Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Parnassus aan 't IJ (1663)

Informatie terzijde

Titelpagina van Parnassus aan 't IJ
Afbeelding van Parnassus aan 't IJToon afbeelding van titelpagina van Parnassus aan 't IJ

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.90 MB)

Scans (8.53 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Parnassus aan 't IJ

(1663)–Jan Zoet–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 7]
[p. 7]

II. Vraag.

 
WAar word de Wijste Man het lichtste door verleid.
 
En, speelende, gevoert van 't pad der Zaligheid?

Antwoord.
Toon. ô Karsnacht schoonder, &c.

 
DE grootste en wijste Man van allen,
 
Is, spelende, van 't padt gevallen
 
Dat slechte en wyse wijst om hoog.
 
Een Vrouwen-beeld, met lieflik vleyen,
 
Kan lichtst een Man 't gemoed verleyen,
 
Door volg-lust van 't Nieuwsgierig oog.
 
 
 
D. Zoutman.

Antwoord.
Stemme: Doen het Orfeus Bruyloft was, &c.

1.
 
GEen Herkulus, nog Simsons kragt
 
Kan my de Herssen-deuren
 
Uyt haare grendelen, met magt,
 
Ligten, nog open scheuren.
 
Alleen Minerva kan my zoo
 
Den neevel doen verdwijnen,
 
Dat voor dien tweeden Cicero,
 
Mijn Antwoord mag verschijnen;
 
Wel aan dan Pen, al zijt ghy niet gedoopt in Pegaaz vloed,
 
Nadien ghy weet dat slegte spijz het Lichaam meede voed.
2.
 
De Wijn, de weeld', en d'Aardsche schat
 
Kan wond're werking werkken
 
Op 's menschen hart, 't is waar! maar dat
 
Leerd ons ook daag'liks merkken,
[pagina 8]
[p. 8]
 
Dat (eeven als de schaduw zweeft,
 
En 't Lijf volg op de hielen)
 
Zulks kommer, en ellende geeft,
 
En onlust aan de zielenGa naar margenoot*
 
Dus 't aangenaamste schepzel, dat den Heemel heeft geteeld,
 
't Welk wijse Vorste dwingd, is een schoon, vleyend, Vrouwen-beeld.
3.
 
Ga naar margenoot+ Den wijsen Koning, Davids Zoon,
 
Die als een gulden reegen,
 
Zelfs uyt des Heemels gouden troon
 
De wijsheyd had verkreegen,
 
Wierd door der Vrouwen list verrukt,
 
Van 't zalig padt zijns Heeren;
 
Of schoon de wet stond vast gedrukt
 
In hem, hy gingk zig keeren,
 
Tot Heydensche Afgoden-dienst, vol gruwelen verwardt;
 
Dus wierd hy speelende vervoerd, met een geneegen hart.
4.
 
Ga naar margenoot+ Den eersten Man, door wiens wijsheyd
 
Al 't Vee, in 't Lust-hof Eeden,
 
Ga naar margenoot+ Zijn naam verkreeg, die werdt verleyd
 
Door 't Wijfs vleyende reeden
 
Ja wierd als speelende gevoerd
 
Van 't padt (om zoo te spreeken.)
 
Waar deeze wind, de zee beroerd,
 
Moet 't Schip der zielen breeken.
 
O! weezen alles weezens! Hoe heeft dogh uw sterkke handt
 
Alzulk een aangenaamheyd in het Vrouw'lik-beeld geplandt.
5.
 
Niet Zoeter, dan een vleyend wijf,
 
Ja! geen dingk aangenaamer:
 
Haar gif, dat dringt door ziel, en lijf
 
In 's harten binne-kamer:
 
Dien gouden kop, van vleyery,
 
Ten boorde vol geschonken,
 
Maakt 't wijste breyn, hoe kloek 't ook zy
 
Gansch duyzelig, en dronkken;
 
Dus wie ditGa naar margenoot* Delilas fenijn vermag te weederstaan,
 
Is magtig om al 's Vyands magt, Ridderlik af te slaan.
[pagina 9]
[p. 9]
6.
 
Bewaard my dan, agh Heemel! voor,
 
Die zingende Meerminne:
 
Want wie haar eenmaal leend het oor,
 
Die word, met hart, en zinnen,
 
Al speelende gevoerd, (door haar
 
Listige Toover-zangen)
 
Van 't padt der zaligheyd; want waar
 
Deez' looze netten hangen,
 
En Minne-strikken van bedrog, dus listig zijn gezet,
 
Daar word de wijste voogel zelf gevangen in het net.

Klink-digt, Tot verontschuldiging.

 
HEb ik met Ikarus, op al te vlugge pennen,
 
Te hoog gestreeft, ay! kom mijn zwakheyd te gemoet.
 
'k Weet, en bekenn' het graag dat ik den zelven voet
 
Van Faëton hier hou, in 't onverzigtig mennen;
 
Vermidts dat ongetoomd mijn Herssen-paarden rennen.
 
Ghy grooten Cicero, en Homerus! ghy zoet-
 
Vloeyend, en zinrijk geest, ja geest die geesten broet!
 
Eerst leerde ik uw naam, en nu uw weezen kennen.
 
'k Verzoek een kleyne beê, ay! wildze niet versmaên,
 
Dat is: of 't zoet geslagt der Vrouwen u qwam aan,
 
En lasterden mijn naam, zoo paytze met elkander:
 
Want deeze die ik meld, (dit zal ik houden staan)
 
Zijn zulke Vrouwen, die gansch dubbelhartig gaan,
 
Zoo schaad'lik deeze zijn, zoo heer'lijk zijn ook d'ander.
 
 
 
Elk speel zijn Rol.
 
Karel Ver Loove.

Antwoordt.
Toon: O Heer! aanziet doch, &c.

 
HEt Oog,
 
Van God, gestelt om hoog,
 
Om te aanschouwen,
 
Daar wy op bouwen,
 
Speelt vaak op ydelheid,
 
En heeft de wijst verleid,
 
Door lust tot Vrouwen.
 
Het Oog,
 
Den eersten mensch, bedroog,
 
Die, door de loogen,
 
En 't oog, bedroogen,
 
Beet in de schoone vrucht,
 
En bragt zich tot de vlucht,
 
Door 't spel der oogen,
[pagina 10]
[p. 10]
 
Het Oog,
 
Daar het gezichte uyt vloog,
 
Door heldre straalen,
 
Dat heeft doen dwaalen
 
David, als hy, tot moordt,
 
En overspel bekoort,
 
Raakte in veel quaalen.
 
Het Oog,
 
De wijste 't harte boog
 
Van God te keeren,
 
't Welk ons moet leeren,
 
Het oog altijd te slaan
 
Van al dat ons mag schaên,
 
Quetsen of deeren.
 
Op dat
 
Wy niet, van 't rechte pad,
 
Licht dwaalen moogen,
 
Door 't spel der oogen:
 
Maar blijven wel bereid,
 
Op 't pad der zaligheid,
 
Door God getoogen.
 
 
 
Leeft vrolijk.

Antwoord.
Stem: Carileen en wild u niet verschuylen.

 
Ga naar margenoot+ DOor de Vrouw,
 
Liet Adam sich verleyden,
 
In het aardsche Paradijs:
 
Daar hy (in overvloed)
 
Genoot het goed,
 
De Hemelsche soetheyt:
 
Als Gods eygen beeld:
 
Sonder bouw,
 
Of planting, van haar beyden,
 
Of een eerst betaalde prijs,
 
Ja sonder werk, of konst:
 
Alleen uyt gonst
 
Van d'opperste goedheyt;
 
An hem meê gedeeld:
 
Al wat de aarde,
 
Uyt haar milde schoot,
 
Teelde, en baarde:
 
So volmaakt, so groot,
 
So schoon, Ten toon,
 
Hem, voor het oogh gesteld.
 
Op dit veld,
 
Wierd hy verleyd ter doodt.
2.[regelnummer]
Door een HoerGa naar margenoot+
 
Liet Simson sich berooven
 
En ver-rukken, van 't verstand:
 
Schoon hy haar valscheyt sach,
 
Van dach, tot dach,
 
Tot dat hy besweek, en
 
Sich vermeesterd vond.
 
Siet: so voer
 
Hy (in het licht gelooven)
 
Door een teere Vrouwen-hand;
 
Die hem, met list verwon
 
Mits sy, niet kon
 
Als vleyen, en smeeken:
 
't Geen se best verstond.
 
Die so veel sterkte,
 
In sijn lichaem droech:
 
Die so veel werkte:
 
Die sijn vyand joech
 
Als 't wild: verspild
 
(Al speelende) 't geluk:
 
Tot sijn druk.
 
Dit is bewijs genoech.
[pagina 11]
[p. 11]
3.[regelnummer]
Door een StoetGa naar margenoot+
 
Van af-gerechte Vrouwen
 
Wierd de alder wijste Vorst,
 
Die van de Hooste-God,
 
Het hoogste-lot,
 
Hier, hadde verkreegen,
 
(Met een Koning-staf.)
 
In 't gemoed,
 
Een bitt're-dronk gebrouwen:
 
Die hem walghde, boven dorst:
 
Als hy d'afgodery,
 
So veyl, so vry,
 
Den loop (in haar weegen)
 
Ja sijn offer gaf.
 
Hy, die door wijsheyt,
 
Tot den hemel klom:
 
Hy, die door grijsheyt,
 
Van sijn ouderdom,
 
In eer, veel meer
 
Als al-de weereld blonk:
 
Die versonk,
 
In dese modder-kom.
4.[regelnummer]
Hier uyt blijkt
 
Dat d'alder wijste Mannen,
 
Door de Vrouwen zijn verleyd:
 
Als haar geslepen Tong,
 
't Gemoet besprong:
 
Die 't hart (door 't begeeren)
 
En de ziele wond.
 
Voor haar wijkt
 
De wijsheyt, als gebannen,
 
Met de Reedens billijkheyt;
 
't Verstand, en sterkt, en macht,
 
Schijnt, sonder kracht,
 
En laat sich verheeren
 
Van een Vrouwen mond.
 
Zeeden, en wetten,
 
Worden krachteloos,
 
Als zy, haar netten
 
Spannen, voor een poos:
 
Het swaard, veraart:
 
En 't harde-staal, word week:
 
Want het bleek,
 
In 't voor-beeld, dat ik koos.
5.[regelnummer]
Daarom acht
 
Ik, (na mijn beste oordeel)
 
Dat de Wijste-man, die leefd,
 
Het lichste, word beroerd,
 
Verleyd, ver-voerd,
 
Van 't pad, dat ten leeven
 
Hem geleyden sal:
 
Door 't geslacht
 
Der Vrouwen; dat veel voordeel
 
Booven hem, in 't weesen heeft:
 
Bevalligheydt: en list:
 
En schoonheyt, ist:
 
't Geen haar is gegeeven:
 
Dikwijls tot een val
 
Van, die sijn ooren,
 
Leend an dees' Sireen
 
Om haar te hooren
 
Door begeert alleen:
 
Begeert, die deerdt,
 
Die leyd hem uyt het spoor,
 
Als sy voor
 
Gaat; met bedekte schreên.
1 Tim. 2.14. De Vrouwe verleyd zijnde, is in overtredinge geweest.
3 Esdra. 4.32. ô Mannen, hoe en zijn dan de Vrouwen niet sterk? dewijle sy also doet?

Jacob Steendam.

Noch vaster.

[pagina 12]
[p. 12]

GVnstige, en bysondere Heeren en Vrienden, de lust en liefde, zo tot d'Eedele Rijm-konst, als deugdelikke wetenschappen, hebben my de vrymoedigheid gegeven; van dese navolgende vraagh, aan Vw E. voor te stellen, bedanckende Vw E. voor de moeite die ghy genomen hebt, van uwe antwoorden, my, daarop, ter hand te stellen, hoope 't zelve met alle danckbaarheid te verschulden. Gelieft dan een weinig stilte te geeven, om zo het een als 't ander aan te hooren, en een rechtmatig oordeel met my te vellen op de verdienste der op gehangen prijzen: 't welck doende zult my verplichten, om nu; en altijd te zijn.

Gunstige en bysondere Heeren en Vrienden, Uwe aller Dienst-willigste.

Aan Dirck Zoutman.
Op de Vraag: Waar word de wijste Man, &c.

 
NAm tuos, u koomt d'opper prijs;
 
Wijl uw gezoute reeden,
 
Den weg ons koomt ontleeden,
 
Waar in, waar door, op welck een wijs,
 
De wijste Man van allen,
 
Te blind begon te mallen,
 
En van het pad der zaligheid,
 
Al speelende, zich vond verleid.

Aan K. Ver Loove.
Op de zelve Vraag.

 
VEr Loove, ghy streelt ons gehoor,
 
En wijst hoe Salomon, hier door
 
Zich zelven liet vervoeren.
 
De tweede prijs hebt ghy verdient.
 
En Visscher, aller Visschers vriend,
 
Ghy kunt uw luit zo roeren,
 
Dat elck, door uw gezangen, zag
 
Hoe veel 't bedrieg'lik oog vermag,
 
En dat dat word bevonde
 
Een venster daar de zonde
 
Door in het harte sluipt eer dat men 't waant of weet.
 
Dus word de darde prijs, met recht, aan u besteedt.
 
 
 
Jan Zoet Amsterdammer.

margenoot*
Verstaat hy de ziel het leeven.
margenoot+
1 Reg. 1.
margenoot+
Genes. 2.19, 20.
margenoot+
Gen. 3.6.
margenoot*
Regt. 16.

margenoot+
Genes. 3.6.
margenoot+
Jud. 16.16.17.
margenoot+
Reg. 11.4.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

auteurs

  • Jacob Steendam

  • Karel Verlove

  • Jan Zoutman

  • Pieter Verhoek

  • Laurens Schuilerus

  • Fred. Schuleris

  • Jacob van Speck


Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Lambert de Visscher

  • Dirck Soutman


lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank