In het hooge noorden.
De omstandigheid, dat eindelijk weder een nederlandsch schip naar het Noorden vertrekken zal, om er het voetspoor van Heemskerk en Barendsz. en zoovele andere onverschrokken zeevaarders na hen - vooral buitenlanders - te drukken, geeft ons aanleiding om onze lezers een oogenblik bezig te houden met die onherbergzame streken in de noordsche zeeën, waar - zooals Tollens het uitdrukt - de wintervorst zijn zetel opgeslagen heeft.
Talloos zijn de gevaren, waarmede de stoute zeevaarder te kampen heeft, die het waagt het gebied van den ‘wintervorst’ binnen te dringen. Van de geheele wereld afgesloten, door een onafgebroken nacht van twee of drie maanden omringd, belegerd door onafzienbare ijsvlakten, telkens opnieuw aangevallen door ontzaglijke bergen van ijs en ieder oogenblik in gevaar door die noordsche reuzen verpletterd te worden, behoort er meer dan gewone moed toe, om zoovele gevaren te trotseeren en zich met het lichte vaartuig diep in het vijandelijk gebied te wagen.
Met recht zegt men, dat het water een verraderlijk element is, doch nog erger wordt het, waar het ijs met de zee samenspant ter vernietiging van den indringer. Meermalen worden de schepen ver van de kust van rondom door het pakkende ijs ingesloten, als scheidde een ijzeren muur ze van alle gemeenschap met het land af. Meermalen treffen de kruiende ijsschollen de vaartuigen aan en lichten ze hoog op, als wilden zij ze ten hemel heffen. Dan weder rukken vervaarlijke ijsbergen aan, welker voet diep in de zee wortelt en wier kruinen zich vaak honderd meters hoog in de lucht verheffen, om de schepen tusschen hunne geweldige massa's te vermalen, en dikwijls zetten de ijsvelden zich uren in den omtrek vast en bevindt het vaartuig zich op een onmetelijk eiland van sneeuw en ijs, doch de uitgebreide vlakte is verraderlijk als de zee zelve, die onder den ijsvloer stroomt. Wanneer de schepeling er het minst aan denkt, misschien als hij zich op het ijs of de naburige kusten ver van zijn vaartuig bevindt, steekt de stormwind op, scheurt de vlakte uiteen en drijft het schip, opgeheven en beklemd tusschen kruiende ijsschotsen, verre weg, machteloos, overgegeven aan het geweld van den storm en de grillige vaart der losgereten ijsmassa's.
Het vaartuig is echter slechts schijnbaar vrij, al drijft het met vreeselijke snelheid op de zee rond; nog altijd is het bekneld tusschen de harde boeien der omringende ijsmassa's, die zich, uren in den omtrek, soms aan het schip blijven vastklampen en het voortjagen naar haar welbehagen. Er bestaat geen middel om het uit die geweldige omarming los te scheuren: spade, buskruit, noch dynamiet baten hier, het ware even gemakkelijk de aardkorst van elkander te doen splijten. Maar er is toch hoop voor den gevangen zeeman: de logge ijsmassa heeft zich ten minste in beweging gezet en wat menschelijke kracht en menschelijk vernuft niet vermogen, doet wellicht de storm in bondgenootschap met de in beweging gebrachte golven en een milder lucht. Het ijsveld kan zich geheel ontbinden en het schip een doortecht verleenen naar het welkome zuiden, doch evengoed kan het zich weder vastzetten, maanden, jaren lang misschien, en den schepeling blijft dan geen andere keus over dan op dien kalen, onbekenden uithoek der aarde den langzamen hongerdood te sterven.
Doch zelfs in het gunstigste geval, wanneer het vaartuig weder vrij raakt, dreigen het nog eindelooze gevaren. Meer te vreezen dan de kruiende zandplaten en de blinde klippen aan onze kusten zijn de drijvende ijsbergen, die soms op het onverwachtst het vaartuig insluiten; vergeefs neemt men stoom en wind te baat om die aanrukkende vijanden te ontkomen, meer en meer naderen ze, tot ze het schip als een hemelhoogen en onwrikbaren gordel omringen; dan is het als vastgemetseld en heeft de zeeman slechts den dood voor oogen.
Somtijds zijn de ijsbergen in eene snelle beweging, draaien in het rond en stooten tegen elkander aan. Geweldig is de schok als twee zulke gevaarten elkander ontmoeten en wee het vaartuig, dat tusschen een zoo verschrikkelijke nijptang bekneld geraakt. In een oogenblik is het vernield, vermalen en de schepelingen vinden onfeilbaar een akeligen dood.
IJs en water zijn echter niet de eenige vijanden, die de zeeman in het Noorden te bekampen heeft: koude, nacht, ziekten en verscheurende dieren spannen samen om de onherbergzame streken gevaarlijk te maken, en menig prachtig schip, menig kloeke zeeman vond er met Barentz. een onbekend graf.
Wij waardeeren dus den moed, die ook de nederlandsche zeelieden naar het Noorden deed stevenen, om er in het belang der wetenschap zooveel gevaren te trotseeren en Neêrlands roem als zeevarende Mogendheid op te houden.