Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Samen bergopwaarts! (ca. 1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Samen bergopwaarts!
Afbeelding van Samen bergopwaarts!Toon afbeelding van titelpagina van Samen bergopwaarts!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Samen bergopwaarts!

(ca. 1906)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]


illustratie

XV.
In het wonderland.

Er is iets in de wereld, dat alles rein maakt, wat oppervlakkig leelijk schijnt, en dat is de liefde.... de liefde, waar je wel van leest in verzen en romans, maar waar heel weinig menschen het heilige en eeuwig goede van weten. Die maakt alles, wat zwart lijkt zoo wit als sneeuw en niets wat bij die liefde hoort is slecht of leelijk, niets, niets.... alles wat die jongen je verteld heeft, is alleen waar, als er geen liefde was....
Henri Borel.

In ieder menschenhart woont een heimwee naar liefde.

Het kind zoekt de liefkoozingen der moeder, de moeder de teederheid van het kind. Als knaap, als meisje zoeken we ons vrienden en vriendinnen,

[pagina 112]
[p. 112]

en eindelijk komt de schoone vriendschap, die Liefde heet, leggende hare handen zegenend op ons hoofd, en ons paradijzen binnenvoerend.

Wij allen - mannen en vrouwen - hebben behoefte aan vertrouwen en waardeering. Wij willen een belangstellend oor voor onze ontboezemingen; - een hand, die in verwantschap van ziel de onze drukt; - een schouder voor ons moede hoofd. Wij willen het allen hooren, dat zoete: ‘Ik heb u lief!’ dat als muziek door het menschenleven ruischt, en zelf hebben we behoefte ons een heiligenbeeld te stellen op een voetstuk en het bloemen te brengen en offers, vele offers, - en het offeren is ons genot.

Als die liefde zich woning maakt in onze ziel, dan is het ons als hadden we lang gesluimerd en als waren we nu pas ontwaakt tot het ware leven, rustend aan een ander menschenhart. Nu is voorbij het angstig vragen: ‘Waartoe dit leven?’ - voorbij het zoeken naar geluk. De wondere muziek van het hoogste zaligzijn ruischt om ons: ‘Ik heb u lief!’

En nu is rust over ons.... rust en volkomen bevrediging.

Wij zijn als in een nieuw, vreemd land aan-

[pagina 113]
[p. 113]

gekomen: een wonderland, verre van het gewone alledaagsche menschenbestaan. En al moet ons lichaam daar nog bezig zijn, onze geest zweeft hoog er boven. We droomen.... droomen....

 

Nu is onze ziel als een kathedraal, waarin orgeltonen ruischen, wonderzacht; en waarin we stil liggen neergeknield, het hart vol dank.

En we droomen ons het leven als een witte, wijde zaal vol blanke pracht van goud; - of als een stille heide in avondrust, waarboven de maan straalt van hoogen hemeltrans; - of als een groote, veelstemmige symphonie, ons overstroomend met wilde jubeltonen en overstemmend alle geluiden der menschenwereld. We droomen.... en droomend leven we voort.

 

Voor ons schijnt de zon blanker, en geuren de bloemen zoeter, en orgelen de vogelen liefelijker dan voor anderen.

En ook bij scheiding is daar nog gemeenschap van ziel, en duizend teedere gedachten zenden wij als groeten door de lucht en voelen wij tot ons komen.

Als blijde kinderen dwalen we hand aan hand

[pagina 114]
[p. 114]

over zandige paden en door donkere woudschaduwen, terwijl de stad ver achter ons in nevelen wegzinkt; en als kinderen wedijveren we in uitgelaten jokkernij, onze harten vol lied en klaroengeschal. Of zwervend door bosch en veld leggen we, ernstig gestemd, elkaar ons zieleboek open, omslaande blad voor blad en vindend in het andere boek, wat we in het eigene neerschreven. Op iedere bekentenis volgt een echo, op iedere gedachtenuiting een harmonische instemming. En we fluisteren het elkaar toe hoe we het Schoone hebben gezocht en het Hooge hebben liefgehad. En dichtregelen, door den één aangehaald, worden door den ander vervolgd, en liederen, door den één aangeheven, worden, als oude bekenden, door den ander begeleid; - en al ons geluk en al ons leed, door eigen ziel genoten of geleden, vinden we terug in die andere. Het is alles welbekend daarbinnen, als ons eigen diepste Ik, en iedere uitwisseling van gedachten snoert den band vaster en voert ons hooger.

Of we zitten stil neer, het hoofd aan elkanders schouder, terwijl de sterren fonkelen en de boomkronen ernstig en plechtig suizen en de avondvogels dicht voorbij wieken met geheimzinnigen

[pagina 115]
[p. 115]

vleugelslag. En dan voelen we het dat de ziel, zoo lang gezocht, nu gekomen is, sprekend: ‘Hier ben ik.’ Ons eigen Zelf, stil bewaard en verborgen als een kleinood, verre gehouden van de gewoonten der in het slijk wadende menigte, nu kunnen we het geven - gansch en al.

Veel woorden zijn niet noodig, - we rusten zwijgend, dicht aaneen, in heilige liefdeseenheid, geheel onder de bedwelming van de geluksstormen, die varen over ons hart, te machtig haast om te dragen....

Niet als een haastig voorbijgaande genotsdroom komt Liefde tot de reinen van hart, maar als doop, als wijding, als heiliging.... En wij gevoelen ons als door engelen omgeven, die, - wetend van de loutering onzer zielen, - ons toe-glimlachen.... en ons dragen op hunne armen, hooger.... altijd hooger.... tot nabij den troon van God....

 

Hoog boven de menschenwereld - daar ligt ons wonderland. De muziek, die er ruischt, bedwelmend en droomen wekkend, kan door geen menschenwereld, verzonken ‘in logennacht,’

[pagina 116]
[p. 116]

worden verstaan. Wij zijn alleen, geheel alleen in het wijd heelal, ten hemel varend in glans en stralen.

En daar ergens, ver weg in de diepte, fluisteren kleine menschen, die van Liefde niet weten - alleen van zinnenlust - over ons, - afkeurend; - over ons, gelukkige kinderen, die droomen.... nabij den voet van Gods troon.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken