Paus Leo XIII.
Gaan wij in de gedachten een oogenblik naar de eerste eeuwen der Kerk terug. Uit de nevelen der tijden zien wij het machtige Rome der keizers voor onze oogen opstijgen; Nero beroemde er zich op Rome als een stad van marmer te hebben achtergelaten, en het zou zijn eenige, ware luister zijn, wanneer het niet moest gezegd worden, dat deze marmeren paleizen evenals de piramiden van Egypte in menschenbloed en in menschentranen waren opgebouwd. In deze marmeren stad, waar alle natiën der wereld elkander ontmoeten, is ook het Kristendom bezig zich te ontwikkelen, woelt ook het kleine zaadje, door Kristus gestrooid, al is het nog diep in den grond, om naar omhoog te schieten en de eerste stralen der weldadige morgenzon te kunnen genieten. Het Kristendom doorleeft zijn catacombentijdvak; zwaar drukt de hand der regeering op zijn belijders en er hoort moed toe, om het geloof niet slechts in het openbaar maar ook in het verborgen te durven belijden, want overal sluipen de speurhonden des keizers, van alle kanten loert het verraad en de Romeinen moeten bloed zien stroomen om zich te kunnen vermaken. Verbeelden wij ons in dien tijd eene Pauskeuze; de vorige Paus heeft zijn leven gelaten in het Coliseum en om zjjn graftombe misschien zijn de ouderlingen en diakenen bijeen, om een nieuwen herder uit hun midden te kiezen. Ernstig oogenblik, waarin het de keuze betrof wie de heiligste, de moedigste onder hen was, want bij het aanvaarden dezer waardigheid gaf men tevens het offer van zijn leven.
De tijden zijn veranderd, wel is waar: eene vergelijking tusschen dien tijd en den onzen gaat slechts betrekkelijk op; de vijanden van het Kristendom schreeuwen in onze dagen niet zoozeer om bloed, al willen zij er niet te minder het leven om dooden. Maar juist omdat de Kerk een langen tijd van betrekkelijken vrede en bloei achter den rug heeft, is de vervolging te grievender, treffen haar de slagen te smartelijker; deze slagen komen niet meer van heidenen, maar van menschen, die zich Kristenen noemen en hun goddeloozen toeleg achter schoonklinkende namen verbergen.
Er is eene groote verantwoordelijkheid aan vast om de erfenis te aanvaarden van Pius IX, maar degene, dien wij thans als Leo XIII begroeten, heeft geen seconde geaarzeld de heilige verplichting op zich te nemen, en moedig heeft hij het zware juk van Petrus op de schouders genomen. Het is een donkere tijd voor Rome en voor de Kerk. De stad der Pausen, eenmaal op het heidendom veroverd, is op nieuw in handen gevallen van het heidendom, al durft het ook een kristelijken naam dragen. De muren van het Vaticaan vormen de grenzen van de wereldlijke macht van het tegenwoordige Pausdom, tot hoe lang is moeielijk te zeggen: hier en daar wordt reeds gezegd dat ook deze grenzen zullen afgeschaft worden