Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hare roeping getrouw (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hare roeping getrouw
Afbeelding van Hare roeping getrouwToon afbeelding van titelpagina van Hare roeping getrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hare roeping getrouw

(1896)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 113]
[p. 113]

X.

Wee over dengene, van wien men zegt: welk een gelukskind!
Victor Hugo.

t Was een allerliefste voorkamer.

Dat zeiden de talrijke bezoekers, zoodra opera, komedie, concert, vriend en kennis de revue hadden gepasseerd en men het gesprek niet meer wist te rekken. Dat stemde mevrouw Van Zelheim toe, als de gasten vertrokken waren en zij de kamer eens rondzag om te zien of zij gelijk hadden. Dat zeide ieder, wiens voet wegzonk in het tapijt, wiens oog viel op het rijke behangsel en de bevallige meubels.

Eigenlijk bedoelde men dat het een prachtige kamer was, maar bewondering voor rijkdom te toonen staat niet fatsoenlijk en daarom zeide men: allerliefst.

Mevrouw Van Zelheim zat heden voor een der drie vensters van die kamer. Het zijden kleed, dat hare tengere gestalte omsloot, stond haar even goed als de mengeling van valsche vlechten op en om haar hoofd. Verder waren een kanten dasje met gouden broche en kanten manchetten de eenige versierselen, die zij droeg. Zij was zeer ingenomen met de keus van haar toilet voor dien dag en verlangde naar visites.

Het woord conversatie beteekent voor sommige menschen slechts: streeling mijner eigenliefde, en tot die soort behoorde mevrouw Van Zelheim. Haar huis en tuin, hare kleederen, al hare schatten konden haar niet geluk-

[pagina 114]
[p. 114]

kig maken, als er geen bezoekers kwamen om ze te bewonderen. Zij had behoefte aan conversatie als aan versche lucht en een dag, die geen bezoekers had gebracht, was voor haar wat voor Titus een dag was, waarop hij geen weldaad bewezen had.

Een glimlach verhelderde haar gelaat, toen zij een stap op het tuinpad hoorde, dien zij kende. Zij knikte door het venster en weinige minuten later trad Walter binnen.

‘Ha! ben je daar eindelijk eens, ondeugende jongen?’ zeide zij, met een lachje den vinger tegen hem opstekend. ‘Hoe lang is het wel geleden?’ en zij stond op om hem een kus te geven.

‘Daar houd ik geen aanteekening van,’ gaf hij ten antwoord, terwijl hij al zijne aandacht wijdde aan het losgespen van zijne sabel. ‘Mama, straks komen ds. Terhorn en Betsy hier een visite maken. Ik heb graag dat zij goed ontvangen worden, want....’

‘Maar, mijn lieve jongen!’ zeide mevrouw Van Zelheim verwonderd, ‘waarom zou ik hen niet goed ontvangen! Je weet dat zij mij hartelijk welkom zijn.’

‘Nu ja, maar onlangs, toen de freules De Limères kwamen, had de knecht zijne huisjas op een stoel in de gang gelegd en een der freules gleed bijna uit over een appelschil, die op een der buitentrappen lag. Bij de Terhorn's is alles altijd even keurig en daarom kom ik maar vooruit kijken.’

Terwijl hij sprak monsterde hij zijne moeder van het hoofd tot de voeten en scheen tevreden; hij maakte althans geen aanmerking.

‘Waarom ben je in zoo langen tijd niet hier geweest, Wal?’ vroeg zij, met moederlijken trots naar hem ziende, terwijl hij vóór den spiegel stond. ‘Ik heb naar je verlangd.’

‘Zoo?’

Hij lette nauwelijks op wat zij zeide, maar verschikte met aandacht iets aan zijne kuif.

‘Ik geloof niet dat je veel om je mama geeft,’ zeide zij klagend.

[pagina 115]
[p. 115]

‘Och! zeur nu niet,’ viel hij uit, zich driftig naar haar keerende. ‘Men zou er het land aan krijgen thuis te komen. Eeuwig en altijd moet ik u vertellen dat ik veel van u houd. Denkt u dat andere moeders ook zoo vervelend zijn? Ik kom in geen zes weken meer thuis, als u nu niet ophoudt.’

Zij zweeg verschrikt en nam het beuzelwerkje weer op, dat zij op de tafel had gelegd, toen hij binnenkwam. Daarop wachtte zij zenuwachtig, tot hij weer iets zou zeggen; maar wijl hij niet sprak en slechts knorrig tegen de ruiten trommelde, zeide zij eindelijk: ‘Denk je er wel aan dat je binnenkort jarig ben, Wal? Ik heb er mijn hoofd al over gebroken, wat wij je geven zullen, maar ik kan niets bedenken. Of nog een paard?’

‘Als ik een nieuw paard hebben wil,’ antwoordde hij, haastig naar haar ziende met het ontevredenste gezicht ter wereld, ‘zal ik het zelf wel uitzoeken. Oom of u hebben er geen zier verstand van.’

‘Maar wil je ons dan zelf niet wat op weg helpen?’ vroeg zij beschroomd.

‘Och! ik zal er wel eens over denken. Is 't al halfdrie?’ vroeg hij, ofschoon hij zich slechts even had om te keeren om op de pendule te kunnen zien.

Zij stond op om het voor hem te doen en zeide: ‘Neen, pas kwartier over tweeën.’

‘Zij komen om halfdrie. Waar is oom Albert?’

‘In de bibliotheek. Je kunt hem wel roepen, of zal ik het doen?’ en reeds was zij bij de deur, toen Walter zeide dat het niet noodig was.

Hij keek den weg op of niet reeds onder de rijtuigen, die nu en dan naderden, de deftige livrei van Koelenhove was.

‘Hoe weet je eigenlijk dat zij komen?’ vroeg mevrouw na eenigen tijd.

‘Ik sprak Betsy gistermorgen. Clem wou haar mee hebben naar het concert en ds. Terhorn stond het toe onder voorwaarde, dat zij aan het tafeltje van een ge-

[pagina 116]
[p. 116]

trouwde dame zou zitten. Natuurlijk stelde ik haar voor aan het onze te komen en zij wilde het u zelf komen vragen, daar ds. Terhorn toch voornemens was u te bezoeken.’

‘'t Lieve kind!’

‘Zou het niet goed zijn haar morgen op de thee te vragen?’ vroeg Walter na eenige aarzeling. ‘Zij zal hier niet heel druk komen, gelijk u zoo graag wilt, wanneer u haar geen beleefdheden bewijst.’

Mevrouw Van Zelheim glimlachte.

‘Moet er weer een sterkte genomen worden?’ vroeg zij schalkachtig, wetende dat hij steeds iedere gelegenheid aangreep, waarbij hij een meisje kon ontmoeten, dat hem beviel. Zij was gewoon hem te plagen, of liever, hem hare bewondering te betuigen, telkens als hij een dame het hof maakte en, als altijd, succes had op zijne pogingen; en dit was bijna het eenige, hem betreffende punt, dat hij door haar kon hooren bespreken zonder ergernis of ongeduld. Eenige woorden, die als een ontkenning klonken en met een ijdel lachje werden uitgesproken, waren gewoonlijk zijn antwoord en ook nu bepaalde hij zich daartoe.

‘Het zou geen wonder zijn,’ ging zij voort. ‘Betsy is geen alledaagsch meisje. Het zal niet lang duren of zij zal geëngageerd zijn.’

Zij was zeer ingenomen met het denkbeeld en had tact genoeg om hem het meisje niet verder aan te prijzen.

‘Morgen zouden wij de Van Haeren's inviteeren,’ zeide zij, als vroeg zij vergeving voor die opmerking, terwijl hij de kamer op en neer wandelde.

‘Maar dat kan immers wel uitgesteld worden!’

‘Zeker, als je 't graag hebt....’

‘Daar slaat het.’

Zij riepen het tegelijk, toen de pendule sloeg, en Walter ging de kamer uit om zijn oom te roepen.

‘Zij zullen dadelijk hier zijn,’ zeide hij, met hem

[pagina 117]
[p. 117]

terugkeerende, en hij ging bij het venster staan om het rijtuig te zien aankomen.

‘Zijn zij daar?’ vroeg oom Albert, toen het geraas van wielen op den straatweg gehoord werd.

‘Neen, het rijdt door,’ antwoordde Walter kortaf.

‘'t Is te hopen dat zij spoedig komen, want ik heb geen tijd,’ klonk het antwoord; knorrig, omdat Walter knorrig was, iets, wat de oom volstrekt niet in zijn neef kon verdragen.

Mevrouw zag angstig op. Er waren in den laatsten tijd maar al te veel stormen losgebarsten, die op deze wijze begonnen waren en welke zij tevergeefs getracht had te bezweren.

Er zijn vrouwen, wier binnentreden alleen reeds den toornigen blik doet neerslaan, wier zachte tred de onvriendelijke woorden terugdrijft in het hart en wier oog vaders drift bedwingt.

Maar tot dezulken behoorde mevrouw Van Zelheim niet. Hare zachtheid was onovertrefbaar, hare liefde zonder einde, hare kalmte bewonderenswaardig, maar met dat al dwong zij geen achting af; want die zachtheid walgde, omdat de waardigheid er aan ontbrak; die liefde was dwaasheid; die kalmte had haar grond in den stelregel, dat een vrouw van rang het hare opvoeding verschuldigd is hare wenschen prijs te geven, als zij de vervulling er van door een ‘scène’ koopen moet. Waar zij vrede wilde stichten, wekte zij ongeduld; waar zij haar invloed als moeder en zuster wilde doen gelden, een halfbedwongen glimlach. Zij vergat als de meeste vrouwen, die hare kinderen hebben bedorven, dat zij zelf de brandstoffen had vergaderd, die nu eens smeulden, dan hoog opvlamden en den vrede van haar huis dreigden te vernietigen.

De hoop van haar broeder werd niet verwezenlijkt, want er verstreek een kwartier en nog altijd waren de verwachte bezoekers er niet.

‘Weet je zeker dat zij gezegd heeft te zullen komen, Wal?’ vroeg mevrouw.

[pagina 118]
[p. 118]

‘Och ja, natuurlijk! Ik ben niet gek,’ antwoordde hij, ten toppunt van slechte luim, ofschoon hij zich nu zeer goed herinnerde dat Betsy hem gezegd had niet vast op haar bezoek te moeten rekenen.

‘Zij heeft je gefopt,’ zeide oom Albert geërgerd en ging weer naar zijne kamer, zeggende dat men hem roepen kon, als zij er waren.

‘Zie die maandwerken ondertusschen eens in,’ ried mevrouw, ‘dan gaat de tijd wat sneller om. Zij zijn zeker opgehouden. - Zijn zij dat niet?’ voegde zij er bij, weer een rijtuig ziende.

‘Neen.’

‘Zij zullen aanstonds wel hier zijn.’

Maar opnieuw verstreek een kwartier en zij waren er niet. Mevrouw kreeg zelf een kleur van zenuwachtigheid, maar zij deed haar best kalm te schijnen.

‘Daar zijn ze,’ riep zij met onuitsprekelijke verlichting, toen er werkelijk een rijtuig het hek binnenreed.

‘Dat is de livrei van de Terhorn's niet,’ zeide Walter wrevelig. ‘Het is bijna halfvier; zij zullen niet meer komen.’

‘Je wilt toch niet heengaan?’ vroeg mevrouw ontsteld, daar zij hem zijne sabel zag aangespen.

‘Ja, zeker. Andere visites kunnen me geen zier schelen. Ik zal wel achter uitgaan.’

Walter verliet de kamer met een zeer beleedigd gezicht, hetgeen mevrouw Van Zelheim de meewarige opmerking ontlokte, dat het ook niet comme il faut van de Terhorn's was.

Als Betsy dien middag naar buiten had gekeken, zou zij Walter nog gezien hebben, wandelende op den zonnigen straatweg en zijn best doende een blik door de gesloten jaloezieën te werpen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken