Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Samen bergopwaarts! (ca. 1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Samen bergopwaarts!
Afbeelding van Samen bergopwaarts!Toon afbeelding van titelpagina van Samen bergopwaarts!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.21 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Samen bergopwaarts!

(ca. 1906)–Johanna van Woude–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]


illustratie

XXIII.
Leege schoentjes.

Gisteren uit een bakkerswinkel komend, waar ik voor een te wachten koffiebezoek extra luxepaintjes had besteld, hoorde ik een heel zacht stemmetje: ‘Ik ben jarig vandaag.’

En daar stond in den regen een kleine jongen, met ernstig bleek gezichtje mij roerloos aan te kijken. Nu is in Hilversum het vragen van arme kinderen, gelijk in alle plaatsen, waar veel vreemdelingen komen, zóó aan de orde van den dag, dat men zich het geven geheel afwent, en ook nu wilde ik gewoon doorloopen, maar.... dat kleine ventje, dat ‘jarig’ was en me maar heel stil en hopeloos stond aan te kijken, als had hij reeds tien weigeringen gehad,.... hij boeide me toch. ‘Wat! - jij met je bont en je luxepaintjes

[pagina 165]
[p. 165]

- heb je niets voor dat kind?’... zoo iets hoorde ik inwendig en ik stond stil.

‘Ben je jarig, vent?’ vroeg ik, eigenlijk met een beetje achterdocht; de Hilversumsche jeugd staat in kwade faam.

‘Ja.’

‘En hoe oud ben je nu?’

‘Vijf jaar.’

‘En hoeveel broertjes en zusjes zijn er thuis?’

‘Negen.’

Ook op mijn vraag naar vaders naam en adres kwam vlot antwoord. Mijn vertrouwen steeg.

‘En wat heb je gekregen, jongen?’

‘Niks,’ zei hij, met een wanhopig gezichtje naar mij opziende. ‘Alleen maar dezen ring.’

En hij haalde een gewonen opgepoetsten koperen gordijnring uit zijn dun, maar knap overjasje, en draaide er mee op zijn vinger, of hij er toch erg mee in zijn schik was.

Mijn oogen werden vochtig. Want ik dacht aan een paar andere van die kleine lobbesjes; en de gedachte dat zij zóó op vijtjarigen leeftijd zouden hebben moeten staan in den motregen van een Novemberavond brak mijn hart. Ik nam zijn handje, dat hij willig aan me toevertrouwde.

[pagina 166]
[p. 166]

‘Ga maar mee.’

Hij liep vertrouwend naast me; maar toen we de Kerkstraat ingingen, vroeg hij toch in spanning:

‘Waar ga je naar toe?’

Zijn gezichtje straalde al in verwachting. En toen we voor het winkelraam stil hielden, waar reeds de St. Nicolaasuitstalling was gemaakt, stond hij te springen voor het raam. Hij kon maar niet besluiten, nu bekoorde hem dit, dan verrukte hem dat. Maar eindelijk bleef hij bij een doos met tinnen soldaten.

Op den terugweg zei hij niets, zelfs niet op een vraag; hij hield met twee handen de doos tegen zijn lijfje geperst en gaf nu een zacht gepiep van verrukking en eindelijk kon ik hem niet eens bijhouden; zonder een woord van dank begon hij te hollen.

‘Ik ga naar moeder,’ riep hij me nog toe; en ik had dank genoeg.

En zooals dan je gedachten gaan, als het leven je eens een lesje geeft over je bont en je luxepaintjes, dacht ik aan die arme moeder met negen kinderen, die geen geschenkje konden hebben op hun verjaardag, en ook geen geschenkje zouden

[pagina 167]
[p. 167]

hebben op St. Nicolaas. En de herinnering rees aan een plaat, die ik verleden jaar in een buitenlandsch tijdschrift vond en niet heb kunnen vergeten: een havelooze kamer met houten tafel en rieten stoelen in morgenschemering; een schoorsteen, waarvoor in rij eenige schoenen staan, ledige schoenen, en om die schoenen vier kinderen van verschillenden leeftijd, die blijkbaar pas tot de ontdekking zijn gekomen, dat St. Nicolaas toch niet aan alle kinderen denkt, die goed hebben opgepast. Het oudste kind, een tienjarig meisje, balt tegen den schoorsteen de kleine vuist en de wanhoop in de andere houdinkjes zegt boekdeelen. Wie kinderen van tien, acht, zes en vier jaar kent en liefheeft, kan deze kleinen niet aanzien zonder pijn en voelt de gedachten rijzen: ‘Had ik het maar geweten!’

 

En toch zijn ook nu ge dit leest, vele kinderen rondom u, die zich, omdat ze zoet en lief zijn, nu de schoonste luchtkasteelen bouwen over den St. Nicolaasavond. De juffrouw op school heeft het gezegd, de lesboeken zeggen het, de kinderen zeggen het: die goed oppast, krijgt wat van Sinterklaas.

[pagina 168]
[p. 168]

En ze droomen hun mooie droomen met rijke kinderphantasie.... tot de ontgoocheling komt en hun eerste geloof in een heilige verwoest ligt en bitterheid rijst in hunne kleine harten, - soms de kiem van latere misdaden.

Ze zijn ook nu rondom u. Zie ze maar staan met hun gretige oogen bij de winkelramen, denkend: ‘Hoe zou toch die borstplaat smaken of die visch van chocolade? En wat zijn toch die rijke kinderen gelukkig, die het proeven zullen!’...

Och, als gij ze ziet, neem ze even mee naar binnen en koop hun wat; een kinderhand is zoo gauw gevuld.

En wilt ge adressen, ieder schoolhoofd kan ze u geven, als gij u maar tot hem wendt.

Nam iedere lezeres van deze regelen nu maar eens twee leege schoentjes voor hare rekening, hoeveel tranen zouden ongestort blijven, hoeveel bitterheid voorkomen, en hoeveel arme moederharten, die niet geven kunnen en toch even warm slaan als onze moederharten, zouden blijder kloppen.

Gij zijt allen wel geneigd tot goeddoen; maar ge hadt er niet zoo aan gedacht. Ik ook niet. Maar het wenkje, dat mij gegeven werd in het

[pagina 169]
[p. 169]

kind, dat op mijn weg trad, zal ik gehoorzamen, en dat wenkje breng ik ook u over, met vertrouwen dat wij allen te zamen een goed werk zullen doen. Geloof mij, voor het kleine offer zullen de stralende oogen en blijde lachjes u genoegzaam beloonen.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken