De Circassiër.
De half wilde aziatische volksstam, waarvan wij op onze laatste bladzijde een exemplaar weêrgeven, leeft nog altijd als een echte roofstam en kent geen hooger genot dan op buit en roof uit te gaan. Hoe dikwijls ook door vreemde overheerschers bedwongen en door ijzeren wetten tot een ordelijk leven genoodzaakt, hebben zij hunne natuur nog niet afgelegd en geven daaraan steeds toe, waar zij dit straffeloos meenen te kunnen doen.
In weerwil van hunne onbeschaafde zeden, bleden zij onder elkander levend een beeld aan van een maatschappelijk leven, waaraan beschaafde natiën in sommige punten een voorbeeld zouden kunnen nemen. Niet alleen eerbiedigen zij elkanders eigendom, maar de vreemdeling, die een enkelen Circassiër voor zich heeft weten te winnen, vindt onder hen zulk een gastvrije opname, dat men schier last heeft van de overdreven beleefdheid.
Zooals men weet, zijn zij gedeeltelijk heidenen, gedeeltelijk Mahomedanen, en wie weet wat er van dit volk zou geworden zijn, indien de Kristelijke beschaving onder hen was overgebracht! Heidendom en Mahomedism zijn nu juist niet de middelen om barbaarschheid te verdrijven, en alle geschiedschrijvers zijn het eens omtrent dit beletsel voor de beschaving der Circassiërs.