De strijd in de dierenwereld.
‘Het leven is een strijd, een strijd om het bestaan,’ zeiden reeds de oude wijsgeeren, en die van onzen tijd bevestigen dit volkomen. Het leven van den een is de dood van den andere, de ondergang van den een is de opkomst van den andere. Geldt deze regel in het menschelijk leven, ook in de dierenwereld is hij volkomen van toepassing.
Beschouwen wij het leven in het water, dan zien wij terstond, dat de laagste klassen van dieren, de infusie- en slijmdiertjes, tot voedsel dienen voor de wormen, schelp- en weekdieren en deze weêr voor de visschen, terwijl de hoogste klassen der visschen elkander aanvallen en verslinden.
Hetzelfde verschijnsel nemen wij bij de vogels waar. De kleine zangvogels verslinden eene groote menigte insecten, en zij zelven worden eene prooi van sperwers en valken.
Ook de kleine zoogdieren worden een buit der grootere en zelfs de groote doen elkander zulk een verwoeden oorlog aan, dat de mensch in hen zijn besten bondgenoot ziet tot uitroeiing van hun geslacht.
Voor alle vleeschetende dieren en vooral voor de groote roofdieren schijnt een zelfde natuurwet te gelden, als voor de volken, die van de jacht leven; zij hebben voor hun onderhoud een groot gebied noodig en zijn dan ook beiden zwervend en roofzuchtig. Op eene strook grond, waarop vijf gezinnen van een volk, dat van de jacht leeft, nauwelijks in hun onderhoud kunnen voorzien, kunnen vijftig gezinnen van een herdersvolk met hunne kudden en honderd en vijftig gezinnen van een volk, dat van den landbouw leeft, hun onderhoud vinden, en zullen daarenboven hun gebied niet zoo angstvallig bewaken als een jagersstam zijne jachtgronden.
Eveneens is het met de roofdieren gesteld. Ook zij hebben een groot gebied voor hun onderhoud noodig en moeten hun buit door list of geweld bemachtigen, dus altijd door strijd. Wanneer twee roofdieren op elkanders jachtgebied treden, dan vallen zij elkaar aan, omdat hun bestaan van het behoud van hun jachtgebied afhangt. Deze strijd der dieren is echter heviger, wanneer het een aas geldt, waarop beiden aanspraak maken. Een reiziger verhaalt daarvan een zonderling voorbeeld, dat op onze gravure aanschouwelijk wordt weêrgegeven.
Bij zijne vaart op een der groote langzaam stroomende rivieren in Guyana, zag genoemde reiziger plotseling een hert, in wilde vlucht uit het bosch langs den oever schieten en zich in de rivier storten, om den tegenovergestelden oever te bereiken. Alle langzaam stroomende