Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
D'eersuchtige wraak & Thiëstes en Anticlia [Alleen D'eersuchtige wraak] (1988)

Informatie terzijde

Titelpagina van D'eersuchtige wraak & Thiëstes en Anticlia [Alleen D'eersuchtige wraak]
Afbeelding van D'eersuchtige wraak & Thiëstes en Anticlia [Alleen D'eersuchtige wraak]Toon afbeelding van titelpagina van D'eersuchtige wraak & Thiëstes en Anticlia [Alleen D'eersuchtige wraak]

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.26 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Editeur

G. Slangen



Genre

drama

Subgenre

tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

D'eersuchtige wraak & Thiëstes en Anticlia [Alleen D'eersuchtige wraak]

(1988)–Pieter van Zeerijp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Ga naar margenoot+'t vierde Bedrijf.

Eerste uijtkomst.

Lionide, Mendosa.
 
nou lijmstront, haasie wat.
Men
 
Ja, ofje praat van haasten,
 
dit is maar bruijerij, wat sal het sijn 't en laasten?
Lion
 
hoe is't hier, hannevaar, [-waar] voor wie sijt ↑<gij>↑ [g+]<b>evreest? |
Men
 
wel vraag al, vraag men gat.
Lion
 
wel onverstandich beest,
 
wie meenje dat je bent?
Men
 
een ridder van sinttruijen,
 
wel kladdebel, het heeft met jou veul te beduijen,
 
dat hier den hertoch, met den heer Cantelmo quam,
870[regelnummer]
se lubden ons, en sloegen ons voort lenden lam.
 
maar nu dit blaatjen om, e[ij+]<n> wiltme eens ontdecken,
 
wat [-sullen] wij hier ↑<sullen>↑ doen?
Lion
 
uw heerschop [-*morgen*]moet vertrekken
 
op morgen als gij weet, sie, daarom heeft mevrouw
 
hem hier ontboón, om dat's haar af[-*scheij*] ↑<scheijt>↑ nemen sou, |
 
en ik, mijn bakkessje, van uw.
Men
 
ij gort lantheijlich,
 
sal't vastelavont sijn, jk waag het is 't hier veijlich.
Lion
 
al sachjes, maar Mendoos<*.*>, eij! segme, sulje dan
 
mijn soo vergeeten?
Men
 
heij malloot, wat komtje an,
 
ik jou vergeeten, neen, dat sou mijn sinnen krenken,
880[regelnummer]
ik kan't niet doen, want ik sal nimmer om jou denken;
 
is dat geen groote liefd?
Lion
 
dat docht ik wel scherluijn,
 
jou deug'niet jou [-*scherluijn*] ↑<rabaut>↑.
Men
 
hoe? hebjet inje kruijn?
 
maar seeker, sal mevrou mijn heerschop soo opschieten?
Lion
 
hij sal beoogen, 'tgeen hij niet en mach genieten,
 
en vlammen op het vleijs dat al verkogt is.
Men
 
eij!
 
soo sal hij dan niet eens, je weet wel moij, en fraij.
Lion
 
neen, dat's onmoogelijk.
Men
 
wat schort'er dan, gelegentheijt?
Lion
 
eer eerelijk gemoet heeft daar in groote tegentheijt.
Men
 
de liefd teelt vrijicheijt, door vrijheijt komt het voort.
[pagina 46]
[p. 46]
lion
890[regelnummer]
begon hij 't op die voet hij raakte buijten boort.
Men
 
Ja dat hij dan begon op sijn tarquijns te leven,
 
Ga naar margenoot+hij sou'er na haar doot wel hondert steeken geven.
Lion
 
verkrachten? O mijn vaar! je maakt u hooft maar moe,
 
't geschiet met vrije wil, men dwingt daar niemant toe.
Don Jan. Camilla.
 
mevrou soo is de gront als ik u gink verklaren.
Cam
 
helaas! het is mijn schult, jk kan mij niet bedaren,
 
ik ben verlooren, och! nu ik u derven sal.
Don
 
ik ben verbannen, 'twas uw wil, mijn ongeval.
Cam
 
die door Jaloersheijt spreekt gaat redens spoor te buijten.
lion
900[regelnummer]
mevrou, gelieft 'et u, ik sal de [-deur toe] ↑<toegank>↑ sluijten.
Cam
 
Ja, weest sorgvuldich, op dat niemant ons verspiet.
 
en gij mijn tweede Ziel, O [-*± .......*] ↑<gront van>↑ mijn'[-*s*] verdriet! |
 
verhaal mij, waarom gij u vaderlant, voor-/-deesen
 
verliet.
Don
 
soo't u gevalt, 'k sal u gehoorsaam weesen;
 
al is't, dat mijn gemoet in tranen schier verdrenkt,
 
wanneer mijn eed'le Ziel aan het verleeden denkt.
 
die'k schijn, en ben ik niet, O neen mevrou! uwe oogen,
 
en mijn verdichte naam die hebben u bedroogen;
 
Don Carel hendricus ben ik. niet sonder reén
910[regelnummer]
veranderde ik dien naem, en mijn geslacht met een;
 
jk ben de tweede<n> Zoon, gebooren, en gesprooten
 
uijt de doorluchste stamm<e>, en alder braafste looten
 
van spangjen, ik was noch geen twintich Jaren, of
 
ik liet mijn vaderlant, en weelde van het hof
 
mijns vaders, om God mars te volgen op sijn schreden;
 
ik gink mijn eer, in een ses Jaarge dienst besteeden,
 
vrijwillich, tot de sucht mij wederkeeren deed
 
[-*± ..*] ↑<na>↑ 't waarde vaderlant, in veijlicheyt en vreed:
 
ik quam verheerlijkt, met een troep van hondert paarden,
920[regelnummer]
die'k onder mijn gebiet, [-en gehoorsaamheijt] ↑<met groot gesach>↑
 
aanvaarden, |
 
als overwinnaar, [-*dat ik.....................*] ↑<Ja,'tscheen dat ik self>↑ geleek |
 
den stryt-/-beren Achil, daar hector voor besweek;
 
soo quam ik met een vreuchd, en blijschap, als het scheijde
 
van een ses Jaarge tijt wel waardich was, 'k verbeijde
[pagina 47]
[p. 47]
 
met ernst ons hofgesin, 't welk ik verwachtend was
 
om mij 't onthalen, maar, mijn vreugd verkeerd' dat pas
 
in droefheijt, ijder een vertoonde een pijnlijk wesen
 
in stee' van blij gelaat, mijn vader neffens deesen
 
gaf door sijn suchten, Ach! mijn oneer te verstaan,
 
schoon hem de stem besweek, noch tong geluijt kon slaán;
930[regelnummer]
Ga naar margenoot+ 
 


illustratie
van Zeerijp fol. 17r


 
(hoe wel sijn grootse Ziel geen [-oneer] ↑<schantvlek>↑ stont te dulden) |
 
hij drukt sijn aangesicht aan 't mijne en ↑<hij>↑ ontvulden
 
sijn overladen krop. met dese woorden, Ach!
 
dat gij geen suster had; ik luijster om 't verslach
 
te weten, en besterf, daar staanwe met ons beijen
 
gelijk aan een gevormt, mijn vader weer aan 't schreijen
 
is spraak, of tongeloos, en even als een beemd
 
met sneuw bedekt, (en schijnt van alle kraght vervreemd)
 
waar langs een beekje wroet, en werkt om door te breeken,
940[regelnummer]
soo sach ik langs sijn grijse en silv're baart, de beeken
 
van tranen vloeijen [-tot voor sijne] ↑<voor sijn oude>↑ voeten neer; |
 
't en laasten borst [het] ↑<hij>↑ uijt, mijn suster had wel eer
 
in 't heijmelijk bemint, een eedelman, gesprooten
 
uijt vreemt gewest, de welck' haar kuijsheijt had genooten.
 
'tgebeurde ↑<eens>↑ op een nacht, mijn vader komt wat laat
 
van 'thof en of 't God gaf, de wech tersijden slaat,
 
betrapt hem op een leer, waar meed hij konde koomen
 
in een vertrek bij haar, mijn vader in genomen
 
van gramschap, trok van leer, en sou de schelm terstont
950[regelnummer]
doorstoten hebben, of [-*....doodelijk*] ↑<hem totter doot>↑ gewont,
 
hout vader, hout, riep voort mijn suster jsabelle,
 
doorstoot mijn bruijgom niet, nocht wilt hem needervellen;
 
mijn vader hoorde sulx, weerhield sijn degen, [-*± ....*] ↑<daar>↑
 
op vraagd hij voort den schelm of het al seeker waar;
 
hij seijd daar is mijn hant, tot een waarachtich teijken
 
van mijn geluk, die'k soo gelukkich sal bereijken,
 
<als ik haar tot mijn bruijt en lief genieten mach:>
 
dees reeden waren nauw voleijnt O hert gelach!
 
of daar komt voort een [-*± .....*] ↑<[-*hoop*]*sleep*>↑ elk met een bloote deegen |
960[regelnummer]
[-in d'hant] ↑<gereet>↑, die hem omvaan, en soo d'onteerder kreegen;
 
se vlien gelijk'er hant, mijn vader, op de vlucht
[pagina 48]
[p. 48]
 
vervolgt de schender van sijn eer, in d'oopen lucht,
 
maar most ten lesten, door sijn ouderdom beswijken;
 
de flukxheijt bergt hun 'tlijf, die vaders leden wijken.
 
dit was mijn seegenpraal waar meé ik [-was] ↑<wiert>↑ verçiert;
 
dit was de<n> [-lauwer kroon waar meed men mij] ↑<eeren kroon die 't swevend hair>↑ lauriert; |
 
dit was het vreugde vuir [-dat mij toen] ↑<dus was ik>↑ overrompeld<t>; |
 
ik vont mijn eer gequest, en schandelijk gedompelt;
 
de spijt, wrokte in mijn hert; ik vloekte d'oorloch meest
970[regelnummer]
die ↑<d'>↑ oirsaak mijns verderfs en onheijl<s> had geweest;
 
ik scheurde als woedend dol mijn kleederen en pluijmen,
 
Ga naar margenoot+die d'ingebeelden waan soo'<n>breeden wech dorst ruijmen;
 
'k ging na mijn suster toe, die haar in 't Cloorster had
 
begeven, wijl tgerucht liep door de gantsche stat;
 
ik vraag'er na den schelm, sijn naem, hoe hij mocht heeten,
 
noch bidden, noch door straf kon ik uijt haar niet weten,
 
als't was een vreemdeling; dies gaf ik mij op reijs,
 
om mijn eersugte wraak in 't werkte stellen; 'k eijs
 
geen kontschap meer om hem te kennen, dan verkeerde
980[regelnummer]
mijn naam, alleen om d'eer 't herstellen van d'onteerde,
 
en ben soo onbekent uijt spangjen voortgerost
 
tot hier, daar'k op een nacht u broeder heb verlost
 
uijt het gewelt, van ses verraders, die hem stonden
 
na't leven; hij bevant sich aan mijn dienst verbonden,
 
vereerden mij sijn hoff en gunst; Mevrou daar na
 
aanschoude ik u gesicht en [ -*± .............*] ↑<waardicheeden,>↑, Ja
 
'k heb ↑<u>↑mij<n> [-aan u] ↑<stam>↑ verklaart; uw bruijgom is gekomen, |
 
en wat' er is geschiet in 'tgoed of quaat genoomen,
 
gij sijt 'er d'oorsaak van.
den marquis klopt.
Lion
 
mendosa hoorje niet?
Cam
990[regelnummer]
O god! jk beef van angst, jk sorg wij sijn verspiet.
Don
 
grijp moed mevrou, gij droomt of stelt u 't quaetst te vooren
Cam
 
ik ben dit niet gewent, helaas! ik ben verlooren.
Dom
 
bedaar u toch mevrou, en swijg een weijnich stil.
hij klopt weer,
Cam
 
daar wert al-/-weer geklopt, wat of dit wesen wil?
 
helaas!
Don
 
wat nootlot Goon! sal ons hier onderdrukken.
Cam
 
wat sal ik doen?
[pagina 49]
[p. 49]
Men
 
soo waar het bruijtje raakt [-*± ...*] ↑<aan>↑ stukken.
Cam
 
Ach! ik rampsalige! waar bergtge u, helaas!
Men
 
och! raken sij hier in, se breeken ons de blaas.
Don
 
jndien 't den hertoch is, 'k salt met de doot bekoopen.
1000[regelnummer]
blaas eerst de [-*± .......*] ↑<[-*kaarsen]>↑ ↓<fakkels>↓ uijt, doe dan de deur vrij oopen; |
 
soo dra hij binnen is, hij sij dan wie hij sij,
 
treet met u beijden, dan [-heel] ↑<al>↑ sagjes, t[*g*+]<o>t dat gij
 
er buijten sijt. vaar wel, jk sal hem hier verwachten.
 
mendosa blijft bij mij, 'k sal sijn voornemen trachten
 
←<eens> 't[*.*] ondersoeken.
Men
 
poep, daar had jet niet, [-*mijn....*] ↑<O neen!>↑
 
want gingt hier op een slaa[*.*+]<n> [-*.*]men brak mij hals en been. |
Ga naar margenoot+
Lion
 
op is de deur.
Arnestus.
 
nu hoop ik end'lijk uijt 't vermoeden,
 
en droom te koomen.
Lion
 
nu, 'tis tijt om sich te hoeden.
Cam
 
ik ga besturven in.
Lion
 
mevrou voorsichtich, gaat.
Men
1010[regelnummer]
'tis best in tijts gevolgt eerdat het wert te laat.
bin.
Arn
 
wat schelmerij is dit? het licht is uijt geblasen;
 
daar sijn der mij ontslipt, [-'t Gordijn is voor] ↑<een nevel dekt>↑ de glaasen. |
 
waar sijtge, spreeck?
Don
 
[*.*+] <i>k weet niet wat ik ↑<sal>↑ seggen[-*sal*].
Arn
 
spreek.
Don
 
'ten is den hertoch niet, de stem hem niet geleek.
Arn
 
hoe? spreektge niet? mijn dag' sal u wel haast doen spreeken.
Don
 
ik moet.
Arn
 
of ik sal u het hersen bekke breeken.
 
spreek seg ik wie gij sijt, [-en maakt*......*] ↑<maakt u [-*mij*] aan mij>↑ bekent. |
Don
 
helaas! wat ongeval vervolgt mij op het end.
Arn
 
of'tsa, dit gaat 'er deur.
Don
 
ik sal u niet ontduijken.
se vegten.
hertoch, teodoor. en lijfwachten met toortsen.
[pagina 50]
[p. 50]
teo
 
mijn heer, dit langs.
her
1020[regelnummer]
wie dert hier in der nacht gebruijken
 
dees moedwil? in mijn hoff? is 't den marquis?
Arn
 
mijn heer.
her
 
wel hoe, wats hier te doen?
Don
 
mijn ramp groeijt meer, en meer.
Arn
 
mijn heer, *i*k kom [-hier voorbij] ↑<dit langs>↑, en [-*± .....*] ↑<vind>↑ dien man geslooten |
 
in dese kamer, 't welk mijn achterdocht vergroote
 
door dien ik trouwen sal, en soo ik niet en mis,
 
was hij hier niet Alleen.
her
 
vertoef, hoe, desen is
 
[-*± ........................*] ↑<[-dien schellemse Don Jan.]>↑ ↓<den werker van mijn ramp.>↓, hoe sal ik mij onthouwen; |
 
is't mooglijk dat hij sich durft op mijn gunst vertrouwen?
 
daar hij mij dus misnoegd'. ga [-heen] ↑<heen>↑ Arnestes, hier
1030[regelnummer]
sijn meerder vrouwen als uw bruijt, [-*ga*] ↑<dus>↑ doof dit vier;
 
ik weet wel, dat hij u niet heeft misdaan, ga heenen
 
en sijt gerust.
Arn
 
'k betrou mij op uw gunst Alleene.
marquis bin.
her
 
ontdek u nu, jndien gij voor de muren Zijt
 
wel eer beschaamt geweest, als tuijge van die tijt.
Don
 
helaas! ik ben omhals.
her
 
verrader, kan het wesen,
 
Ga naar margenoot+dat gij u aangesicht bedekt, als een vol vreese?
 
ondankbare, dat ik u leven niet aanrand,
 
is om dat gij mij van u selfs sult wreeken, want
 
een man van edel bloet, en de gedachtenisse
1040[regelnummer]
van 'tquaad dat hij bedreeff, is machtich, om 'tgewisse
 
te dooden.
Don
 
maar mijn heer, eij! luijstert toch een woort.
her
 
wat kuntge seggen?
Don
 
soo mijn heer geduldich hoort.
her
 
soo g'u ontschul'gen wilt, is 'tnutter stil gesweegen,
 
u grove logen[-*en*] ↑<taal>↑, bedrieger, staatt mij teegen.
Don
 
Ach! wat ik hooren moet, bemerkt mijn heer, en laat;
her
 
onschuldich u niet meer, gij brout al weer verraat.
 
'kweet dat u Celia mint, en gij dert u vervoegen
 
in haar vertrek; wat kuntge meer doen, als misnoegen
 
den geen[-*en*] die haar ↑<be>↑mint, met uw antwoording.
[pagina 51]
[p. 51]
Don
 
Ach!
1050[regelnummer]
is't mooglijk dat ik sulx moet lijden door 't ontsach;
 
sal dwank mij swijgen doen, en wederom bekennen
 
dat ik sijn Nigt bemin, om soo mijn eer te schennen?
 
neen [-beter hem verklaart] ↑<best de gront verhaalt>↑ O neen! want nu [-Camil] ↑<mevrou>↑ |
 
[-sal trouwen *± ............* swijg ik veel liever stil,] ↑<Camilla trouwen [-den marquis] ist best dat ik dit hou>↑ |
 
[-eer ik hem meer misnoeg;] ↑<bedekt, hij is misnoecht;>↑ mijn hoop heeft mij bedroogen. |
her
 
[-*± ....*] ↑<quam>↑ in ↑<een>↑ ieders hert een spiegel
 
[-*± ...................*] ↑<sich vertoogen,>↑, |
 
daar sou soo veel verraat, noch schelmerij, in schijn
 
van vrintschap, in 't gemoet van sommige niet sijn,
 
want ijder[-s] schelmstuk, sou hem als den dach vertoonen;
1060[regelnummer]
men mocht de werelt dan in veijlicheijt bewoonen;
 
[-*± ....*] ↑<dan>↑ was [-*± ...*] ↑<er>↑ geen bedroch, noch schelmerij, noch list; |
 
nocht vals getuijge, noch verraderij, noch twist;
 
nocht geen geveijnsde, die als vrinden sijn, benijders
 
van Anderen hun goet, noch blint geluk; en wijders
 
daar soude geen ondank'bre vrouwen sijn, maar wel
 
verkreegen dienstbaarheén, voor sulk een nare hel;
 
noch daar en soude [-*± .....*] ↑<noijt>↑ geen moorderij geschiede
 
om heijmelijk genot, maar ijder soud het vlieden;
 
daar sou geen grooten heer in huijs herbergen, een
 
verrader; noch geen schelm in vrinden schijn, O neen!
 
men sou elkaar beleeft, getrou, tot vrintschap neijgen;
 
Ja, ijder soude sich dan spieg'len aan sijn eijgen.
 
vertrek uijt mijn gesicht; dat ik u 't leven laat,
 
is om dat ik u heb bemint; vervloekte gaat,
 
en ruijmt mijn hertochdom, want vind ik u hier morgen
 
Ga naar margenoot+jk sweer dat jk u sal in 't heijm'lijk doen verworgen.
Don
 
wat meerder straf, helaas, [-*± .........*] ↑<mijn lief>↑ Camilla, kan
 
ik lijden, als, dat ik verbannen ben, Ach! van
 
u oogen. wel ik sal mijn heer gehoorzaam wesen.
her
 
ga voor mij heen.
Don
 
mijn heer.
her
1080[regelnummer]
't en is geen gunst, maar vreese.
Don
 
waar toe Angstvallich, eij!
[pagina 52]
[p. 52]
her
 
die een verrader is
 
geweest, kan't noch wel sijn. gaat voor.
Don
 
bij mijn gewiss'
 
gij doet mij ongelijk, 'k heb noijt dien naam gedragen.
her
 
't vermoeden staat mij vrij, en doet u schuldich dagen,
 
want die, die mij mijn lief wel eer benomen heeft
 
÷kan ↑<mach>↑÷mij benemen ook het leven, dat hier leeft.
[slotornament]

't vierde Deel,

'tweede uijtkomst.

Don Jan. Mendose.
Men
 
eij! ban het uijt u hooft.
Don
 
hoe is het met de paarden?
Men
 
al louter, fris en wel, se kunnen er wel Aarden,
 
en sijn vast beesich, door den honger in het gras;
1090[regelnummer]
recht uijt geseijt mijn heer, mijn dunkt het beter was
 
dat g'haar geselschap hielt.
Don
 
ben ik soo dwaas van sinnen,
 
om dat ik mijn verlies beklage [-*± ..............*] ↑<in het minnen?>↑
 
is 't hert van Marmersteén? de Ziel van Diamant?
 
hoe, ben ik opgevoet bij wilde beesten? kan't
 
wel mooglijk sijn? O neen! en ben ik niet die geene
 
die om Camilla swermt? wie sal mij dat beneemen;
 
heeft mij den hertoch niet gebannen? sal Ernest
 
haar niet genieten? ik haar derven? en voor 't lest
 
florensen ruijmen? Ach verstrekt u dit een wonder
1100[regelnummer]
dat in dien dach, van mijn onluk, die mij bracht 'tonder,
 
Ga naar margenoot+[-mijn Ziel beter]
 
mijn Ziel [-*± ..*] treurt, en schreijt, om dien eellend'gen dach?
 
jk sweer Mendosa, dat jk liever voor mij sach
 
een troep gewapent volk, ik sou'er min voor schroomen
 
als voor haar blixens, die [-selfs Gooden kan betoomen.].
 
in 'tnootweer van 'tgevecht, vertrou ik op mijn kracht
 
en wapenen; maar laas! wat tegenweer, wat macht,
 
staat jemant tegens soo een schoone vrou te kiesen
[pagina 53]
[p. 53]
 
die haar onmoedich Mint, on[-*onmoedich*] ↑<lukkich>↑ moet verliesen. |
 
saagt gij dees morgen niet in haar bedrukt gelaat,
1110[regelnummer]
toen haar de stem besweeck (na dat se sprak, gij gaat
 
van mij, niet uijt mijn hert; mijn lief wilt toch gedenken
 
[-.aan mij, die om u sal in tranenvloet verdrenken;.]
 
[-.he.]laas! mijn broeder dwingt mij dat jk trouwen sal;
 
mijn broeder soekt mijn doot, en Arbeijt mijne val)
 
[-*± ....*] ↑<dat>↑ duijsent peerelen [-*± ....*] uijt haar ↑<lieve>↑ oogen vloeijde |
 
gelijk als Cristalijn , die 't wit Albast besproeijde?
Men
 
mijn heer, gij hebt het fraij en Aardich uijtgeleijt.
Don
 
Ach! wat vermoogen heeft een vrou, die, wense schreijt,
 
ons voort de Ziel ontrooft.
Men
 
mijn heer, wilt dit vertrouwen,
1120[regelnummer]
ik he[*.*+]<b> 'er wel gesien, de duijvel mochtse aanschouwen;
 
soo veul grimmasse, kon se maken met haar bek;
 
se trok de mont soo ijs'lijk scheef, Ja sonder gek,
 
men kon 'er mak'lijk een bescheete broek in spoelen;
 
de snotte bellen, sach men in er neus krioelen
 
met heele legers, en daar bij soo dik en groot;
 
se had een web van do*e*n wanneers' er neus een snoot.
Don
 
het schreijen sonder maat, staat leelijk, en Afgrijs'lijk;
 
't soet schreijen, dat sich niet verklaart, is wederprijs'lijk,
 
door dien den eijgenaar betoont een lachgende' mont,
1130[regelnummer]
en schreijend' oogen, Ja dat prijs ik in mijn gront;
 
soo deed mijn 'tweede Ziel; en nu ik min Mendos[-e] ↑<e>↑,
 
mach ik seer wel met sulk een onschult, suchten loosen,
 
of tranen storten, en beklagen mijn verdriet,
 
vermits het schreijen*,* tot een troost der quelling schiet.
Men
 
met schreijen sullen wij niet licht'lijk voort geraaken.
Don
 
[*.*+]<g>ij siet, dat ijder tree die 'k doe, mijn dood oorsaaken;
 
Ach! dat ik langsaam sterf, laat mij dan eens de smert
 
die mij onlijd'lijk schijnt, en d'obbert op het hert,
 
uijtkroppen mid'ler wijl aan dese velden, boomen
 
en vogelen.
Men
1140[regelnummer]
om aen 't ontnuchteren te Comen
 
mijn heer, wij sijn Alhier in een goe herreberg;
 
Ga naar margenoot+wilt gij niet, dat ik hun om wat 'tontbijten verg?
Don
 
van hier, sie'k het palleijs.
[pagina 54]
[p. 54]
Men
 
'twas beter, mocht'we seggen
 
dat wij een rustplaats voor ons beijde sagen leggen;
 
so[*.*+]<u>t gij 't palleijs niet sien, we sijn noch pas een mijl
 
gereijst van dese stat.
Don
 
hoe? sijnwe in der ijl
 
soo ver gereijst?
Men
 
noemt gij dat reijsen?
Don
 
jk noemt vliegen.
Men
 
en spoeijt ge geen meer wech, je sult u selfs bedriegen;
 
sulk reijsen op madril, heeft Jaren [-*± ....*] ↑<werk>↑ van doen;
1150[regelnummer]
gij meugt u hairen dan vrij [-vrij] verwen met fatsoen.
Don
 
'kwas niet ligtvaardich, al bleef jk lang onderwegen.
Men
 
neen, 'tis de mooden Als.
Don
 
'kseg een bedrog, er tegen.
Men
 
jk heb een man gekent, die grijs te bedde ging,
 
en smorgens, als hij van sijn bedde weer opsting,
 
toen had hij Zeegroen hair, met moije schijtgeele knev'len,
 
dat ↑<dee>↑ die quidam, om de oogen te benev'len
 
van die hij schuldich was, toen d'eijschers, die hem eer
 
grijs kende, saagen, [*A*+]<O>ch! se kenden hem niet meer,
 
elk sach hem aan verbaast toen hij hem soo vertoonde,
1160[regelnummer]
se vraagde hem, na hem, en of hij daar dan woonde;
 
hij, met een stadicheijt, antwoorde Ja, en seij,
 
die man is lang verhuijst, wat dunktje quam 't niet fraij;
 
daar mee bedroog hij doen, (door dien hij niet een spelt=had)
 
sijn eijgenaars, soo lang tot dat [-*± ..........*] ↑<hij weeder>↑ 'tgelt=had. |
Don
 
weg met die sotternij, gij terricht mijn gedult,
 
ik wil niet datge rept, of voorder spreken sult;
 
maar spreek mij van Camil, waar aan ik ben verovert;
 
spreek van haar oogen ↑<ach!>↑ waar mee [-*sij den*] ↑<'s een>↑ mensch betovert; |
 
die wist, wat datse dee.
Men
 
mijn heer, jk sou vermoen
1170[regelnummer]
[-*als dat se*] ↑<dat zij vast>↑ peuselt, van een braaf gemest Cappoen; |
 
daar bij een beeker wijn, schier boorde vol geschonken,
 
en na 'tontbijten daar eens lustich opgedronken,
 
want bij de Juffertjes, is 't al een out gebruijk,
 
se houwen 'tmet g[[*.*+]<e>] ↑<e>↑ en glas, maar beeker, of een kruijk, |
 
om dat d'aanschouwers niet en sullen onderscheijden,
[pagina 55]
[p. 55]
 
Ga naar margenoot+(en ook om d'eer) of 't wijn, of water is van beijde.
Don
 
mendose, ik bevin u van een swak vernuft.
Men
 
wat meenje heerschop, dat Camilla haar versuft,
 
of datse niet en eet, O! 'tsal soo lang niet duuren
1180[regelnummer]
of gij sijt Allebeij getroost, eer veertich uuren;
 
geen beter raat, en is er voor de liefde ↑<heer>↑, Als
 
ver van elkaar te sijn,
Don
 
dien raat keur ik voor vals:
 
'tkon sijn, indien dat ik haar kuijsheijt had verkreegen,
 
dat ik 'er dan vergat; maar nu mijn brant, gesteegen
 
in top, vermach, dat jk in haare liefde blaak,
 
is't ook onmoogelijk dat jk er nu versaak.
Men
 
wel hebje niet alleen bij haar geweest, voor deesen?
Don
 
en of ik, stont mij dan haar gramschap niet te vreesen?
 
'tontsach haar eijgen is.
Men
 
dat schaat niet, alsse sien
1190[regelnummer]
de handen leedich, sonder dat se weerstant bién,
 
dan sijnse meer verstoort Als anders, 'tis een oorden
 
van bloode vrijers, die niet hebben als de woorden,
 
en voorder van geen daat.
Don
 
Mendosa, wat een vreuchd,
 
als ik 'er noch om denk, mijn boesem is verheugd,
 
Ja schatert om 'tgenot, 'kheb haar sneuwitte handen
 
gedrukt, en deedse voort aan mijne lippen stranden,
 
en kustens' doch een buij van haar ontroerde geest
 
is letsel van mijn vreugde, en mijn vermaak geweest.
Men
 
soo heeft se u daar na de handen noch onthouden;
1200[regelnummer]
gut quamje achter d'hal, dat smeerich volkje, souden
 
u handen, voeten, pens, Ja al de rest met een [-*te*]
 
toe schenken.
Don
 
swijgt 'er van; Mendosa, voort ga heen
 
en saalt de paarden, want 'tis tijt dat wij vertrekken.
Men
 
ik ga. maar wanneer sal ik uwen naam ontdekken?
Don
 
niet eerder voor dat wij in spangien sijn.
Men
 
jk sal.
men bin.
Don
 
ha! vroolijk pluijmgediert, die met een blij geschal
 
de treur'ge herten kunt vermaken, wilt verkonden
 
Aan mijn Camilla, hoe gij mij hier hebt gevonden,
 
maakt haar deelachtich al mijn suchten; eij! ontdekt
1210[regelnummer]
O bergen! die elke kruijn schier tot den heemel strekt,
[pagina 56]
[p. 56]
 
Ga naar margenoot+aan haar mijn [-suchten] ↑<klachten>↑, die gij hoorde; en gij beeken
 
getuijgt er mijne smert.
octavio
 
gelukkich ik mij reeken
 
dat ik u vind, mijn heer.
Don
 
wien sijtge?
octa
 
'k ben octaav',
 
een dienaar des marquis, dan egter uwe slaaf.
Don
 
waar heen? of waar na toe?
octa
 
ik ben een Afgevaarde
 
hier van florensen, om dees brieff, aan uw hoogwaarde
 
te lev'ren, van mijn heer Arnestes.
Don
 
wel, wat of
 
het wesen mach? ik lees.
Brief
 
Aen mijn heer Don Jan.
 
Mijn heer u schielijk vertrek, is belett geweest dat ik
1220[regelnummer]
geen behoorelijke Afscheijt van u E heb konnen
 
nemen; 'k versoek derhalven aan u genade, datge
 
desen brief gelieft met ijver tot madril te bestellen,
 
door dien' er mij veel aan gelegen is; dit doende, ben
 
ik eeuwich aan u verplicht. vaart wel.
 
De[-n] Marquis [-de] Cantelmo.
octa
 
mijn heer, ik neem verloff.
Don
 
ga, seg u heer, ik sal in alles hem vernoegen,
 
en mij sorgvuldichlijk [-*± ...........*] ↑<ten sijnen>↑ dienst vervoegen. |
 
maar segt me, of hij sich jn spangien eer onthielt.
octa
 
Ja, voor een tijt, dan door een seek're twist, gevielt
1230[regelnummer]
dat hij op 't onversienst' Madril heeft moeten ruijmen.
 
God spoeijt uw reijs, mijn heer, ik derf geen tijt versuijmen.
oct bin |
Don
 
daar werd ik weer op nieus getroffen in mijn geest;
 
[-*soo d.....................*] ↑<want nau komt mij ter oir>↑ dat jmant is geweest |
 
jn spangien, of'tgedacht, vermoed met veel indachting,
 
het dien te sijn, die 't huijs mijns vaders, in kleenachting
 
gebracht heeft, en geschent mijn suster jsabel.
 
jk sta, gelijk bedwelmt in mijn begrijp. jk hel
 
mijn oiren na het geen octave tot mij seijde.
 
Door seekre twist, is hij op 't onversienst gesheijde
[pagina 57]
[p. 57]
1240[regelnummer]
Ga naar margenoot+uijt Spangien. wel hoe nu? sou dees Arnestes, die
 
niet kunnen sijn, de geen die 'k soek, van welk' ik vlie?
 
waar toe getoeft? wat mach ik lang mijn selve quelle.
 
helaas! wat sie ik? aan Mevrouwe jsabelle
 
hendricus, in het koninklijke klooster, tot
 
Madril. O hemel! is het moogelijk? O God!
 
jk blijf als Zieleloos. op wraaksucht, [-op] ↑<dat wij>↑ |- -| nad'ren |
 
den schender van mijn huijs. het bloet, dat '<nu>' door de Ad'ren
 
in al de Minderleen van 't lichaam was verspreijt,
 
verlaat het alles nu in dees gelegent heijt,
1250[regelnummer]
en sakt vast na het hert, om dat wel te bewaren;
 
O! wond're kracht, waar in mijn pijn schijnt op te klaren.
 
ik open slegs den brief, waar in mijn ongelukx
 
[-*sich...............*] ↑<vertooning is*,*>↑ helaas! mijn Ziele is vol drukx |
Brief.
 
na dien ↑<den>↑ heemel heeft mijn jsabel' besloten
 
dat ik u derven sou, twelk leijder! is gesproten
 
alleen [-ich uijt mijn *schult**] ↑<door't slinkx geluk;>↑; ach! jk betreur (voorwaar) |
 
dees al te droeve staat, u af sijn valt mij swaar,
 
mits ik u heemels ligt niet meer a[*.*+] <a>nshou, maar 'k hoope. |
 
 
 
wat hoev' ik meer bescheijt of dit meer door te loopen;
1260[regelnummer]
ik rand mijn vijant aan, terwijl mijn gramschap brant
 
door[-mijne] ↑<een gerechte>↑ wraak, die mij hier aan verpant;
 
die mijn doorluchtich huijs geschent heeft, sal niet leeven
 
indien ik leven heb, jtalien, sal beven
 
wanneer men mij maar noemt. mijn Minnen ijver, socht
 
al middel, om den schelm te doon, maar noijt volbrocht,
 
door-/-diense nimmermeer geen oirsaak kon besteeken;
 
maar nu dat jk hem ken, 'ksweer dat ik mij sal wreeken.
 
den hertoch kan mij sulx vergeven, [-*± ........*] ↑<'tis waar>↑, dat
 
ik hem [-belooft heb om] ↑<belooven most>↑ niet weder [-*± ....*] ↑<dese>↑ stat |
1270[regelnummer]
[-*± ..................*], ↑<florensen te betreen.>↑, doch [-sal] ↑<'k sal>↑ het niet volvoeren, |
 
in sulk'er voege, neen, de tijt die leert mij loeren;
 
'tis mijn eersucht'ge wraak, [-dat dwingt mij] ↑<'twelk mij tot>↑ wreeken port; |
[pagina 58]
[p. 58]
 
al wiert 'er self mijn bloet, en leven voor gestort,
 
'tis eerlijk; want een man, daar d'eer is [-*± ....*] ↑<bij>↑ verlooren, |
 
is al soo veel als doot, Jaa gants onnut gebooren;
 
mijn liefde, en [-*mijn*] ↑<mijne>↑ Eer, [-*± ...] ↑<hem>↑ sullen, (beij in 't spijt |
 
der Goon) [-*hem dooden*] ↑<doen sterven>↑, want mijn liefd, volminnenijd |
 
ontsteeken, en mijn eer geschent, en onverduldich,
 
Ga naar margenoot+soo sal mijn eer, en liefd' te saam' hun kragt sorgvuldich
1280[regelnummer]
in een vervoegen, om in 't werk te stellen, mijn [-eer]
 
eersucht'ge wraak, dat tot voldoeninge sal sijn
 
mijns plichts. Mendosa, hou.
Men
 
mijn heer, wats u begeren?
 
wilt gij vertrekken?
Don
 
neen. 'k wil na florensen keeren.
Men
 
hoe doolje weer op nieu, wat drommel suljer doen?
Don
 
den schender van mijn eer moet voor het schelmstuk bloen.
 
dat is Arnestus.
Men
 
baas, hoe komtge dit te weten,
 
O broek, is't waar, ik wil niet graag Arnestus heten.
Don
 
uijt eijgen brief, die hij aan mijn vrou suster schrijft,
Men
 
sie toe, dat gij de saak niet al te hert en drijft.
 
[-*wie gaf u dese brief*] ↑<ik vin mij heel beswaart.>↑
Don
 
[-*± .............................*] ↑<de nacht sal ons verstrekken>↑
1290[regelnummer]
[-*± .................................................*] ↑<een trouwe hulper
 
[-*±..*]↑<om>↑ on[*.*+]<s>e aanslag [-sal] ↑<te>↑ bedekken;>↑ |
 
[-*± ik sie.........desen nacht*] ↑<mij dunkt, ik sie alree>↑ mijn wreeksucht [-Al] ↑<heel>↑ voldaan, |
 
mijn vijant neer gestort, Mendosa laet ons gaan.
[slotornament]
margenoot+
(fol. 16r:)
margenoot+
(fol. 16v:)
margenoot+
(fol. 17r:)
margenoot+
(fol. 17v:)
margenoot+
(fol. 18r:)
margenoot+
(fol. 18v:)
margenoot+
(fol. 19r:)

margenoot+
(fol. 19v:)
margenoot+
(fol. 20r:)
margenoot+
(fol. 20v:)
margenoot+
(fol. 21r:)
margenoot+
(fol. 21v:)
margenoot+
(fol. 22r:)

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken