RII). Dit werd doorgehaald en eronder hernomen, waarbij de strofe verder werd uitgewerkt (C3:RIII); tevens volgden twee regels die uiteindelijk in de veertiende strofe hun bestemming zouden vinden (C3:RIV, later r. 133-134), maar die in dit stadium, gelet op de rijmklanken en hun positie in het klad, evengoed als onderdeel van de betreffende strofe bedoeld konden zijn. (Het is zelfs denkbaar dat de regels bij het vólgende gedeelte hoorden, gezien de rijmwoorden ‘opgerecht’ - ‘knecht’.)

De bladzijde werd verder gevuld met een vrij volledige versie van de dertiende strofe (C3:RV) en de uitwerking van de latere regels 116-120, die in RIII nog onvoltooid gebleven waren (C3:RVI).



illustratie

  C3:RIGa naar margenoot+  
 
(1)   Mijn hart, het werd een vat vol stroop,Ga naar margenoot+

(2)   waar vliege' als zonden kwamen zitten;

(3)   gesloten vaas, waar door de hitte

(4)   insekten-wriemling kroop.

(5)   b Mijn hoofd,   het [ ø ]   een geheim  
  b [ ] '[t] werd   [ ] festijn
  c [ ] he[t] [ ] [geheim festijn]

(6)   b voor   [ ø ] en geer'ge gasten  
  c [ ] ongekende   [ ]

(7)   b die,   zwoel van ate of zat van vasten,  
  c [ ] ziek [ ]

(8)   b die   ziek van derve' [ ø ]
  c [ ], zwoel [ ] of zuur van wijn

[pagina 694]
[p. 694]


illustratie
Kladstadia van ‘De blind-gewordene’ [bm30] in het carnet van 1928 (H-96).


[pagina 695]
[p. 695]


illustratie

(9)   b [ ø ] bewezen

(10)   b de onwaardigheid,   van 't wezen  
  c [ ]   te [ ]
 
  [De fasen b en c zijn onbepaalde tijd na RII geschreven]

  C3:RIIGa naar margenoot+  
 
(1)   'k heb mij besloten in me-zelf

(2)   ik heb me in me-zelf gevangen

(3)   ik vond voor 't galmen mijner zangenGa naar margenoot+

(4)   een steeds herhaald gewelfGa naar margenoot+
 
  [Stadium RII werd geheel doorgehaald in stadium RIII]

  C3:RIIIGa naar margenoot+  
 
(1)   Toen zou 'k me zoeken in me-zelf.

(2)   Ik heb mij in me-zelf gevangen.

(3)   a Ik vond een steeds-herhaald gewelfGa naar margenoot+  
  b Eenzamer   steeds-stiller[?] [ ]
  c [ ] [steeds-]eend[er][?] [ ]

(4)   a voor 't luistren naar mijn zangenGa naar margenoot+
  b [ ] dalen van [mijn] g[angen]

(5)   Geen deelen meer [ ø ]
 
  [kleine open ruimte]Ga naar margenoot+  

(6)   a [ ø ] ter   oorbore
  b [   ] zelf-[oorbore]

(7)   a [   ø ] verloren  
  b zelfs   U, mijn God,   [ ]
  c [ ] Gode ging verloren [Ga naar margenoot* verloren]

  C3:RIVGa naar margenoot+  
 
(1)   Mijn hert, het heeft zich opgerecht

(2)   om nieuwigheid te hooren

  C3:RVGa naar margenoot+  
 
(1)   Maar neen: God is een koene knecht;

(2)   Ik zou me-zelven niet beheeren

(3)   hij zou me keeren uit 't gevecht;

(4)   a zou hij mijne oogen teren  
  b hij [zou] [ ]

[pagina 696]
[p. 696]


illustratie

(5)   a Hij zou mij geven de   eêlen nacht
  b [ ] Ga naar margenoot* é[ê]n[en] [nacht]

(6)   a 'dat ik geen   [ ø ] meer zou verzoeken  
  b [ ] d   [ ]
  b [ ] nacht   [ ]

(7)   a en [ ø ] geen dag zou zoeken  
  a 'dat ik Ga naar margenoot* geen   [ ]
  b [   ] slechte[?] [dag zou zoeken]

(8)   waar slechts geniep'ge dood nog wacht

(9)   Hij zou me halen uit de holen

(10)   a waar zelfs   de klaarte is dolen  
  b [ ] het licht [ ]

  C3:RVIGa naar margenoot+  
 
(1)   Ik daalde. Aan elke kelder zong

(2)   a [x]
  a het tij me toe van wachtend water

(3)   a En 'k heb   geen dood begeerd ; geen schater  
  b [ ] [geen]   [begeer]t[;] en zelfs [geen schater]  
  b [ ] [beegeert]e[;] [   ]

(4)   die rillend reed door mijne tong

(5)   Me-zelf te niet, ten zelf-oorbore:Ga naar margenoot+

(6)   zelfs Gode ging 'k verloren

Hiermee was de onderrand van de linkerbladzijde bereikt. De pagina ernaast bleef nog even blanco, en na het omslaan heeft Van de Woestijne op p. 15v de laatste kladstadia geschreven, met dezelfde onzekere chronologie als reeds enkele malen hiervoor. Het oudst is vermoedelijk de onvolledige versie van de veertiende strofe (C3:SI), geschreven met anilinepotlood maar later met inkt aangevuld. Daaronder volgen acht regels die in dit stadium bijeen lijken te horen maar later in twee verschillende strofen werden verwerkt (C3:SII). Ook hierin werd met inkt aangevuld.



illustratie

  C3:SI  
 
(1)   Hij heeft ter tafel mij gezetGa naar margenoot+

(2)   [ ø ]

(3)   [ ø ] recht en netGa naar margenoot+

(4)   En met den honger van een wees,Ga naar margenoot+

(5)   heb 'k weêr de zuiverheid gegetenGa naar margenoot+

(6)   [ ø ]

[pagina 697]
[p. 697]


illustratie

(7)   Heb ik geleden?: 'k ben verlost;Ga naar margenoot+

(8)   a ik ben   [ ø ] gedost.Ga naar margenoot+  
  b [ ] in eeuwigheid   [ ]

(9)   [ ø ]

(10)   a Neen, 'k werd ín [ ø ] verzaemen
  a [   ] [verza][men]
 
  [Fase b in r. 8 valt vermoedelijk samen met stadium T]

  C3:SIIGa naar margenoot+  
 
(1)   Ik ben die deel, en niet en deel

(2)   dan uit [ ø ] ontvangen

(3)   En ik der dieven van 't verlangen

(4)   a [ ø ] heel  
  b de rijkste en ruimste buiten   [ ]

(5)   a In naam van   VanGa naar margenoot+  
  a [ ] [Va]der en van Ga naar margenoot* Zoom,  
  c [] uwen name, [Ga naar margenoot* Vader] [ ]

(6)   o Heil'ge Geest, in uwe hoede:

(7)   a [ ø ] kroon  
  b onder het goud van mijn   [ ]

(8)   druip 'k van den rijksten bloede
 
  [Fase c in r. 5 valt vermoedelijk samen met stadium T]

Op dit moment besloot Van de Woestijne weer met inkt een afschrift te maken van vijf strofen, waarvan nu kan worden aangenomen dat ze aansloten bij N (C3:T). Hij begon met vier strofen op de vorige rectopagina, die blanco was gebleven, een vijfde kwam op de volgende rectopagina, p. 16r. Tevens bracht hij in S enkele varianten aan. Later, in stadium V of W, noteerde Van de Woestijne met anilinepotlood een alternatieve regel voor r. 128.

  C3:TGa naar margenoot+  
 
81   o Weet het: 'k heb het duur gekocht.

82   Van elk genieten heerlijk jonger,

83   had ik 't onreikbare verzocht

84   tot dorst en honger.

85   In graagte of gruwel van den tijd,

86   met heel den glans van al mijne oogen,

87   zoude ik den felsten stamp gedoogen,

[pagina 698]
[p. 698]


illustratie

88   waar hij tot trots me hadd' gewijd.

89 a Toen zág ik. En 'k zag blank me: teeken  
  b Ga naar margenoot* [Toen]Ga naar margenoot* [ik]Ga naar margenoot* [zág][.] [ ]

90   dat niets mijn wil kon breken.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

91   Maar, zuur van 't denke', ozoon der daad,

92   dra zoudt gij branden in mijn wonden.

93   Ik heb gestaan als wie daar staat

94   aan zijnen paal gebonden.

95 a Ik ben die   zij
  a [ ] mijne leden rek,

96   (ik wás; maar ben want ik wil blijven)

97 a waar pikt te   zijnen lieven lijve  
  a [ ] m[ijnen] [ ]

98   een hemelsch-blijde vogel-bek,

99   en ook, aan lever en aan liesen,

100   meer-menschelijke spiesen.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

101   Mijn hart, het werd een vat vol stroopGa naar margenoot+

102 a waar vliege' als zonden   z
  a [ ] kwamen zitten:

103   gesloten vaas, waar door de hitte

104   insekten-wriemel kroop.

105   Mijn hoofd, het werd geheim festijn

106   voor ongekende en geer'ge gasten

107   die, ziek van ate of zat van vasten,

108   die, zwoel van derve' of zuur van wijn,

109 a lang moe maar   maatloos-[x]
  a [ ] [maatloos-]mild, bewezen

110   de onwaardigheid, te wezen.
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

111   Toen zou 'k me zoeken in me-zelf.

112   Ik heb mij in me-zelf gevangen.

[pagina 699]
[p. 699]


illustratie

113   Mijn voet vond steeds herhaald gewelfGa naar margenoot+

114   voor 't luistren naar mijn gangen.Ga naar margenoot+

115   Ik daalde. Aan elken kelder zongGa naar margenoot+

116   het tij me toe van wachtend water,

117   en - geen begeerte, en zelfs geen schater

118   die rillend reed door mijne tong.

119   Me-zelf ter zij ten zelf-oorbore:Ga naar margenoot+

120 a zelfs Gode ging 'k   verloren.
  b [ ] te lore...
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+  

121   - Maar neen: God is een koene knecht.

122   Ik zou me deelen noch beheeren;

123   hij zou mij keeren uit 't gevecht:

124   hij zou mijne oogen teren.

125   Hij zou mij geven de éenen nacht,

126   blind!, dat geen nacht ik zou verzoeken;

127   dat ik geen slechten dag nog zoeke

128 a waar 't loeren van den dood slechts   lacht.  
  b [ ] w[acht.]  
  c {[   ]}
  c {waar slechts de dood nog loerend wacht }

129   Hij zou mij halen uit de holen

130   waar zelfs het vinde' is dolen.
 
  [Fase c in r. 128 valt samen met stadium U of V]

Na een relatief grote witruimte volgde onder SII, onderaan de bladzijde, nog een fragment van zes regels (C3:U). Het zijn de slotregels 156-161, waarin de twee regels van MII werden hernomen.



illustratie

  C3:UGa naar margenoot+  
 
(1)   mijn voet op de ijdelheid der schriften

(2)   a en [   ø ] driften  
  b [] [ ] gewasschen van   [ ]
  c [] gansch   [   ]

(3)   a de [ ø ] mijns gelaats;  
  b [] gladde glanzen   [ ]

(4)   en mijn gedicht dat, zonder einde,Ga naar margenoot+

[pagina 700]
[p. 700]

(5)   gedicht dat, zonder einde...

(6)   ... ...

Toen dat zijn beslag had gekregen, schreef Van de Woestijne op de vier pagina's eerder leeggebleven bladzijde 14r de strofen uit die hij in stadium S bewerkte, gecombineerd met U (C3:V). Anders dan voor de overige afschriften gebruikte hij nu anilinepotlood. In de definitieve schikking werden dit de twee slotstrofen; in het carnet heeft de dichter dat niet expliciet aangegeven, al is het onwaarschijnlijk dat hij op dat moment nog een andere plaats voor beide strofen overwoog.



illustratie

  C3:VGa naar margenoot+  
 
(1)   Uit liefde-gons, uit zorg-geruisch

(2)   a uit zielen die om mij verzaêmen,
  b [ ] al de [zielen] [om mij] samen[,]

(3)   werd ik de moeder van een huis

(4)   a dat blinkt   uit
  a [ ] van duizend ramen.

(5)   Ik ben die deel, en niet en deelGa naar margenoot+

(6)   dan wat 'k van allen heb ontvangen,

(7)   ik die der dieven van 't verlangen

(8)   de duurste en ruimste buiten heel.

(9)   Ga naar margenoot* komt allen naêr, die hebt gegeven:

(10)   ik borg uw diepste leven...
 
  [strofewit]Ga naar margenoot+

(11) a - Uit   uwen wille, Vader, Zoon,  
  b [ ] U[wen] [ ]

(12) a en heil'ge Geest;  
  a [], [ ], in uwe hoede:  
  b [   ] U[we] [ ]

(13)   onder het goud van mijne kroon

(14)   druip 'k van den rijksten bloede.

(15)   Gij hebt gebeurd mijn zéekre plaats:

(16)   mijn voet op de ijdelheid der schriften;Ga naar margenoot+

(17)   geheel gewasschen van de driften

(18)   de gladde glanzen mijns gelaats;

[pagina 701]
[p. 701]

(19)   en mijn gedicht dat, zonder einde,Ga naar margenoot+
(20)   gedicht dat, zónder einde...

Het laatste wat Van de Woestijne ter voltooiing van het gedicht deed, was het met pen hernemen van een deel uit SI om het tot een afgeronde strofe uit te werken (C3:WI), uiteindelijk de veertiende strofe. Daarvoor gebruikte hij de witruimte die op p. 15r tussen SI en U open was gelaten. Nog voordat de laatste regel geschreven was, verplaatste Van de Woestijne zijn werk naar de rechterpagina om de gehele strofe in het net te noteren (C3:WII), aansluitend op de laatste strofe van T. Onder de tekst schreef hij - klaarblijkelijk om de voleinding van het werk te markeren: onderstreept - de datum ‘1 Maart 1928’.



illustratie

  C3:WI, C3:WIIGa naar margenoot+  
 
(1) C3:WI   Hij heeft me, blijde, recht en netGa naar margenoot+  
  C3:WII   | |

(2) C3:WI   a tot   eenGa naar margenoot+  
  a [ ] frisch een heldren disch gekoren.  
  C3:WII   |   |Ga naar margenoot+

(3) C3:WI   a Mijn   hart, het heeft zich opgezet  
  a [ ] oog[,] [ ]
  C3:WII   |   |

(4) C3:WI   om nieuwigheid te hooren.
  C3:WII   a | | nieuwh
  a [ ] [nieuw]igheid te hooren.

(5) C3:WI   En met   den honger van een weesGa naar margenoot+  
  C3:WII   | | de vreugde | |

(6) C3:WI   heb 'k weêr de zuiverheid gegeten.Ga naar margenoot+  
  C3:WII   | |

(7) C3:WI α a Een engel zong.   Ik heb vergeten  
  β b [   ] Een ster verrees.  
  C3:WII   | | , een | |,

(8) C3:WI α a dat uit een [ ø   ]
  β b En 'k was 't onmiddellijk vergeten.  
  C3:WII   en |   |  

(9) C3:WI   b Heb 'k ooit geleden? 'k ben verlost;Ga naar margenoot+  
  C3:WII   | |:  

(10) C3:WI   [ontbreekt]Ga naar margenoot+  
  C3:WII   ik ben in eeuwigheid gedost.  

[pagina 702]
[p. 702]


illustratie
Kladstadia van ‘De blind-gewordene’ [bm30] in het carnet van 1928 (H-96).


[pagina 703]
[p. 703]

III

De proef P bevat slechts de regels 1-40.

Varianten en correcties



illustratie

  (M1, C1, C2 en C3 niet opgenomen)Ga naar margenoot+  
 
7 M2   dat, hel van hoop noch zwart van zorgen  
  P a | |  
  b [ ] ,
  T, D   |   |Ga naar margenoot+

14 M2   met   laaie van mijn luister.  
  P a |   |
  b [ ] [laai]ë [ ]
  T   | | laaie | |
  D   | | laaië | |Ga naar margenoot+

32 M2 a ikGa naar margenoot+  
  a '[k] word, in aanhoudendheid herboren,  
  P-D   | |

33 M2 a 't abstracte zaad waar 'k al het korenGa naar margenoot+  
  a [] A[bstracte] [ ]
  P-D   || abstracte | |Ga naar margenoot+

39 M2 a Zoo, blinde, ben 'k, zal zijn   gee  
  a [ ] [ge]weest, en  
  P-D   |   |
 
  [P eindigt na r. 40]  

  M2, T, D r. 41-161Ga naar margenoot+  
 
41 M2   - Maar neen: 'k ben de eindlijk-leêge korfGa naar margenoot+  
  T   ◦ | |
  D   - | |Ga naar margenoot+

45 M2, T   'k Ben de gekéerde korf die, zwoel  
  D   | |, | |◦ | |Ga naar margenoot+

50 M2   dan wat daar   andren baren.  
  T   | | ándren | |
  D   | | andren | |Ga naar margenoot+

[pagina 704]
[p. 704]


illustratie

56 M2, T   die, zal   míjn blik hem niet verrijken,  
  D   | | mijn | |Ga naar margenoot+

73 M2 a En is uw zorge   mijne zorg,  
  a [ ] [m]íj[ne] [ ]
  T   |   |
  D   | | mijne | |

76 M2 a mijn  
  a [mij] binden met het onbekende;  
  T, D   | |Ga naar margenoot+

81 M2   Maar weet het: 'k heb het duur gekocht.  
  T, D   - Maar | |Ga naar margenoot+

100 M2 a meer-mes  
  a [meer-me]nschelijke spiesen.  
  T   meer-ménschelijke | |
  D   meer-menschelijke | |Ga naar margenoot+

105 M2 a Mijn   hoop  
  a [ ] [hoo]fd, het werd geheim festijn  
  T, D   |   |Ga naar margenoot+

117 M2   en - géen begeerte, en zelfs geen schater  
  T   | | geen | |
  D   | | géen | |Ga naar margenoot+

121 M2, T   - Maar néen : God is een koene knecht.  
  D   -- |   |

124 M2   Ga naar margenoot* hij zou mijne   oogen teren.
  T   Hij | | óogen téren.
  D   Hij | | oogen teren.

125 M2   Hij zou mij geven de'   éenen nacht,  
  T   | | eenen | |
  D   | | éenen | |

127 M2   dat ik geen slechten dag nog zoeke  
  T, D   'dat | |Ga naar margenoot+

131 M2, T   Hij heeft me, blijde, recht en netGa naar margenoot+  
  D   | |,Ga naar margenoot+

[pagina 705]
[p. 705]


illustratie

140 M2 ik ben in   eeuwigheid gedost.Ga naar margenoot+  
  T, D | | nieuwigheid | |Ga naar margenoot+

146 M2 dan wat 'k van   allen heb ontvangen,  
  T | | állen | |
  D | | allen | |Ga naar margenoot+

152 M2, T en heil'ge Geest, in Uwe hoede:  
  D ||, | |Ga naar margenoot+

157 M2 geheel-gewasschen van de driften,  
  T geheel gewasschen | | ◦
  D geheel-gewasschen |   |Ga naar margenoot+

160 M2 gedicht dat,   zónder einde...  
  T | | zonder | |
  D | | zónder | |

160/161 M2 [geen strofewit]
  T [strofewit]
  D [geen strofewit]

Zetfouten

T r. 69-70: vrede? / gij: | vrede?: / gij
D r. 106: Voor | voor
  r. 127: dat | 'dat

Noten

1De tekst in D is cursief gezet.
2Het is mogelijk dat Van de Woestijne overwogen heeft het gedicht afzonderlijk te doen verschijnen. Op 10 mei 1928 schreef hij aan C.A.J. van Dishoeck, tijdens de onderhandelingen over nieuwe delen voor de Werken: ‘Intusschen zal ik over zéér kort een nogal uitvoerig gedicht klaar hebben, dat zou kunnen uitgegeven worden in beperkt getal exemplaren, als luxeuitgave. Wilt gij dat hebben?’ Noch ‘De blind-gewordene’, noch enig ander ‘uitvoerig gedicht’ werd echter door Van Dishoeck uitgegeven.
3Van de slotstrofe van het gedicht verschenen vertalingen in het Duits (3x).

margenoot+
[→B, 1-2; →CI, 1-2; →H, 1-2; →1-2]
margenoot+
[1-2←A; →CI; →H, 1-10; →1-10]
margenoot+
[1-2←A; ←B; →H, 1-10; →1-10]
margenoot+
[fasering?]
margenoot+
[→G, 5; →H, 15; →15]
margenoot+
[→EI, 1; →H, 21; →21]
margenoot+
[→EI, 4; →H, 24; →24]
margenoot+
[→H, 21-30; → 21-30]
margenoot+
[←D, 1]
margenoot+
[←D, 2]
margenoot+
[→G, 12; →H, 32; →32]
margenoot+
[→G, 11; →H, 31; →31]
margenoot+
[→G, 13; →H, 33; →33]
margenoot+
[→G, 14; →H, 34; →34]
margenoot+
[→I, 1; →JI, 1; →L, 1; →N, 41; →41]
margenoot+
[→L, 31; →MI, 11; →N, 71; →71]
margenoot+
[→JI, 3; →L, 3; →N, 43; ₒ43]
margenoot+
[1-10 →H, 11-20; 1-10→11-20]
margenoot*
[lees: ik,]
margenoot*
[lees: ik,]
margenoot+
[←CIII, 6]
margenoot+
[11-20 →H, 31-40; 11-20 →31-40]
margenoot+
[←EII, 2]
margenoot*
[lees: 'k] [←EII, 1]
margenoot+
[←EII, 3]
margenoot+
[←EII, 4]
margenoot*
[lees: geschrapt]
margenoot+
[1-2←A; 1-10←B; 1-10←CI; →1-40]
margenoot+
[11-20←G, 1-10]
margenoot+
[←CIII, 6]
margenoot+
[21-30←EI]
margenoot+
[←D, 1]
margenoot+
[←D, 2]
margenoot+
[31-40←G, 11-20]
margenoot+
[←EII, 2]
margenoot+
[←EII, 1]
margenoot+
[←EII, 3]
margenoot+
[←EII, 4]
margenoot*
[lees: ruimte]
margenoot+
[←F, 1; →JI, 1; →L, 1; →N, 41; →41]
margenoot+
[→JI, 3; →L, 3; →N, 43; →43]
margenoot+
[→JI, 3; →L, 3; →N, 43; →43]
margenoot+
[5-6→K, 1-2; 5-6→L, 11-12; 5-6→N, 51-52; 5-6→51-52]
margenoot+
[1-7→L, 1-7; 1-7→N, 41-47; 1-7→41-47]
margenoot+
[←F, 1; ←I, 1]
margenoot+
[←F, 6; ←I, 2/4]
margenoot+
[9-10→L, 9-10; 9-10→N, 49-50; 9-10→49-50]
margenoot+
[1-2←I, 5-6; 1-7→L, 11-17; 1-7→N, 51-57; 1-7→51-57]
margenoot+
[9-10→L, 18-19; 9-10→N, 58-59; 9-10→58-59]
margenoot+
[1-7←JI, 1-7; 1-33→N, 41-73; 1-33→41-73]
margenoot+
[←F, 1; ←I, 1]
margenoot+
[←F, 6; ←I, 2/4]
margenoot+
[9-10←JI, 9-10]
margenoot+
[11-12←I, 5-6; 11-17←K, 1-7]
margenoot+
[18-19←K, 9-10]
margenoot+
[21-33→MI, 1-13]
margenoot+
[22-24: fasering?]
margenoot+
[←F, 2]
margenoot+
[1-13←L, 21-33; 1-20→N, 61-80; 1-20→61-80]
margenoot+
[←F, 2]
margenoot+
[21-30→T, 91-100; 21-30→91-100]
margenoot+
[1-2→U, 4-5; 1-2→V, 19-20; 1-2→159-160]
margenoot+
[41-47←JI, 1-7; 41-73←L, 1-33; →41-80]
margenoot+
[←F, 1; ←I, 1]
margenoot+
[←F, 6; ←I, 2/4]
margenoot+
[49-50←JI, 9-10]
margenoot+
[51-52←I, 5-6; 51-57←K, 1-7]
margenoot+
[58-59←K, 9-10]
margenoot+
[61-80←MI, 1-20]
margenoot+
[←F, 2]
margenoot+
[→PII, 1; →RI, 1; →T, 101; →101]
margenoot+
[1-4→RI, 1-4; 1-4→T, 101-104; 1-4→101-104]
margenoot+
[←PI, 1]
margenoot+
[→T, 81-90; →81-90]
margenoot*
[lees: geschrapt]
margenoot+
[1-4←PII, 1-4; →T, 101-110; →101-110]
margenoot+
[←PI, 1]
margenoot+
[1-2→RIII, 1-2; 1-2→T, 111-112; 1-2→111-112]
margenoot+
[→RIII, 4; →T, 114; →114]
margenoot+
[→RIII, 3; →T, 113; →113]
margenoot+
[1-2←RII, 1-2; 1-4→T, 111-114; 1-4→111-114]
margenoot+
[←RII, 4]
margenoot+
[←RII, 3]
margenoot+
[6-7→RVI, 5-6; 6-7→T, 119-120; 6-7→119-120]
margenoot*
[lees: eenmaal verloren]
margenoot+
[→WI, 3-4; →WII, 3-4; →133-134]
margenoot+
[→T, 121-130; →121-130]
margenoot*
[lees: éenen]
margenoot*
[lees: eenmaal geen]
margenoot+
[→T, 115-120; →115-120]
margenoot+
[5-6←RIII, 6-7]
margenoot+
[→WI, 2; →WII, 2; →132]
margenoot+
[→WI, 1; →WII, 1; →131]
margenoot+
[→WI, 5; →WII, 5; →135]
margenoot+
[→WI, 6; →WII, 6; →136]
margenoot+
[→WI, 9; →WII, 9; →139]
margenoot+
[→WII, 10; →140]
margenoot+
[1-4→V, 5-8; →145-148]
margenoot+
[5-8→V, 11-14; →151-154]
margenoot*
[lees: Zoon,]
margenoot*
[lees: Vader,]
margenoot+
[81-90←Q; 81-130→81-130]
margenoot*
[lees: Ik zág toen.]
margenoot*
[lees: Ik zág toen.]
margenoot*
[lees: Ik zág toen.]
margenoot+
[91-100←MI, 21-30]
margenoot+
[101-104←PII, 1-4; 101-110←RI]
margenoot+
[←PI, 1]
margenoot+
[111-112←RII, 1-2; 111-114←RIII, 1-4]
margenoot+
[←RII, 4]
margenoot+
[←RII, 3]
margenoot+
[115-120←RVI]
margenoot+
[119-120←RIII, 6-7]
margenoot+
[121-130←RV]
margenoot+
[1-5→ V, 16-20; →156-161]
margenoot+
[4-5←MII, 1-2]
margenoot+
[→141-160]
margenoot+
[5-8→SII, 1-4]
margenoot*
[lees: Komt]
margenoot+
[11-14←SII, 5-8]
margenoot+
[16-20←U, 1-5]
margenoot+
[19-20←MII, 1-2]
margenoot+
[→131-140]
margenoot+
[←SI,3]
margenoot+
[←SI, 1]
margenoot+
[3-4←RIV]
margenoot+
[←SI, 4]
margenoot+
[←SI, 5]
margenoot+
[←SI, 7]
margenoot+
[←SI, 8]

margenoot+
[1-2←A; 1-10←B; 1-10←CI; 1-40←H]
margenoot+
[11-20←G, 1-10]
margenoot+
[15←CIII, 6; 21←D, 1; 21-30←EI; 24←D, 2; 31←EII, 2; 31-40←G, 11-20]
margenoot+
[←EII, 1]
margenoot+
[33←EII, 3]
margenoot+
[34←EII, 4]
margenoot+
[41-47←JI, 1-7; 41-73←L, 1-33; 41-80←N]
margenoot+
[←F, 1; ←I, 1]
margenoot+
[43←F, 6; 43←I, 2/4]
margenoot+
[49-50←JI, 9-10]
margenoot+
[51-52←I, 5-6; 51-57←K, 1-7]
margenoot+
[58-59←K, 9-10; 61-80←MI, 1-20; 71←F, 2]
margenoot+
[81-90←Q; 81-130←T]
margenoot+
[91-100←MI, 21-30]
margenoot+
[101-PI, 1; 101-104←PII, 1-4; 101-110←RI]
margenoot+
[111-112←RII, 1-2; 111-114←RIII, 1-4; 113←RII, 4; 114←RII, 3; 115-120←RVI]
margenoot+
[119-120←RIII, 6-7; 121-130←RV]
margenoot*
[lees: Hij]
margenoot+
[131-139←WI; 131-140←WII]
margenoot+
[SI, 3]
margenoot+
[132←SI, 1; 133-134←RIV; 135←SI, 4; 136←SI, 5; 139←SI, 7]
margenoot+
[←SI, 8]
margenoot+
[141-160←V; 145-148←SII, 1-4]
margenoot+
[151-154←SII, 5-8]
margenoot+
[156-161←U]
margenoot+
[159-160←MII, 1-2]


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken