Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Hare roeping getrouw (1896)

Informatie terzijde

Titelpagina van Hare roeping getrouw
Afbeelding van Hare roeping getrouwToon afbeelding van titelpagina van Hare roeping getrouw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.48 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Hare roeping getrouw

(1896)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 336]
[p. 336]

XXXII.

Het heerlijkste lot, dat ons op aarde kan ten deel vallen, is ongestoord huiselijk geluk.
Elisabeth V. Staegemann.

Uit de verlichte gang van een buitenverblijf kwam een vroolijk gezelschap en stapte lachend en schertsend in een rijtuig, dat voor het hek wachtte. Een heer en dame, die druk te zamen keuvelden, besloten de rij.

‘Ik vind het niets aardig van je, Clem. Je kamer is immers in orde en nog nooit heb ik voor een logé zóó mijn best gedaan om haar lief en prettig te maken. Wat heb ik aan al die kleine bezoekjes! Hoe lang zul je mij wel laten wachten?’

‘Maar Bets, je weet dat de eerste en voornaamste reden, waarom ik met Willem en Dora naar Holland ben gekomen, het verlangen was jou weer te zien. Die wensch is vervuld, want ik heb het genoegen gesmaakt je gelukkig en vroolijk weer te vinden, niets meer gelijkende op het zwaarmoedige jonge meisje, dat ik verliet en dat mij vertelde dat haar leven wel altijd zoo blijven zou, als het toen was. Ha, ha! weet je 't nog? De tweede drijfveer was een vrouw te vinden en daar je zelf zegt dat er geen jonge meisjes op het dorp zijn, die je geschikt voor mij vindt, is dit liefelijke plekje gronds, hoe het mij overigens ook aantrekt, niet de rechte plaats voor mij om mijne tenten op te slaan. Ik beloof je evenwel stellig dat, zoodra ik een zusje voor je gevonden heb, ik haar hier zal brengen en dan blijf ik zoolang bij je, als mijne vrouw

[pagina 337]
[p. 337]

en mijn verlof het maar toelaten. Daarenboven moet ik nog tal van oude kennissen gaan opzoeken, die naar alle windstreken verspreid zijn. Verduiveld, wat zullen ze opkijken, als ik daar kom aanrijden, hè?’

‘Ja, daar komt de aap uit de mouw,’ pruilde zij. ‘Wij kennen elkaar zoo wat. Maar wat ik zeggen wilde: waag je niet te gauw of je zult nog een blauwtje loopen.’

Hij lachte aanstekelijk en zette een hooge borst. ‘Een knappe kerel, hè? Een aardige vent. Een....’

Hier maakte zij een beweging, als wilde zij hem een oorveeg geven, maar hij ontdook dien lachend en besteeg zijn paard, dat juist werd voorgebracht.

‘Dacht ik het niet! Wijfje, wijfje!’ en een knap man sloeg de jonge vrouw een doek om en beknorde haar over hare onvoorzichtigheid.

‘Zit va wel in een hoekje en is moe wel ferm ingestopt?’ vroeg zij, in het rijtuig ziende. ‘Dag, oom Frits! zeg aan Wim dat wij trotsch op hem zijn en dat wij verlangen hem als een deftig aanstaand koopman in ons huis te ontvangen.’

Nu bukte zich een lief vrouwengelaat uit het portier ‘Dag, Bets! Komen jullie nu ook gauw weer eens bij ons? Wij moeten nu maar veel van elkaar genieten.’

‘Zeker, Dora! Wij komen binnenkort. Heb je nu wel wat ulevellen voor je kleintjes meegepakt?’

‘Ja, ik heb alles geplunderd, ha, ha!’

Vele groeten werden nog van weerszijden gewisseld; toen rolde het rijtuig weg.

De man sloeg zijn arm om de jonge vrouw heen, bracht haar terug in de kamer, waar feest gevierd was, drukte haar neer op een gemakkelijke sofa en zag haar bezorgd in het gelaat. ‘Ben je niet moe, kind?

‘Neen, ik ben gelukkig,’ antwoordde zij met stralenden blik en zij trok hem naast zich neer en sloeg hare armen om zijn hals. ‘Tien jaar getrouwd,’ fluisterde zij. ‘Kun je 't begrijpen, man? Kun je gelooven dat wij al zoo oud zijn?’

[pagina 338]
[p. 338]

‘Als ik jou aanzie, moet ik er wel aan twijfelen,’ antwoordde hij.

Zij glimlachte even. ‘En kun je gelooven dat wij elkaar nog zoo liefhebben?’

‘Ja,’ zeide hij op denzelfden toon, ‘wat mij betreft, behoef ik je maar aan te zien om dat zeer verklaarbaar te vinden. Vrouwtje,’ vervolgde hij, plotseling ernstig, ‘ik dank je voor het geluk, dat je mij deze tien jaren geschonken hebt.’

‘Stil toch, heb ik je niet oneindig meer te danken. Je liefde heeft mijn leven zoo heerlijk gemaakt. In mijn stoutste droomen heb ik zooveel geluk niet durven verwachten.’

‘Heb je mij nog even lief, als toen wij jonger waren?’

‘Het is zulk een geheel andere liefde,’ antwoordde zij na eenige oogenblikken zwijgens, ‘niet meer zoo hartstochtelijk, maar rustig en diep. Men heeft aan ernstiger zaken te denken, naarmate men ouder wordt, en kan dus elkaar niet meer iedere gedachte wijden; maar wat ook veranderd is, als je binnenkomt, is het mij nog altijd of er zonnestralen op mij vallen en of de kamer met liefelijkheid vervuld wordt.’

‘Dan ben ik tevreden,’ zeide hij met een glimlach.

Zij zwegen beiden. Haar hoofd rustte op zijn schouder; zijn armen waren om haar heengeslagen.

‘Wat wordt Jan een aardige jongen,’ zeide zij eindelijk, ‘juist als Clem vroeger; hij maakte van avond alles aan den gang. Oom Karel vertelde mij in het geheim dat hij over een paar weken zijn admissie-examen te Leiden zal doen, waarmee hij tante wil verrassen. Jammer dat zij zoo vroeg weg moesten; zij wonen ook zoo ver.’

‘Laten wij maar dankbaar zijn, dat wij zoo dicht bij va en moe wonen en tegelijk zoo'n goede standplaats hebben. Wie had ooit kunnen denken dat het ons zóó goed zou gaan! Misschien komt het doordat ik zulk een lief vrouwtje heb.’

[pagina 339]
[p. 339]

‘Zoek de reden maar zoo ver niet,’ wierp zij tegen. ‘Je weet wel aan wien het ligt. Maar laat mij nu vrij, want ik moet alles nog wat opruimen. Foei, wat een drukte was het! Zooveel menschen hebben wij nog nooit in ons salonnetje gehad.’

‘Neen, partijen geven is ons nog altijd een ongekende weelde en nu wij er ons aan hebben schuldig gemaakt, wil je er mij dadelijk de wrange vruchten van laten plukken door van mij weg te loopen om een paar schaaltjes in elkaar te zetten. Maar er komt niets van in. De man is de baas.’

Zij lachte en gaf hem zijn zin.

‘Ik geloof dat wij vooral zoo gelukkig zijn geweest, Bets,’ zeide hij, hare krullen gladstrijkende, ‘omdat wij nooit ons huiselijk leven aan de conversatie geofferd hebben.’

‘Hoe heerlijk dat wij eenstemmig op dat punt dachten, man! Je hebt mij altijd geholpen mijne idealen in alle opzichten te verwezenlijken.’

‘Ja, het was ook een moeilijke taak,’ lachte hij, ‘bij zulk een vrouwtje, zulk een moedertje den avond door te brengen in plaats van uit te loopen of de kamer vol menschen te hebben. In zooverre mijne betrekking het van mij eischt, moeten wij het publiek wat te vriend houden, wijfje, maar overigens houd ik de deur van mijn klein heiligdom liever op den grendel, ook zonder dat jij het mij vraagt. Mocht ieder meisje, dat huwt en waarlijk haar man en kinderen gelukkig wil maken, toch begrijpen dat er niets van haar gevergd wordt dan dat zij vrouw zij in den schoonsten zin van het woord, een waarachtige vrouw en moeder.’

‘Zou va het mij nog wel ooit recht vergeven hebben dat ik niet muzikaal ben?’ vroeg zij na eenige minuten zwijgens. ‘Wat zeide hij er van in zijn toost?’

‘Om je de waarheid te zeggen heb ik er niet goed naar geluisterd, want ik meende onzen jongen te hooren schreien en dat leidde mijne aandacht af.’

[pagina 340]
[p. 340]

‘Hoe dikwijls hoor je dat wel in je verbeelding, dwaas moedertje! Gelukkig kan ik je precies vaders woorden herhalen: “Als ik mij vroeger een schoondochter voorstelde,” zeide hij, “was zij steeds omstraald door een glans van muzikaal talent. Ik vergat toen echter dat talenten niet de schoonste gaven zijn, die een vrouw mede ten huwelijk brengt. De wil, een goede huisvrouw, een goede moeder te zijn, gaat boven alle talenten en al het goud der wereld.” Ik heb die woorden onthouden, mijn vrouwtje, want zij maken mij trotsch en rijk.’

 

einde.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken