Skiplinks

  • Hoofdcontent
  • Subnavigatie
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beweging. Jaargang 5 (1909)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beweging. Jaargang 5
Afbeelding van De Beweging. Jaargang 5Toon afbeelding van titelpagina van De Beweging. Jaargang 5

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (5.62 MB)

PDF van tekst (6.52 MB)

XML (2.69 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beweging. Jaargang 5

(1909)– [tijdschrift] Beweging, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

De Beweging. Jaargang 4


auteur: [tijdschrift] Beweging, De


bron: De Beweging. Jaargang 5. W. Versluys, Amsterdam 1909


verantwoording

inhoudsopgave

doorzoek de hele tekst


downloads

© 2011 dbnl


DBNL vignet

[p. 129]

Van het levensfeest
door
Albert Verwey.

I
 
Ik ben een mensch als gij en heb gevonden
 
Dat alles leeft en alles waarde heeft.
 
De bloem die voor den guren noordwind beeft,
 
De berg die blijft hoewel hem mijners wonden,
 
 
 
De mensch, zoo rijk aan leed als vol van zonden,
 
De staat waar 't eene 't andre lid weerstreeft,
 
Zij hebben elk hun duur en geen ontgeeft
 
Zich gaarne 't zijn, in hem tot een gebonden.
 
 
 
Maar als zijn tijd voorbij is schikt zich elk.
 
Het rijk wordt roof, de mensch wordt stof, het gruis
 
Van berg verstuift terwijl de pijlers storten.
 
Hoe ras vergaat, verwaait de bloemekelk.
 
 
 
Heb wat bestaat dan lief en laat den korten
 
Voorbijgang lachen in uw tijdlijk huis.
[p. 130]
II
 
Wie in een stad woont aan de Zuiderzee
 
- Een stad als Kampen - kent de zorgen niet
 
Die u en mij benauwen in 't gebied
 
Waar eens de abdij en gronden van der Lee
 
 
 
De jacht van Hollands graven hoorden. - 't Vee
 
Graast op zijn meent. Zijn haven, als een vliet,
 
Draagt rustge schepen. 't Ruiggegroeide riet
 
Strekt mijlen ver: dat snijdt zijn volk in vreê.
 
 
 
En in de deftge straat waar koopren vaan
 
Op 't huis in zonlicht blinkt en 't stemmige blind
 
Groenverwig glanst geniet hij lust en rust.
 
 
 
Terwijl bij ons de Noordzee op de kust
 
Zijn golven breekt en we in den zilten wind
 
Van angst vreugd hoop den roep en kreet verstaan.
III
 
Wie van zijn boot de riemen los kan laten
 
En drijven waar het wind en golf behaagt,
 
Hij smaakt het hoogst geluk: hem leidt en draagt
 
De geest van 't oord door onheilvolle staten.
 
 
 
Maar als Gij mij door eigen donkre straten,
 
Geest van mijn leven, voert, en drijft, en jaagt,
 
En sleurt tot waar Ge u na aan de' afgrond waagt, -
 
Wat kan mijn willen dan, als 'k niet wil, baten?
[p. 131]
 
Gij stort me omlaag. Of is een hoogre Geest
 
Nabij die me U ontneemt en als in droomen
 
Bevrijd doet zweven tot aan de overzij? -
 
 
 
O dan, verblijd, gezaligd voel ik mij,
 
En leun op Hem die tot mijn hulp gekomen
 
Mij overvoert van 't eene in 't andre feest.
IV
 
Ik voel de kracht die in mij is zich harden
 
Opdat ik eens nog worde die ik ben.
 
Er zijn er die het doel in éénen ren
 
Al jong bereikten, of wier voeten warden
 
 
 
In struiken, of die aan de wegkant marden, -
 
Ik - niet als zij - liep aldoor en ik ken
 
Geen ander doel dan dat ik mij gewen
 
Aan 't laatste loopen dat de helden darden.
 
 
 
Den dood in zicht, met altijd sneller loop,
 
En dan de kloof te welven met een sprong,
 
En dan te zijn, voorgoed, die men hier was.
 
 
 
Ik hef mijn handen boven 't hoofd te hoop,
 
En staaf de kracht die zich tot rust bedwong,
 
En, hoor! mijn voeten gaan op 't weeke gras.
V
 
Houd in uw handen nu dit elpenbeen.
 
Het is de hardste en gaafste stof die groeit
[p. 132]
 
Aan eenig schepsel: door zijn ringen vloeit
 
Het levensvocht gestold, schijnt er doorheen.
 
 
 
Nu neem draaibank en beitel, weeken steen
 
Om slijpen, glanzen: waar uw geest op broeit,
 
Het beeld dat in u doemt en zielsoog boeit,
 
Werk dat erin, als was 't voor u alleen.
 
 
 
Nu is 't geschied: droom en ivoor zijn één.
 
De zon spiegelt in 't kunstwerk en het oog,
 
Genietend, kaatst het schoone beeld weerom.
 
 
 
Van iedre ziel die 't ziet de zichtbre som,
 
De rustge vorm van wat haar wild bewoog,
 
Een wereld die elk schenkt, aan elk te leen.
VI
 
Gelooft gij dat ik koud ben? ik ben dronken
 
Van wijnbloed; op mijn wangen bloeit de roos.
 
Alleen in donker schijn ik bleek en boos,
 
Maar uit mijn oogen sproeien vuurge vonken.
 
 
 
Ik ben verborgen: droevige sintels schronken
 
Zich knettrend saam, waar - schurkende leproos -
 
Mijn ziel bij wijlt; dan rijst, met klaar gebloos,
 
Ze in 't licht, van nieuwen dag als melk doorblonken.
 
 
 
Ik ben gebonden, maar breek aldoor uit.
 
Een kreet, een donder, dan een hel geluid.
 
Ziedaar, mijn roode haan in al uw daken!
[p. 133]
 
Leem, steen en ijzer sluimren in vulkaan,
 
Maar de afgrond smelt ze en vlammen-stroomge orkaan
 
Drijft ze op ten hemel om uw kou te wraken.
VII
 
Als ik mijn hand beweeg en het gesmijde
 
Dat op uw borst rust, raak - en zóó van streek
 
Dat gij, mij ziende zoo verward en bleek,
 
Ook zelf verbleekt (toen wankelden wij beide) -
 
 
 
Dan gave een god te spreken wat ik lijde
 
Die nu om u van de eene in de andre week
 
Mijn leven rek en op mijzelven wreek
 
Dat ik u almaar zoek en alweer mijde.
 
 
 
Dan wenschte ik met elk wentelend getijde
 
Te gaan, te keeren vallend voor uw voet,
 
Opdat ge weet dat ik me u eeuwig wijde.
 
 
 
Dan wou met zon en maan, met damp en gloed,
 
Ik dalen, heemlen, in oneindgen vloed,
 
Opdat gij voelt hoe heel ik u belijde.
VIII
 
Laat mij nu vrij zijn: ik heb al mijn hoop
 
Gesteld op eindlijk eenmaal niet te slaven.
 
Toen ik een kind was, was ik zoo: de gaven
 
Genietend die een god mij schonk, te koop
[p. 134]
 
Voor schatten niet. Mijn dagelijksche loop
 
Was van een droomer die het angstig draven
 
Van menschen niet begreep: het was als gaven
 
Mij vuurge tongen de' ongezienen doop.
 
 
 
En zoo bewoog, mijn Stad, ik door uw volte,
 
Niet anders dan elk ander maar bevrijd
 
Van zorg die menschen bindt tot zij hun tijd
 
 
 
Eén wezen noemen en zichzelf een deel.
 
o Laat, mijn Tijd, vóór 't sluimren in uw holte,
 
Ik eens nog vrij zijn, zorgen-loos en heel.
IX
 
Wat rust ge in 't midden van uw huis, Philander,
 
En sluit u af van de bewogen stad.
 
Gij ziet bij nacht de sterren van uw plat
 
En gist het aardsch naar 't hemelsche verander.
 
 
 
Toch siert uw kleed een zilveren meander,
 
Toch dampt van specerij uw warme bad,
 
En niet te vragen hoef ik wat gij at
 
Want uit uw keuken riekt de koriander.
 
 
 
Ga naar de markt: daar klinkt het werklijk woord.
 
Bezoek de raadzaal: daar besluit men waardig.
 
Volg in het veld, op stroom, bedrijf en daad.
 
 
 
Is uw gedachte schoon en edelaardig,
 
Belichaam haar: als elk haar ziet en hoort
 
Heerscht het gesternte op de bestoven straat.
[p. 135]
X
 
Ik zag van wester-vleugel tot den ooster-De
 
bouw zich strekken waar de vorst aan 't werk
 
Door tralies van zijn kamer in de kerk
 
Kon zien en monnikszang vernam van 't klooster: -
 
 
 
Eskuriaal, gebouwd in vorm van rooster
 
Waarop Laurentius bried. En - kleiner perk -
 
De kelder waar, ompronkt door marmren zerk,
 
Het volk van vorsten slaapt, en wacht den Trooster
 
 
 
Die op de wolken komt voor de' Oordeelsdag.
 
Hij zal hen als te lang vergeten rag
 
Op hoopen vegen en de ruimten reingen
 
 
 
Voor de verworpen dooden die hun roem
 
Verwierven brandende in de vlammen-bloem,
 
Of die op rek en rad hun heer deed pijngen.
XI
 
Wie is dat meisje met de leege paander
 
Die, daar ze vlug langs markt en werkplaats gaat,
 
Zich somtijds bukt naar een vergeten spaander
 
En dan den doek weer over 't korfje slaat?
 
 
 
Die 't hoofd niet heft wanneer een stillestaander
 
Haar van een straathoek treft met losse praat,
 
Maar angstig omziet als zij 't ongebaander
 
Pad inslaat dat de stad voor 't dorp verlaat?
[p. 136]
 
Zij heeft alleen haar armoe en haar droomen
 
En 't vuur dat zij vanavond branden zal.
 
Wanneer de schaduws flakkren op den wal,
 
 
 
Dan, weet zij, zal haar Minnaar zeker komen,
 
Die haar behoedt voor ramp en ongeval
 
En haar in de armen neemt, zijn een en al...
XII
 
Het kindje lag gewikkeld in de doeken
 
Op moeders schoot; het was een armlijk kot:
 
De koe en ezel stonden achter 't schot.
 
‘Wat die drie koningen in 't huisje zoeken?’
 
 
 
Jozef was graag gevlucht in donkre hoeken.
 
Hij hield zich stil terzij: hij zat voor zot.
 
Maar noch gevolg noch vorsten toonden spot:
 
Geschenken biedend knielden zij, die kloeken.
 
 
 
Rondom de stal was van de rossen 't neien,
 
Uit de open hemel zongen englenreien,
 
't Kindje zat stil en zag en hoorde 't aan.
 
 
 
Maria lachfe en vond het heel natuurlijk.
 
Jozef besloot: het spel was puur figuurlijk.
 
Slechts koe en ezel hadden 't feest verstaan.
XIII
 
Een vaas van wit glazuur waar blauwe tulpen
 
Op rijzen met hun steel en slanke blad,
[p. 137]
 
De ronding volgend, en uit cirkelpad
 
Van aan elkaar gerijde ranke schulpen.
 
 
 
Het blank is mat en melkgedrenkt en fulpen,
 
En 't lamplicht glinstert in dat kostlijk vat,
 
In 't puin gevonden van een grieksche stad,
 
Waar 't lang bewaard bleef onder laatre stulpen.
 
 
 
Nu staat dat daar en is mijn stil vermaak,
 
Als ik zijn schoonheid voel met minnende oogen.
 
Ik ook beleef nu blij mijn avondwaak
 
 
 
Opdat een vreemdling eens met zachtbewogen
 
Gelaat zal zitten voor mijn blijde taak,
 
Als wij die stierven niets op hem vermogen.
XIV
 
Het is niet dat ik leef, beweeg en ga,
 
Maar dat ik levende in bewogen rust
 
Aldoor de golf hoor dreunende op de kust,
 
Aldoor mijn land en einder gadesla.
 
 
 
De horizonnen zien: daar haak ik na.
 
Zoodat ik bevend van weerhouden lust
 
Het hart van 't Al te zijn, mij onbewust
 
Voel aadmen met de sfeer waar 'k midden sta.
 
 
 
Ik breid mijn armen uit opdat ik aard
 
En hemel moog' omvangen en hen druk
 
Aan de open borst, zoo wijd en warm voor hen.
[p. 138]
 
Ik sluit ze en heb hun beeld, nu trouw bewaard,
 
In mij, mijn heul in ramp en ongeluk,
 
Als ik beken hoe 'k nochtans zalig ben.
XV
 
Ik trek mij saam. Ik bind, ook wind ik mij.
 
Ik wind me als garen op een klos: ik weet
 
Niet welke hand me ontwarren zal: welk kleed
 
Genaaid wordt met mijn draden. Of als 't Ei
 
 
 
Dat Vogel Rok op oostersch eiland lei,
 
Gelijk een Dom, waar hand en voet van gleed
 
Die 't wou bestijgen, en wiens wand niet sleet
 
Van steen of wapen. Zóó ben ik, tot Gij,
 
 
 
Gij, Naaier van het Feestkleed, met uw hand
 
Me ontbindt en in uw zoom stikt, - totdat, zwaar
 
Van slag, de zon verduistrend, op mijn strand
 
 
 
Gij u weer neerlaat, Vogel Rok, om daar
 
't Ei te bebroeden dat gij legde: o rijz'
 
Met u die nieuwe vogel beurtgewijs.
XVI
 
Zoo sta ik dan weer stil. De blauwe lijnen
 
Van 't verste land zijn lokkend damp-bedonsd.
 
Naar zich de hemel klaart of dichter fronst
 
Bedrijven de aard schaduw of zonneschijnen.
[p. 139]
 
Millioenen takken, halmen, vezels, twijnen
 
Zich saam tot dit beweven veld, dat gonst
 
Van wat vliegt, springt en kruipt, in plassen plonst,
 
Of lomp van gang en schred de wei doet deinen.
 
 
 
Ik blijf dan hier. Ik wil dat breed gebied,
 
Zoo needrig-rijk, niet voor een grootscher laten:
 
Hier is geen grens dan die van 't wijdst verschiet.
 
 
 
Ik wil voor deze een wildre wereld haten:
 
Haar kloof doorspeur, haar berg bestijg ik niet -
 
En toch - die hoogte waar wij samen zaten..

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken