heid en roekeloosheid werden echter op een geduchte wijze gestraft. De ‘Zieke Man’ verzamelde zijne laatste krachten, en met den moed der wanhoop en de kracht, die het goed recht inboezemt, weêrstond hij den vijandelijken inval en zijne legers sloegen, tot verbazing van geheel Europa, de verwoede aanvallen der Russische legerscharen telkens zegevierend af. Na elken kleinen tegenspoed volgde een schitterende revanche, en de stad aan den Bosphorus kon vreugdevuren ontsteken over den voorspoed der turksche wapenen, zoowel in Rumelië en Bulgarië als in Armenië.
Toch scheen alles den Russen een gemakkelijke zegepraal te voorspellen. Zooals wij in een vorige aflevering zagen, was het leger van grootvorst Michaël, kort na het openen van den veldtocht, diep in Klein-Azië doorgedrongen; Kars en Batum werden belegerd, Ardahan en Bajasid genomen, Armenië's hoofdstad, Erzerum werd bedreigd en één beslissende overwinning ware voldoende geweest, om geheel Armenië onder het juk der Russen te brengen; spoedig verkeerde echter de oorlogskans. Uit alle deelen van het uitgestrekte turksche gebied kwamen hulptroepen toegesneld, om Mahomed's standaard en den vaderlandschen grond tegen de invallen van den gehaten overweldiger te verdedigen, en weldra was de Rus op zijn eigen grondgebied teruggedrongen. Zoo deze nog vóór den winter een eerste gewichtige veldslag wint, kan dit, met het oog op het ongunstige jaargetijde, van weinig invloed meer op den loop van den oorlog zijn.
In Europa ging het niet anders. Bij het openen van den veldtocht scheen de Russen alles toe te lachen en de veldtocht een korte en gemakkelijke zegetocht te zullen worden. De gewichtige overgang van den Donau werd door de Turken schier niet betwist; generaal Zimmermann rukte in de Dobrudscha zegevierend tot den Trajanus-wal voort, en grootvorst Nicolaas bezette in Bulgarië, bijna zonder slag of stoot, Bjela en de oude hoofdstad van het voormalige Bulgaren-rijk, Tirnova. Van een vijand was schier geen spoor te ontdekken, en toen generaal Gurko met een onbeduidende legermacht Rumelië trachtte binnen te dringen, vond hij de gewichtige Balkan-passen nagenoeg onbezet en maakte er zich met geringe verliezen meester van. Het hart van Turkije lag nu voor de Russen open; Kazanlik, Eski-Sagra en Jeni-Sagra werden zonder moeite genomen en reeds waande men Gurko voor de poorten van Adrianopel, toen de oorlogskans plotseling verkeerde. Binnen weinige dagen was het russische leger, na de helft zijner manschappen verloren te hebben, uit Rumelië teruggedrongen en werden alle bergpassen, alleen de noordelijke helling van den Schipka-pas uitgezonderd, door de troepen van Suleiman-pacha in bezit genomen. Tegelijkertijd werd Plevna in Bulgarië door de Turken bezet, die er zich sedert met roem gehandhaafd hebben. Het hielp niet, dat het ontnuchterde Rusland het leger van prins Karel van Rumenië te hulp riep, - Russen en Rumeniërs stieten het hoofd voor de ontzaglijke verschansingen en de volhardende dapperheid van Osman-pacha's troepen. Veertig duizend man zijn reeds voor Plevna gevallen, en nog altijd wappert de turksche halve maan niet alleen van de moskeeën der stad, maar ook van de geduchte buitenwerken, die alle aanvallen van den vijand uitdagen.
Niet beter ging het den grootvorst-troonopvolger aan de Lom en de Jantra, en generaal Zimmermann in de Dobrudscha. De eerste heeft geen duimbreed gronds op Mehemed-Ali en Suleiman-pacha kunnen winnen; hij werd herhaaldelijk teruggedrongen en tot werkeloosheid veroordeeld, terwijl Zimmermann zonder het minste nut zijne troepen in de ongezonde en moerassige landstreek zag inkrimpen.
Na meer dan een half jaar van een bloedigen oorlog, heeft de russische aanvaller nog geen enkel beslissend voordeel behaald en waarschijnlijk zal hem de winter verrassen, alvorens een grooten slag te hebben geslagen. Dan, als het booze jaargetij met zijn sneeuwstormen en zijn nijpende koude gekomen is, zullen alle beslissende krijgsbedrijven onmogelijk geworden zijn en blijft den Russen niets anders over, dan hunne winterkwartieren te betrekken.
Onder deze omstandigheden achten wij het minder noodig de ons gestelde taak geregeld voort te zetten. De onbeduidende krijgsbedrijven, die nog aanstaande mochten zijn, kunnen onze lezers minder belang inboezemen, en slechts dan, wanneer nogmaals gewichtige gebeurtenissen op het oorlogstooneel voorvallen, zullen wij de pen weder opnemen, om er onze lezers van op de hoogte te houden. Tot zoo lang nemen wij van hen voorloopig afscheid, om onder een anderen vorm onzen arbeid voort te zetten.