Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dichtwerken (1886)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dichtwerken
Afbeelding van De dichtwerkenToon afbeelding van titelpagina van De dichtwerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.28 MB)

Scans (5.36 MB)

XML (1.35 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dichtwerken

(1886)–W.J. van Zeggelen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 291]
[p. 291]

Costerliedjes.

1. Costers voorzang.
Wijze: Is 't u bekend, getrouwe Burgerscharen.

 
Zoo werd mij dan, na viermaal honderd jaren,
 
Een feest bereid door 't late nageslacht,
 
Waarbij het recht mij eindlijk zou weervaren,
 
Waar 'k in mijn graf vergeefs op heb gewacht.
 
Dat recht, dat mij de vreemdling had ontstolen,
 
En waar hij al te driest op had gepocht,
 
Maar waarheid, schoon wat al te lang verholen,}bis
 
Weersprak ten laatst, wat zij niet dulden mocht.}bis
 
 
 
Een wakkre tritsGa naar voetnoot1) sloeg handen uit de mouwen,
 
En dolf den grond van 't grijs verleden om,
 
En streek ze glad - die overeeuwde vouwen -
 
En 't licht brak uit en sprak den logen stom.
 
't Is waar, ik liet mijn fakkel niet fel schijnen,
 
'k Was stil van aard, geen bluffer in mijn soort,
 
Ik hield mijn kunst bedachtzaam voor de mijnen,}bis.
 
En juist dat hielp den Mentzer winkel voort.}bis.
 
 
 
Ik zwoegde niet om ooit een beeld te erlangen,
 
Ik zag niet in wat eer mij toefde op aard;
 
Had ik voorzien wat strijd eens aan zou vangen,
 
'k Had mijn donaat met trouwer zorg bewaard.
 
Maar door 't vernuft van wegers en van wikkers,
 
Kwam buiten af mijn vond al meer in tel;
 
‘Aan mij zij de eer!’ riep Haarlem, ‘niet de knikkers,}bis.
 
Maar wat ik eisch - is hier het recht van 't spel.’}bis.
 
 
 
Niet om mij zelf, ik ding niet meer naar glorie,
 
Maar voor mijn land spreek ik een woordje mee;
 
Roept Duitschland om mijn Hansjeknecht victorie,
 
Dan heb ik nu met Hollands aanspraak vree,
 
En 'k liet mij graag in harder vormen kneden,
 
Met moed stapte ik, uit liefde voor mijn grond,
 
Het voetstuk op - ik liet mij overreden,}bis.
 
Omdat men me eerst wat al te poppig vond.Ga naar voetnoot2)}bis.
[pagina 292]
[p. 292]
 
'k Zal mijn gelaat straks aan den naneef toonen,
 
Hij lees, naar 'k hoop, mijn eerlijkheid er op!
 
Een Jubelfeest mag vrij zijn vreugdzin kronen,
 
Waar 't waarheid geldt haal hij de vlag in top!
 
Nooit laat hij zich zijn dierste recht betwisten,
 
Hij blijve kloek, maar tevens goed en wijs;
 
Waar andren soms den schat van mij verkwisten,}bis.
 
Mijn Holland stel zijn waarde hoog op prijs.}bis.

2. Aanstalten.
Wijze: Amis, la matinée est belle.

 
Komt vrienden, komt, een schoone morgen
 
Is voor mijn feesttij aangelicht.
 
De naald en 't kladboek nu geborgen,
 
Want vlag en groen zijn reeds in 't zicht.
 
Het spoor brengt tal van vrachten aan,
 
Van heinde en van veer,
 
Men ziet ze reeds ten reie gaan,
 
Van heinde en van veer;
 
De vreemdjes strijken in 't geurig Haarlem neer. (bis.)
 
 
 
't Is tijd om zich wat op te flikken,
 
Voorziet de beurs, zoo 't heet voor mij!
 
Hoe glunder staan alom de blikken,
 
Hoe brandt de jeugd naar 't feestgetij;
 
Het werk staat stil, de school loopt leeg,
 
Het wemelt op straat;
 
Het hangt groen af in straat en steeg,
 
In steeg en in straat;
 
't Is Coster, Coster, al Coster wat men praat. (bis.)
 
 
 
Ik leen mijn naam aan puiksigaren,
 
Aan koek en worst, punch en banket,
 
Een Corsterspet op krulde haren;
 
Om 't andre huis prijkt mijn portret.
 
't Programma ligt voor ieder ree,
 
Omlaag en omhoog,
 
Zie: 't groot plakkaat van EnschedéGa naar voetnoot1)
 
Omlaag en omhoog;
 
De Costers glorie springt wijd en zijd in 't oog. (bis).
[pagina 293]
[p. 293]
 
Ik zie de bloem van Haarlems heeren,
 
Met zwevende A door 't kleurrijk lint,Ga naar voetnoot1)
 
Als feeststaffieren circuleeren:
 
Ze brengen orde in 't labyrint.
 
Gezwartrokt loopen ze af en aan,
 
Maak plaats voor mijnheer!
 
Ze maken voor den troep ruim baan,
 
Maak plaats voor mijnheer!
 
Wat zijn die mannen voor Coster in de weer! (bis.)
 
 
 
Het uur van twaalven heeft geslagen.
 
Daar bomt de klok, waar is de brand?
 
Neen, ziet ze naar de stadsschool jagen,Ga naar voetnoot2)
 
De heeren met hun staf ter hand.
 
't Is de expositie-opening
 
Voor 't groot comitee;
 
Hoe deftig is die breede kring
 
Van 't groot comitee!
 
Bazuin en horen - ze juublen vroolijk mee. (bis.)
 
 
 
En nu, gewenschte feestgenooten:
 
Verzamelt u in Haarlems vest.
 
De vlugge wieken aangeschoten,
 
Stroomt aan, stroomt aan, van Oost en West!
 
Ziet Costers-druk, eet Costers-soep,
 
Uw beurs zij gespekt,
 
Beantwoordt nu aan Costers roep:
 
Uw beurs zij gespekt,
 
't Is al ter eer der kunst door mij ontdekt. (bis.)

3. Orgel-concert.
Wijze: Toen Pierlala lag in de kist.

 
Wat is het hier propvol vandaag,
 
Geen zitplaats rest ons meer;
 
Wij hoorden de orgeltonen graag
 
En streken liefst eens neer:
[pagina 294]
[p. 294]
 
De zetel zelfs van 't achtbaar span
 
Dient thans voor Jan en alleman,
 
Wie 't eerste komt - het eerst zich zet,
 
Dat is vandaag hier wet.
 
 
 
Maar wie geen plaats vindt, loopt maar rond,
 
Dat zijn ze hier gewoon;
 
Beweging, zegt men, is gezond
 
En 't geeft een vrijen toon.
 
Men lacht en praat en schuifelt voort,
 
En lispelt een beminlijk woord
 
Met hem of haar, die ons verzelt
 
En ons wat liefs vertelt!
 
 
 
Maar wordt er van het orgelspel
 
Wel bijster veel gehoord?
 
De man daarboven weet het wel
 
En speelt maar lustig voort:
 
Hij denkt: wat maal ik om de lui:
 
't Is louter maar vandaag om d'ui!
 
Hij haalt zijn tal registers uit
 
En dondert lang en luid.
 
 
 
Hier draaien groot en klein dooreen,
 
Dat is de kleur van 't feest.
 
't Is vrij entree voor 't algemeen,
 
Dat bolt de menschen 't meest!
 
‘'t Is vrij entree!’ zegt gindsche poen,
 
Maar 't is hem om je beurs te doen,
 
Dus dring niet hard en houd je mak,
 
En - handen op den zak!Ga naar voetnoot1)
 
 
 
't Finale klinkt en 't uur is om
 
En de organist heel blij,
 
Hij mompelt: ‘loop de boel rondom,
 
Geen ziel hoort toch naar mij!
 
Hoe karig krijgt de kunst haar deel,
 
Of 'k al van ‘waar is Coster?’ speel!Ga naar voetnoot2)
 
Wel, als het weer gebeurt - speel dan
 
‘'t Is alles larie,’ man!
[pagina 295]
[p. 295]

4. De typographische tentoonstelling.
Wijze: Dê jagers van Van Dam.

 
Stapt nu naar de Oude Gracht,
 
Daar ligt mijn schat voor u ten toon,
 
Past een kwartje per persoon,
 
't Is maar schuitenvracht,
 
Vooruit maar!
 
't Wordt je ginder zonneklaar,
 
Welk een vond ik wonderbaar
 
Eens heb uitgedacht.
 
 
 
De kindren van de school -
 
Ze gaven voor mijn schat kwartier,
 
En ze dansten van pleizier,
 
Jongens, watte jool!
 
Vooruit maar!
 
GensfleischGa naar voetnoot1) was een leugenaar;
 
De Oude Gracht biedt echte waar
 
Naast de Duitsche kool.
 
 
 
Benauwd en opgetast
 
Hangt de een hier d' ander op het lijf,
 
Leunt men onbeweeglijk stijf,
 
Op die glazen kast.
 
Vooruit maar!
 
S'il vous plait, een duimpje maar,
 
't Valt die dames, o, zoo zwaar,
 
't Dringen is zoo'n last.
 
 
 
Het licht is niet heel pluis,
 
En als je op 't Costeriaansch gebied
 
Soms wat van je gading ziet,
 
Houd je handen thuis!Ga naar voetnoot2)
 
Vooruit maar!
 
Boven staan de drukkers klaar,
 
Licht neem je ook een exemplaar
 
Van hun werk naar huis,
 
 
 
Wat gaat die druk gezwind,
 
Wat voortgang in mijn dierbaar vak!
[pagina 296]
[p. 296]
 
Meerder spoed bij meer gemak;
 
'k Staar mijn oogen blind.
 
Vooruit maar!
 
Als ik op mijn persje staar -
 
'k Was bij dezen tijd, zoo waar,
 
Dan nog maar een kind.
 
 
 
Wat eeuw van draaierij!
 
Werd eens getrokken en gezwaaid
 
Thans wordt maar aan 't wiel gedraaid,Ga naar voetnoot1)
 
't Handwerk gaat op zij;
 
Vooruit maar,
 
Eeuw, wat ben je wonderbaar,
 
Maak je 't volk het lot niet zwaar,
 
Draai dan, draai dan vrij.

5. Watermuziek.
Wijze: Jeune fille aux yeux noirs.

 
De schuiten liggen ree in 't vriendlijk lokkend Sparen,
 
Het dundoek wappert uit, en 't feestgroen hangt in 't rond;
 
Het water effent zich tot rustig spelevaren,
 
De blauwe lucht, ze spelt een weeldrige' avondstond.
 
't Is alweer}(bis.)
 
Costers eer,}(bis.)
 
Om de faam}(bis.)
 
Van zijn naam,}(bis.)
 
Dat de geest}(bis.)
 
Van het feest}(bis.)
 
Op den vloed}(bis.)
 
U begroet.}(bis.)
 
 
 
De kwinkslag plant zich voort in de opgevulde booten,
 
De lachjes zijn heel gul, de blikken staan niet mat;
 
De proviand aan boord voorspelt den feestgenooten
 
Geen krimp voor keel en maag, geen droogjes op het nat.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
Het sein tot d' aftocht roept; daar geven Mavors zonen
 
In malsche harmonie 't: Où peut-on être mieux.
 
De watergod steekt af, bedwelmd door 't zoet der tonen,
[pagina 297]
[p. 297]
 
Een vlottend echokoor van zangers à la queue.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
Soms staakt de riem heur slag, soms botsen ook de booten
 
Door hindernissen hier, door tragen voortgang daar:
 
Maar in den roes der vreugd, wie telt dan lichte stooten!
 
Geen jeugdig hoofd voedt thans het denkbeeld van gevaar.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
De lieve zon ging schuil, maar duizend andre zonnen,
 
In kleuren zonder tal, zijn eensklaps aangelicht;
 
Een ongewoon tafreel heeft aller hart gewonnen;
 
Giorno had geknield bij 't prachtig feestgezicht.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
De dartelheid wint veld, men springt in nevenbooten,
 
En 't buren biedt genot bij d'opgewonden geest,
 
Een onvoorziene kus wordt, afgesnoept, genoten:
 
't Gaat al op rekening van 't vrije drukkersfeest.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
De maan schuilt achter 't hout, maar gluurt ter sluik op 't Sparen
 
En lacht om 't bont tafreel van al dat feestgewoel,
 
En knipoogt als een schuit de vloot eens gaat ontvaren,
 
En biedt haar stiller licht aan stiller hartsgevoel.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
Dan brengt ze nog een troost aan hen, die vruchtloos wachten
 
Op de aankomst van den stoet daar in de Spaarne-kom,
 
En wier vergeefsch geduld ontaardt in spijt en klachten,
 
Omdat de vlootvoogd zei: we keeren vroeger om.Ga naar voetnoot1)
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
Maar middernacht is daar, en velen die het vatten,
 
Dat aan het blijdst festijn toch óók een einde voegt;
 
Ze weten 't recht genot op rechten prijs te schatten
 
En keeren huiswaarts heen, verzadigd en vernoegd.
 
't Is alweer, enz.
 
 
 
En zoo werd de eerste dag van 't Costertij gesloten:
 
Een dag vol gloed en geur, van vroolijkheid en geest,
[pagina 298]
[p. 298]
 
En menig lieve maagd, die prettig heeft genoten,
 
Zegt: wat je aan Coster doet, geeft steeds een waterfeest.
 
't Is alweer}(bis.)
 
Costers eer,}(bis.)
 
Om de faam}(bis.)
 
Van zijn naam,}(bis.)
 
Dat de geest}(bis.)
 
Van het feest}(bis.)
 
Op den vloed}(bis.)
 
U begroet.}(bis.)

6. Aankomst der typografen.
Wijze: Iö vivat.

 
Iö vivat, iö vivat!
 
De groote dag is daar,
 
Waarop ik van mijn jurk ontdaan,
 
Voor 't brave volk te kijk zal staan:
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Heel Haarlem maakt zich klaar!
 
 
 
Iö vivat, iö vivat!
 
De juichtoon klinkt op straat,
 
Omdat ik - 'k hoor het overal -
 
Zoo straks onthuldigdGa naar voetnoot1) worden zal.
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Ze meenen 't niet zoo kwaad.
 
 
 
Iö vivat, iö vivat!
 
Wat spelt dat stoomgefluit?
 
't Is de aankomst van den grooten stoet:
 
Mijn telgen, door de pers gevoed;
 
Iö vivat, iö vivat,
 
De welkomsgroet klinkt luid.
 
 
 
Iö vivat, iö vivat!
 
'k Ben op mijn jongens fier,
 
Daar staan zij in een lange rij
 
Gedost in nette feestkleedij;
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Bij leuslint en banier!
[pagina 299]
[p. 299]
 
Iö vivat, iö vivat!
 
Mijn troep zij kloek en braaf,
 
Hij heeft een hooggeschat bedrijf;
 
't Vraagt wakker hoofd en krachtig lijf,
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Lang leev' de typograaf!
 
 
 
Iö vivat, iö vivat!
 
Daar trekt de sleep voorbij,
 
Wel ziet men angstig naar de lucht,
 
Als waar men voor die wolk beducht;Ga naar voetnoot1)
 
Iö vivat, iö vivat,
 
De zorg nu aan een zij!
 
 
 
Iö vivat, Iö vivat!
 
Wat stapt men vlug en stout!
 
Muziek voorop, banier omhoog,
 
Met moed in 't hart en lust in 't oog,
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Op mannen, naar den Hout!
 
 
 
Iö vivat, iö vivat!
 
Naar 't monument van steen,
 
Het is een beevaart mij ter eer,
 
Ginds toeft je een toespraak en - nog meer
 
Iö vivat, iö vivat,
 
Naar 't grauwe doosje heen!Ga naar voetnoot2)

7. Huldegroet en stortbad in den hout.
Wijze: Lied uit Martha, of Goede nacht, mijnheer Becker.

 
Schaart u, waarde feestelingen,
 
Schaart u om het steenen sticht:
 
't Uur is daar om 't uit te zingen
 
Wat u op het harte ligt.
 
Schaart u allen in het ronde
 
Onder 't lieflijk lommerdak,
 
Dat uw loflied luid verkonde
 
't Licht, dat Coster hier ontstak.
[pagina 300]
[p. 300]
 
Maar waartoe die matte blikken,
 
Hangend hoofd en kromme knie?
 
Past dan in deze oogenblikken
 
Ons geen vuur en énergie?
 
Is 't een uitvaart, die we vieren?
 
Schijnt de feestzon niet vandaag?
 
Ach, uw druipende banieren
 
Geven 't antwoord op de vraag.
 
 
 
Ja, 't is waar, de malsche droppels
 
Vallen op het aardrijk neer;
 
't Feestbestuur loopt rond bij koppels,
 
In hun oog staat: mislijk weer!
 
En de regen groeit tot stroomen -
 
Schuilevinken - wat het gaf? -
 
Volgeladen struik en boomen
 
Schudden u hun woeker af.
 
 
 
Sponsen zijn 't, geen feestgewaden,
 
Die u kleven aan het lijf;
 
Houdt den moed toch, kameraden,
 
Denkt: het is een feestbedrijf!
 
Mocht die stortvloed u doen wanen:
 
't Is geen beeld van vroolijkheid -
 
Denkt maar: plengt natuur thans tranen,
 
't Is van vreugde dat zij schreit!
 
 
 
Paart uw zang aan koopren tonen!
 
Galmt het uit - uw huldelied!
 
Zingt als blijde Costerszonen -
 
Van den regen smelt je niet!
 
Laat uw hoed het stortbad vangen -
 
Zomerdruppels drogen gauw;
 
Zingt vol moed uw Costerzangen,
 
Als de krekels in den dauw.
 
 
 
Komt, heft nu het hoofd ten hoogen,
 
't Water maakt uw longen frisch,
 
Thuis kunt gij uw linnen drogen,
 
En - wie weet waar 't goed voor is.
 
Zangers - spreker - zoudt ge u kwellen?
 
Geeft van weer en wind den brui!
 
Heeft men Costers-ulevellen,
 
Waarom ook geen Costers-bui!
[pagina 301]
[p. 301]
 
En nu - laat de feestmarsch klinken,
 
Feestelingen op het pad!
 
In den optocht zult ge blinken,
 
Door uw glorie - door uw nat!
 
Roemt de wereld niet uw streven?
 
Alles is tot Costers eer!
 
En één troost is u gebleven:
 
Na den regen komt mooi weer!Ga naar voetnoot1)

8. Optocht.
Wijze: Schept vreugde in 't leven.

 
Op, nu ten feestmarsch!
 
Haarlems marktplein is uw doel;
 
Daar wacht u Coster,
 
Volksdrang, volksgejoel;
 
Recht is de weg en breed het pad
 
En, gaat de tocht door slijk en nat,
 
Wat geef je nu om spat of smeer -
 
't Is al ter eer van Coster!
 
 
 
Klinkt nu, bazuinen,
 
Wekt de natte feestrei op:
 
't Gaat van den regen
 
Over in den drop;
 
Stapt, Costersvrienden, stapt met spoed:
 
Zoo'n wandling doet het lichaam goed,
 
Want, hoe ge van een stortbad houdt,
 
Ge kondt er van verstijven.
 
 
 
Braaf, wakkre mannen,
 
Heft het oog weer blij omhoog,
 
Mijdt nu geen plassen -
 
Morgen is 't weer droog!
 
Komt, trippelt nu niet uit de reek,
 
Je voeten zijn toch eenmaal week,
 
Maar slobbert ferm door dik en dun:
 
Je bent geen jonge juffers!
[pagina 302]
[p. 302]
 
Blikt eens ter zijde:
 
Tal van kopjes voor het raam
 
Lachen u tegen;
 
Noemen soms uw naam;
 
Het feestprogramma wijst haar aan,
 
In welken rang gij mee moogt gaan,
 
't Zij van het handboogschuttersgild -
 
't Zij drukker of minister!
 
 
 
Ze is niet te smaden,
 
De eer waar gij in roemen mocht:
 
Fiere dragonders
 
Banen u den tocht;
 
Voorop een wacht, op zij een wacht -
 
Ben je ooit wel zóó ter markt gebracht?
 
Dat is zijn neus voorbij gegaan,
 
Die thuis bleef zitten suffen.
 
 
 
Klinkt nu trompetten,
 
Haarlems marktplein is in 't zicht,
 
Daar wacht uw Coster
 
't Nieuwe levenslicht!

9. 'T Onthullingsuur.
Wijze: Partant pour la Syrie.

 
Na tal van tobberijen,
 
Na jaren van geduld,
 
Mocht eindlijk 't werk gedijen
 
En werd de hoop vervuld
 
Van hen, die voor mij streden,
 
Trots nabuurs ongeloof,
 
Die in mijn recht getreden,}(bis.)
 
Zijn naam dankt aan den roof.}(bis.)
 
 
 
Mij was geen beeld geschonken,
 
Waar de echte kunst uit sprak,
 
De roepstem heeft geklonken,
 
En 't volk tastte in den zak.
 
‘Want,’ riep mijn pleitbezorger,
 
‘Schuwt Neerland beeldenpraal -
 
Toch past aan Haarlems borger}(bis.)
 
Een standbeeld van metaal!}(bis.)
[pagina 303]
[p. 303]
 
Lang voelde ik mij verdrukken,
 
Ik had den tijd niet mee.Ga naar voetnoot1).
 
Door tal van ongelukken
 
Kreeg ik mijn deel aan 't wee.
 
'k Zwoegde onder pijn en banden,
 
Vooroordeel was me een kruis,
 
Zelfs onder 's makers handen}(bis.)
 
Viel 'k, ongerept, tot gruis.Ga naar voetnoot2)}(bis.)
 
 
 
Toch zie ik mij herboren,
 
Door de ijver van mijn span;
 
Het gaf geen hoop verloren
 
Voor 't eens ontworpen plan.
 
Royer, gij, 'k wil het roemen,
 
Stond mijn patroons ter zij,
 
Tot ik mij hoorde noemen}(bis.)
 
Een puik der gieterij.}(bis.)
 
 
 
Zwaait, drukkers, uw banieren,
 
Vier, spreker, uw talent,
 
Lost, krijgers, uw mortieren,
 
'k Ben 't schieten al gewend.
 
Zing, zangerskoor, uw tonen
 
En paar ze aan luit en snaar;
 
Volharding ziet zich kronen,}(bis.)
 
't Onthullingsuur is daar!}(bis.)
 
 
 
Trekt 't overkleed aan flarden,
 
'k Sta lang genoeg vermomd,
 
Ik kan 't niet langer harden
 
Nu haast mijn daglicht komt;
 
Ik zag mijn Holland streven,
 
'k Heb met den naneef vree,
 
En was het mij gegeven,}(bis.)
 
Ik riep met hem: hoezee!}(bis.)
[pagina 304]
[p. 304]

10. Costergroet aan den boekhandel.
Solo voor Coster.
Met het welbekende refrein van widewidewi-bom-bom.

 
Mijn zon is eindlijk opgegaan,
 
Widewidewi-bom-bom!
 
Ge ziet mij passend voor u staan,
 
Widewidewi-bom-bom!
 
Niet meer omgeurd door grom van visch,
 
Widewidewi-bom-bom-bom-bom!
 
Maar onbelemmerd, vrij en frisch!
 
Widewidewi-bom-bom!
 
Gloria, gloria,
 
Widewidewi-bom-bom-bom-bom!
 
Gloria, Gloria,
 
Widewidewi-bom-bom!
 
 
 
Ik zit in een metalen broek,
 
Men zegt: Ik ben heel fraai en kloek;
 
Heel Neerland jubelt om mijn beeld;
 
Geen Mof, die mij mijn roem ontsteelt!
 
 
 
Schei uit, wie om de vinding vecht;
 
De waarheid heeft het pleit beslecht;
 
Wie 't verder loochent, rij maar op,
 
Of 'k smijt mijn A hem op den kop.
 
 
 
M' ontdeed mij van mijn nachtjapon,
 
En 'k schrikte een weinig van 't kanon,
 
En 'k zag de duizendtallen staan,
 
En 'k hoorde luit en trommel gaan.
 
 
 
'k Wou knikken, maar - wat zou ik doen?
 
Dat streed met mijn metaal fatsoen;
 
Maar veel was de eerste blik mij waard:
 
Ik zag mijn troep te zaam vergaard.
 
 
 
Mijn kroost, dat door mijn vinding leeft,
 
Wiens nijverheid naar hooger streeft,
 
Dat, door mijn kunst te zaam gesnoerd,
 
Verlichting ten baniere voert.
 
 
 
Maar wat mij vreemd in de oogen viel,
 
Ja, wat mij zeer deed in de ziel -
 
Was, dat mijn jongens niet vooraan,
 
Maar achter 't schuthek moesten staan.
[pagina 305]
[p. 305]
 
Ach, was mijn tong maar los geweest,
 
Men had gelachen in den geest;
 
Zoo waar als Coster voor je staat,
 
Hij had een woordje mee gepraat.
 
 
 
't Is goed, het waait van daag heel straf,
 
De booze bui waait van mij af,
 
Zoo, kindren, dooft ook gij 't venijn,
 
En denkt dat ze niet wijzer zijn!
 
 
 
Maar, jongens, houdt je ferm en goed,
 
Past op dat gij mij eere doet;
 
Voedt vrijheid, maar met maat en perk,
 
Dat houdt vereende krachten sterk.
 
 
 
En zoo m' u achter schotjes zet,
 
Streeft, met het oog op orde en wet,
 
Streeft voorwaarts in gesloten drom -
 
Dan dondren eens die schotjes om!Ga naar voetnoot1)
 
Gloria, gloria,
 
Widewidewi-bom-bom-bom-bom!
 
Gloria, gloria,
 
Widewidewi-bom-bom!

11. Feestdiner en typografenhonger.
Wijze: Pour dot ma femme a cinq sous.

 
Heeren van het Paviljoen,
 
Magen die zich feestlijk vulden,
[pagina 306]
[p. 306]
 
A raison van vijftien gulden
 
Kan men fijne beeten doen.
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Waartoe zoudt ge uw tong niet streelen!
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Beter dan de typograaf.
 
 
 
Ginder laat een deune kok,
 
't Schrale maatje scherp gevoelen.
 
Aan die vogels in den Doelen,
 
Hunkrend naar een fermen brok;
 
Denkt dat ze in den vroegen ochtend uitgevlogen zijn van stok.
 
 
 
Heeren, die daar deftig zit
 
Onder keur van feestgelagen,
 
Schoone toosten hebt geslagen,
 
Breed van omvang, fijn van pit,
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Drinkt op Coster, Land en Koning;
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Beter dan de typograaf.
 
 
 
Ginder drinkt men ook eens mee
 
Op de hooge potentaten
 
Heeft de wijn de flesch verlaten,
 
Zelfs met water heeft men vree;
 
Klinkt hun dronk wel niet zoo deftig, welgemeend is hun hoezee.
 
 
 
Heeren, die daar jubeleert,
 
U vermeit in Costers glorie,
 
Die, ter eeuwige memorie,
 
Daar op Haarlems gaven teert;
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Ziet uw werk met welgevallen,
 
Eet braaf, drinkt braaf,
 
Beter dan de typograaf.
 
 
 
Ginds ook viert men Costers eer;
 
Maar bij al die zwoegerijen
 
Valt de honger zwaar te lijën;
 
Van den morgen in de weer,
 
Gaf het raadhuis wel een broodje, maar de typograaflust meer.
[pagina 307]
[p. 307]
 
Heeren, 't is uw schuld wel niet,
 
Dat die jongens in den Doelen
 
In hun maag welsprekend voelen,
 
Wat een schrale keuken biedt.
 
Eet braaf, drinkt braaf;
 
Maar denkt aan de drukkersgasten,
 
Eet braaf, drinkt braaf.
 
Beter dan de typograaf.
 
 
 
Komt een Costerfeest weerom,
 
Dan zult gij dien krimp niet dulden,
 
Denkt: het kost per man twee gulden,
 
't Is voor hen een heele som!
 
Mooglijk leggen de arme zwoegers voor dat feestmaal weken krom!Ga naar voetnoot1)

12. Het bloemenfeest.
Wijze: Van de schoone bloemenverkoopster: Kom volkje, koop bij mij.

 
Gij, die ten feest mocht gaan,
 
Bezoekt de hertenbaan,
 
Daar zult gij Haarlem roemen;
 
't Entree is niet heel duur:
 
Daar vindt ge schoone bloemen;}bis
 
Die kindren der natuur.}bis
 
 
 
Daar loopt de jonkman vrij
 
Met zoetelief op zij,
 
Daar durft hij 't woord haar noemen
 
Van 't smeulend zielevuur,
 
En prijst met haar de bloemen,}bis
 
Die kindren der natuur.}bis
 
 
 
De windvlaag, die niet zwicht,
 
Bluscht hier en daar het licht;
 
Maar wie ook d' avond doemen, -
[pagina 308]
[p. 308]
 
De min wil 't schemeruur,
 
Zij spreekt dan van haar bloemen,{bis.
 
Die kindren der natuur.{bis.
 
 
 
Wie 't licht wil zoeken, wend
 
Zijn schreden naar de tent,
 
Hij zal den smaak er roemen
 
Der Heeren van 't Bestuur,
 
Hij drinkt den geur der bloemen,{bis.
 
Die kindren der natuur.{bis.
 
 
 
De kniesoor blijv' maar thuis,
 
Hem is 't genot een kruis,
 
Hem hoort men Flora doemen,
 
Hij vindt AEolus guur,
 
Hij trekneust bij de bloemen,}bis.
 
Die kindren der natuur.}bis.
 
 
 
Kom om geen vrijen kijk
 
Naar 't prachtig huldeblijk;
 
Op 't weer val niet te roemen:
 
't Dooft Zochers zonnevuur,Ga naar voetnoot1)
 
Keer liever tot de bloemen,}bis.
 
Die kindren der natuur.}bis.
 
 
 
O, geef een woord van lof
 
Aan Costers vredehof,
 
Wie smaak heeft moet het roemen,
 
't Genot om Haarlems muur;
 
Waar vindt men schooner bloemen;}bis.
 
Die kindren der natuur?}bis.

13. Zomerzorg.
Wijze: D'une image si chérie: of Kom mijn Bruintje, enz.

 
Kent gij wel de lieve dreven
 
Van het heerlijk Bloemendaal?
 
Zaagt ge ooit in zijn bosch geschreven:
[pagina 309]
[p. 309]
 
Lentegeur en zomerpraal?
 
Dan - wat weelde u daar mocht beiden.
 
Of wat schat het u verborg,
 
Zeker liet ge u eens geleiden,
 
Naar het vriendlijk Zomerzorg.
 
 
 
Koele boschjes en priëelen
 
Vormen hier een lustwarand,
 
Linden, beuken en abeelen
 
Slaan om 't dal een groenen band,
 
Die u aanlokte om te zweven
 
In een zorgelooze rust,
 
Van den druk van 't werklijk leven
 
Ongedeerd en onbewust.
 
 
 
Maar nog hooger klom uw weelde
 
Zoo uw voet het duin beklom,
 
't Koeltje door uw lokken speelde,
 
En ge uw blikken sloegt rondom:
 
't Noordernat aan gindsche zoomen,
 
Voor u uit het Zuiderzout,
 
Links de Velzer berkeboomen,
 
Rechts de statige Aardenhout.
 
 
 
Hen, die nu de plek bezoeken,
 
Boeit natuurschoon niet alleen;
 
Opgevuld zijn alle hoeken,
 
Honderdtallen zijn bijeen.
 
't Geeft een woelen en krioelen,
 
't Is een schuiflen heen en weer;
 
Bij gebrek aan bank en stoelen,
 
Zit men soms op 't grasperk neer.
 
 
 
't Is aan Haarlems feest verbonden,
 
't Is de Costermatinee;
 
Wie zich daar niet had bevonden
 
Deed niet met de wereld mee;
 
Halen, brengen, duwen, stooten,
 
Bidden om wat lafenis, -
 
Ach, mijn waarde feestgenooten,
 
Neemt het nu zoo als het is.
 
 
 
Hoort gij wel die jubeltonen
 
Van de grenadiermuziek?
 
Om met aandacht haar te loonen,
[pagina 310]
[p. 310]
 
Staat van daag wat heel komiek.
 
't Is een joolfeest - wilt niet vitten;
 
Maar als Zomerzorg u boeit,
 
Komt dan in zijn lommer zitten,
 
Als geen Costers onweer broeit.

14. Vuurwerk.
Wijze: In de Nes daar moeten wij wezen.

 
't Slot is daar der Costerpretjes,
 
Dat het eind eens schittrend zij!
 
Hoor, van leeuwen,Ga naar voetnoot1) doe 't eens netjes
 
En hij sprak: ‘Laat dat aan mij!’
 
Allemaal sissers, allemaal sissers,
 
Allemaal sissers, rikketakbom,
 
Ja, komt er maar om,
 
Komt er maar om
 
Van rikketaktom!
 
 
 
Drukpers, eerzuil, transparanten,
 
Zonneschijf en sterrenvuur,
 
Watermolens en brillanten,
 
Purper, zilver, goud, azuur.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Heeren met tribunekaarten,
 
Zorgt nu voor de dames trouw,
 
Dringt haar voort naar die gevaarten,
 
Dringen is een heele sjouw.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
't Zal je straks een lichtzee geven,
 
Als het kunstvuur perels spat,
 
Dames, heb je van je leven,
 
Ooit zoo'n mooi kijkuit gehad?
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Ja, je zit wel wat gedrongen,
 
Maar 't zijn hier geen canapees;
[pagina 311]
[p. 311]
 
Denkt, gij zijt er in gedrongen,
 
Door galante cavaliers.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Om uw zitplaats steun te geven,
 
Dat ze staan zou als een muur,
 
Wordt een spijkertje aangedreven,Ga naar voetnoot1)
 
Dames, denkt eens: hoe sekuur!
 
Allemaal sissers enz,
 
 
 
Hoort die vuurpers ginds eens kraken,
 
Maar, 't is niet aan gene zij,
 
Hier hoor 'k gil en angstroep slaken,
 
Heeren och, een handje bij!Ga naar voetnoot2)
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
't Is de val van duizend vrouwen,
 
't Is de roem des timmermans,
 
Die we voor ons oog aanschouwen,
 
Alles in den vuurzeeglans.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Sassebranders, slangenbrakers,
 
Vliegt maar dartel in de lucht;
 
Stevige tribunemakers
 
Staan aan 't einde van de klucht.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Dames, zoo we uw val bezingen,
 
't Is niet uit ontaard gemoed;
 
Weet om d' indruk weg te dringen
 
Is ook 's spotters liedje goed.
 
Allemaal sissers, enz.
 
 
 
Heeren, die uw gezellinnen
 
Gaarne ter tribune zet,
 
Brengt het knalfeest u te binnen,
 
Zorgt dat ge op het maaksel let.
 
Weg met de sissers, weg met de sissers,
 
Weg met de sissers rikketakbom,
[pagina 312]
[p. 312]
 
Loopt, loopt rommentom,
 
Loopt rommentom
 
Van rikketaktom.

15. Costers nazang.
Wijze: Schilder, 'k wou me zelf graag zien.

 
't Einde van mijn feest is daar,
 
Haarlem wordt weer rustig;
 
Heel de troep ging uit elkaar,
 
Vroolijk of onlustig.
 
De een is blij naar huis gegaan,
 
De ander is maar zóó voldaan,
 
Ik alleen bleef achter,}bis.
 
Als een trouwe wachter.}bis.
 
 
 
't Is als stond ik honderd jaar
 
Op mijn hoogen standert,
 
Oude vrienden zijn nog daar,
 
Veel zie 'k ook veranderd.
 
Oud en nieuw en nieuw en oud:
 
Nog veel koper onder 't goud,
 
Tegenspoed en zegen,}bis.
 
Zonneschijn en regen.}bis.
 
 
 
Vierders van het groot festijn
 
Binnen Haarlems wallen,
 
Mocht gij doorgeregend zijn
 
Of voor 't vuur gevallen,
 
Of een muisje met een staart
 
U door Coster zijn gebaard,
 
't Ligt in 's menschen wegen,}bis.
 
Naast het voor het tegen.}bis.
 
 
 
Als ik langer leef dan gij -
 
Immers 't is te wachten -
 
En 'k vier weêr een eeuwgetij
 
Met uw nageslachten,
 
Dan, leer hun mijn feestkronijk:
 
Theorie is geen practijk:
 
Wie 't volmaakte wenschen,}bis
 
Zoeken 't niet bij menschen.}bis
voetnoot1)
De vries, schinkel, noordziek.
voetnoot2)
Men denke aan het oude beeld van steen op de Markt te Haarlem.

voetnoot1)
Het groot affiche was een monsterbiljet, een kunstwerk van de pers der heeren enschedé.
voetnoot1)
De Leden van het feestcomité hadden tot distinctie een gewiekte A in zilver aan een kleurenlint hangende op de borst.
voetnoot2)
De opening der Typographische Tentoonstelling, gehouden in het lokaal der stadsschool op de Smalle oude gracht, had plaats voor de feestcommisie en enkele uitverkorenen des middags te twaalf uren van den eersten feestdag, onder de fanfares van een op de plaats aanwezig muziekkorps.

voetnoot1)
De politie mocht in de eerwaardige Sint Bavo al zeer spoedig een ontmoeting hebben met zakkenrollers. c.s.
voetnoot2)
Het bekende banale straatdeuntje ‘Waar is Keesje’ was voor deze gelegenheid in een ‘Waar is Coster’ verhaspeld.
voetnoot1)
Gensfleisch, meer bekend als Guttenberg.
voetnoot2)
Men mocht wel de oogen den kost geven, maar moest de handen thuis houden.
voetnoot1)
Men weet: de beweging van de snelpers geschiedt door middel van een rad 't Is nu draaien, waar 't vroeger trekken was.

voetnoot1)
Het plan was om, met de boot gevuld met schuttersmuziekanten voorop in optocht door te varen tot aan de kom van 't Buiten-Sparen, maar men week van 't plan af en bekortte den weg aanmerkelijk; vandaar dat de bewoners aan de kom vergeefs bleven uitkijken naar den wateroptocht.

voetnoot1)
Onthuldigd, vrij algemeene, zeer oneigenaardige uitdrukking onder de menigte.
voetnoot1)
De lucht eerst helder, begon eenigszins dreigend te worden.
voetnoot2)
Men vergeve ons deze aanduiding van het monument in den Hout.

voetnoot1)
De onweersbui, die zich allengs had samengepakt, ontlastte zich in een ontzettenden regenstroom, juist op het oogenblik, dat de stoet aan 't monument was aangekomen en daar een breeden kring had gevormd om een luisterend oor te leenen aan een geacht spreker en aan de tonen van het huldelied, door de typografen, onder begeleiding van de muziek der dragonders, aangeheven.

voetnoot1)
Voorzeker, de Commissie heeft met onverschilligheid hier. met tegenstand daar te kampen gehad; ook de dagen van 1848 waren voor het plan lang niet gunstig, maar de volharding en de geestkracht van den ontwerper kwamen eindelijk alle bezwaren te boven.
voetnoot2)
Men zal zich wel de ramp herinneren, toen het bijna voltooide modelbeeld, in het atelier van den heer Royer, plotseling ineen viel en de onvermoeide kunstenaar opnieuw aan den arbeid moest gaan.
voetnoot1)
De verdienstelijke samensteller van het gedenkboek der Costerfeesten zegt, dat de voorstelling in het 7e en 11e couplet van dit liedje ‘niet juist is;’ - Ik wil met mijn geachten vriend noordziek niet twisten over een toon, dien ik slechts in kortswijl heb aangeslagen, maar ik zou toch, als 't er op aan kwam, de 200 representanten van den Nederlandschen Boekhandel en hoofden van Boekdrukkerijen tot getuigen kunnen roepen, of mijne bewering waar was, al dan niet: dat zij, en wel met een vrij ruim ledig vóór zich, door een schot of staketsel waren afgescheiden van de overige genoodigden en afgevaardigden van andere Maatschappijen als: van Nijverheid, de Rederijkerskamer, de Plaatselijke geneeskundige Commissiën enz. enz. - Wel heb ik te vergeefs in het gedenkboek op de schets van den platten grond der afgesloten ruimte op de groote markt, plaats B, naar mijn schotje gezocht, maar toch - gestaan heeft het er, of ik ben blind of verward geweest. - Maar de Heer noordziek, die naar ik meen, niet tot de speciale commissie tot regeling der feesten behoord heeft, zal, naar ik veronderstel, niet eens juist geweten hebben, dat de plaats B nog in tweeën gesplitst was; 't zou anders door den steeds zoo nauwkeurigen man wel in zijne schets van den platten grond zijn aangegeven.

voetnoot1)
De billijkheid vordert te bekennen, dat een veel grooter opkomst van werklieden dan het getal, hetwelk zich had aangegeven en waarop men gerekend had, den kok in den Doelen, waar de typografen hun feestmaal hielden, eenigszins in verlegenheid bracht, en de tafel veel schraler maakte, dan anders wellicht het geval zou geweest zijn.

voetnoot1)
Boven het huldeblijk had de Heer zocher eene zon van gaslicht doen plaatsen, die ontstoken en brandende, van eene schoone uitwerking zon zijn geweest, maar het winderige en regenachtige weer doofde het licht en belette het beloofde effect.

voetnoot1)
Voor hen die 't niet wisten: van Leeuwen is de naam van den vuur werkmaker.
voetnoot1)
Werkelijk hoorde men, reeds gezeten, hier en daar een spijker indrijven Was dit voorzorg - dan kwam ze wel wat laat.
voetnoot2)
Eensklaps stortte een deel der tribune in. De timmerman heeft er genoeg over gehoord, wij zullen er hem niet meer hard over vallen. 't Liep over 't algemeen gelukkig af, de schrik was 't ergste.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • over Laurens Janszoon Coster


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank