Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst (1939)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst
Afbeelding van Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunstToon afbeelding van titelpagina van Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.18 MB)

Scans (23.03 MB)

XML (1.15 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde
sec - taalkunde

Subgenre

bloemlezing
studie
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit de geschiedenis der Nederlandsche spraakkunst

(1939)–F.L. Zwaan–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Grammatische stukken van De Hubert, Ampzing, Statenvertalers en reviseurs, en Hooft


Vorige Volgende
[pagina 391]
[p. 391]

Bijlagen

[pagina 393]
[p. 393]

Bijlage I.
Uit: De Hubert's Voor-rede voor zijn: De Psalmen des Propheeten Davids, enz. Leyden, 1624.

(Na een algemeene beschouwing over de wijze, waarop de psalmen in ‘ongebondene’ of ‘ingebondene rede’ zijn vertaald: letterlijk of vrij, laat De Hubert zich aldus uit over Marnix' Psalmberijming):

‘Van alle de geene die de Psalmen in nederduijts rijm gesteld hebben, is (miins oordeels) de Heer van St. Aldegonde verde de voortreffelickste, een besonder liefhebber van onse Nederduijtze tale, ende wel de verstandigste daar in van alle de geene, die ik weet ende kenn, dat liefhebbers van onse moederlicke tale sijn geweest; ende dat niet alleenlick in kennisze der grondwoorden, maar ook selfs in de t'samenvouginge van dien, daer inne dat huijdendaags wel aldermeest gefeijld word.’

(Hij geeft daarna eenige redenen op, waarom Marnix misschien niet letterlijk vertaald heeft, wat hij best had gekund, indien hij dat gewild had. Vervolgens noemt hij als een der oorzaken, waarom naar ‘men meent’ de Psalmen van Marnix (nog) niet in de kerken zijn ingevoerd, dat Marnix ‘de wijze van spreken, die de Heijlige Schrift gebruijkt, veranderd, ende de selve gevougd heeft naar de wijse van spreken, die onder den gemeenen man in swang gaat.’ Op dit punt schaart de Hubert zich aan de zijde der tegenstanders van deze berijming. Hij wil blijven bij de eigen woorden van den oorspronkelijken tekst. Als tweede bezwaar noemt hij):

‘Hier bij gevougd, dat het woordeken du ('t welck sijne Ed: doorgaans gebruijkt voor gij) om de hardigheijd des gevolgs uijt de Nederduijtze tale t'eenemaal uijtgeroeid sijnde, seer qualick heeft wederom konnen ingevoerd worden, te meer dat onse tale een' vijandinne is van alle hardvloeiendheijd. 'Tluijt (miins oordeels, ende onder verbeteringe gesproken) te seer hard in de ooren van den Nederlander te singen, gelijk sijne Ed. singt onder anderen in den 50 Psalm: Du stootst onvvers, etc. Waar toe toch dese hardvloeiende wijse van spreken gebruijkt, daar wij soetvloeiender hebben, ende sonder dat de nood ons sodanige hardigheijd opdringt? Datmen soude willen seggen, 'tselve noodsakelick te sijn, om onderscheijd te maken tuszen de wijse van spreken, die men tegens eenen persoon alleen, ende die men tegens twee persoonen ofte meer gebruijkt, ende dat op dit onderscheijd ten hoogsten dient geacht, ten opsichte van de Goddelicke Majesteijt, de welke, als een enkel eenvoudig wesen, eenvoudelick moet aangesproken worden! Dit staa ik van herten toe: Maar onse

[pagina 394]
[p. 394]

voorouders hebben sonder twijfel daar ook al op gelett, verstaande datter een merkelick onderscheijd was tuszen het woordeken Gij, in het enkel, ende het woordeken Gij, in 't meervoudig getal, ende dat dit onderscheijd duijdelick ontdeckt werde uijt het gevolg der t'samenvouginge, so wel van de Naamen, als van de Woorden. Als bij exempel; in 'tenkel getal seijtmen, gij God, gij menz, in 'tmeervoud gij goden, gij menzen: hier siet men immers dat de selfstandige Naamen gevougd bij het woordeken gij, met goed duijdelick onderscheijd uitgesproken worden. In de t'samenvouginge der Werk-woorden met het woordeken gij, is het onderscheijd insgelijks geheel klaar. Bij exempel; In 't enkel getal seijt men, Gij looft God, tu laudas Deum, tu louë Dieu. In 'tmeervoud, gij lovet God, vos laudatis Deum, vous louez Dieu. So spreekt men tot God: Gij werkt alles in allen; Daar men anders tegens twee ofte meer soude seggen: Gij werket. Ende in de gebiedende ofte biddende wijse van spreken; Geef, ofte geeft mij, daarmen anderzins in 't meervoud soude moeten seggen; Gevet mij. So mede kom, bidd, smeek, ofte smeekt gij, in 't meervoud, komet, biddet, smeeket gij, etc. Kier uijt blijkt dan, dat het niet van noode en sij, het woordeken du ('twelk om de hardigheijd sijns gevolgs eenmaal verworpen is) om des onderscheijds wille wederom op te rapen. 'Ten is ook so vremd niet in onse tale, als wel sommige meenen, dat het woordeken gij eens ende onveranderlick soude blijven in sijn enkel ende veelvoudig getal: want dit en is niet alleenlick in dit woordeken Gij, maar ook in eenige andere woorden gebruijkelick: so seijtmen; die looft God, die loven God, sy looft God, sy loven God, blijvende de woorden die ende sy, gelijk het woordeken gij, onveranderlick in haare buijginge, ende nochtans niet te min onderscheijdelick in haar getal door het gevolg der t' samenvouginge. Dese redenen hebben mij beweegd, het aangenomen gebruijk niet te veranderen.’

(Dan volgen nog enkele mededeelingen over de Latijnsche vertaling, waarvan hij gebruik gemaakt heeft, waarna hij zijn werk aanbeveelt bij de Zeeuwsche magistraten, aan wie de voorrede gericht is.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • De Psalmen des Propheeten Davids, in't Hebreeuz genaamd het lof-bouk: bij den propheet verdeeld in vijf bouken