Aesthetische beschouwing bij bijlagen 3 en 4.
Door V. Huszàr.
Alle geestesgestemdheid in aesthetischen zin moet bewust (modern) of onbewust (antiek) geestelijk-menschelijk of driftig-dierlijk geobjectiveerd worden, deze onderscheiding te verstaan in relatieven zin. (Zie mijn inleiding 11 jaarg. No. 1 ‘De Stijl’). Bij een aesthetische beelding moet de bedoeling om aesthetisch te objectiveeren vooropgesteld worden, want zonder dat ontstaat (bewust of onbewust) vormloosheid, met deelen die niet tot 't geheel behooren.
Is er geen consequente doorvoering in de scheppende uiting tot in het kleinste deel toe, dan is het werk nog niet rijp; wat nog niet zeggen wil, dat het niet echt is. De ideeën onechtheid en onrijpheid dekken elkaar niet. - Alle tot in de uiterste deelen consequent doorgevoerde aesthetische objectiveering is in zijn soort volmaakt. Ik zeg ‘in zijn soort’, want ieder soort kan overtroffen worden, wat dan de eerste soort nog niet omverwerpt. Werk, dat in zijn soort onvolmaakt is, kan alleen door iets beters in dezelfde soort overtroffen worden, wat een evolutieproces in zich sluit, waarbij op een bepaald punt het uiterste bereikt wordt en het verval volgt.
Van de hierbijgaande afbeeldingen is er een van werk dat in opkomst is en een dat een periode van verval, van afsterven der Renaissance, weergeeft,
Een modern werk, dat met bewustheid gemaakt is, steunt op, in zijn tijd bestaande geestelijke stroomingen, waardoor de tijdgeest weerspiegelt in het werk. Het is een wisselwerking van individu en gemeenschap, subject en object. Dit is de wording van een stijl in elke kultuur-periode.
Bouwwerken zijn moeilijk vanuit een zuiver aesthetisch standpunt te bekijken; het aesthe-
[p. 274]
tische komt pas na het praktische en constructieve. Het is ongeveer hetzelfde als bij een portret. De eerste eisch van den besteller is de gelijkenis, pas daarna komt de aesthetische waarde in aanmerking en zoo vraagt en oordeelt de groote massa. De meer aesthetisch ontwikkelden echter kijken niet meer uitsluitend naar 't praktische en constructieve van een huis, evenmin als naar de gelijkenis van een portret.
Zulk een standpunt zullen wij trachten in te nemen bij het beschouwen dezer beide bouwwerken, wat met critiek op het eigenlijke bouwen in technischen zin niets te maken heeft, ofschoon wij bij de beide uitingen als nevensgaande bijlagen geven, wel direct zien, dat uit bijl. 3 redelijkheid van constructie spreekt, terwijl bijl. 4 grillig en niet constructief is. Wij kunnen niet nalaten dagelijks huizen te bekijken op het land of in de steden en vinden die mooi of leelijk. Dit is een subjectieve smaakuiting, die verder geen beteekenis heeft als maatstaf voor zuivere appreciatie en inzicht; en daarom zullen wij probeeren uit de werken zelve iets te halen zooals wij in de aesthetische beschouwingen in jaarg. I hebben getracht te doen ten opzichte van beeldende kunstwerken.
We willen niet verder gaan dan belangstelling wekken voor het aesthetische, d.w.z. het resultaat van een zekere beeldingsopvatting.
Een huis bestaat hoofdzakelijk uit begrenzing (muren), dientengevolge begrensde ruimten (kamers), belichting en beluchting der ruimten (vensters), afdekking (dak), enz. Dit zijn de reëele deelen van en voor een bouwwerk, zooals voor een schilder: kleur, lijn, vlakruimte, en voor een beeldhouwer: vormen in en met de vrije ruimte. Deze uitgangspunten of beeldingswaarden zijn de onmisbare deelen (elementen) voor het geheel. De soort materie, die men gebruikt, hangt af van het resultaat van den technischen gang der wetenschappen. De keuze der materialen hangt af van den aanleg van den bouwmeester, naarmate die hartstochtelijk, natuurlijk, dierlijk, of wel redelijk, geestelijk, menschelijk is. Hoe meer gecultiveerd de bouwmeester is, hoe minder hij de natuurlijke materialen zal laten domineeren, zooals: met de ‘hand gevormde’ baksteen, hout, riet, enz. De keuze van het materiaal is een directe uiting van de geestesgesteldheid van den bouwmeester. Is hij hartstochtelijk aangelegd, dan zal hij de materialen kiezen welke die gevoelens bevredigen, dus gevoeligheden objectiveeren. Gevoeligheden zijn bij een werkelijk modern bouwmeester afwezig en daarom moeten moderne schilders en beeldhouwers alle gevoeligheden overwinnen, om in eenheid met het bouwwerk te komen en zoo tot monumentaliteit te geraken. Men begaat steeds de groote fout bij de moderne werken gevoeligheden te zoeken. De grondidee van de moderne kunstwerken is: evenwichtige verhouding beelden tusschen subject en object; tusschen reëele redelijke middelen en ideëelen inhoud (het aesthetische) van deelen zoowel onderling, als van deelen tot 't geheel; tusschen uitdrukkingsmiddel en beeldenden drang; enz. enz.
Beschouwt men de moderne kunst niet van dit standpunt en zoekt men b.v. psychologische bizonderheden der kunstenaars, dan begaat men steeds de fout oude opvattingen te gebruiken bij nieuwe kunstuitingen. Noch het redelijke, noch het emotioneele in de nieuwe beelding domineert, daar de realiseering van het universeele (alomvatting) al in zich sluit elke eenzijdigheid op te heffen en tot evenwicht te brengen. - Een redelijk, dus geestelijk modern kunstenaar luistert niet in de eerste plaats naar zijn gevoelens, maar naar zijn inzicht in universeele waarden, waarvan hij bij zijn werk gebruik maakt.
[p. 275]
Natuurlijkheid, dierlijkheid of hartstocht heeft altijd behoefte aan uiterlijk effect, wat te verklaren is, daar de zinnelijke prikkels de drijfkracht zijn; geestelijk redelijk leven daarentegen zet de prikkels om en zoekt logische evenwichtige harmonie. Men is geneigd de uitingen van dit laatste niet tot de kunsten te rekenen door de conservatieve opvatting, dat kunst alleen maar de gevoelens moet bevredigen, waardoor alle geestelijkheid genegeerd wordt; maar dit is weerlegbaar en duidelijk zichtbaar, wanneer men ingenieurswerk vergelijkt met een modern sober kunstwerk, als bijl. 3. Zoo zijn er ingenieurswerken, die in hun soort volmaakt zijn, maar zij missen het beeldende. B.v. automobielen, locomotieven enz. zijn bewonderenswaardige uitingen van het menschelijk vernuft, maar wij missen daarin een gestemdheid (niet: stemming) van het subject tegenover het object, die het beeldende vormt en bepaalt. Als bouwers die geen beeldend vermogen bezitten, toch bouwen en zich bouwmeesters noemen, is dit een vergissing, want die staan dichter bij een ingenieur of constructeur dan bij een kunstenaar en hun werken hebben met beeldende kunst niets te maken.
Zoo is ongetwijfeld een stellige gestemdheid in bijl. 3 n.l. rust en krachtige stand als massa, wat men met constructie alleen niet bereikt.
Betonbouw (zooals op bijl. 3) ontneemt het persoonlijk karakter aan het bouwwerk en voert zoo tot een groepskunst, wanneer hij ten minste zuiver constructief toegepast is en zijn deelen in rythmische verhouding tot elkaar zijn en niet behangen met allerlei versieringen, die het wezen verbergen en weer iets persoonlijks in het werk brengen.
Een even algemeen en monumentaal karakter draagt ook in kiem de moderne, abstrakt reëele schilderkunst, die dus vanzelf een plaats vindt in dergelijke gebouwen. Zoo'n gebouw is als 't ware het fond voor alle moderne beeldende kunsten, die daarin en daarmee kunnen samenwerken.
Denkt men zich, welk soort muurschildering in bijl. 4 zou passen, dan zal men zien dat er geen enkele geschikt voor is, maar wel een schilderij van individueele opvatting, liefst van visueelen aard. Evenzoo met de meubels en de geheele inrichting van de beide gebouwen, die op totaal verschillende opvatting wijst. Alle moderne industrie-producten passen in bijl. 3 (radiatoren, electriciteits-benoodigdheden enz.) terwijl men zich in bijl. 4 een schemerlampje enz. denkt. Zoo kan men nog meer in details treden, wat ieder voor zichzelf doen moet.
Een bouwwerk als bijl. 3 heeft den frisschen rustigen nieuwen geest, beïnvloed vanuit Amerika, dien onze tijd vraagt. Bijl. 4 is een uiting waarbij bewegelijke geraffineerde effekten domineeren. Het werk is meer schilderachtig dan monumentaal. Schilderachtig in dien zin dat b.v. kleuren wier toepassing feitelijk tot het schildersvak behoort, hier door den bouwmeester zijn opgelost om effecten te bereiken buiten de verhouding van de ruimten en massa's om. Zoo zijn er b.v. schilderachtigheden in het verschil van kleuren bij de verschillende houtdeelen; het onderscheid tusschen steen, hout, riet, enz. Het gebouw op bijlage 4 kon niet ontstaan uit de functie der reëele deelen, daarom ontstond de behoefte aan andere elementen bij den bouw. Zoo kan men de plasticiteit van het geheele gebouw meer gebeeldhouwd dan gebouwd noemen.
Bij bijl. 3 domineeren de massa's als resultaat van de werking der binnenruimten; er is wisselwerking tusschen binnen- en buitenbouw, waardoor een rythme ontstaat, en alles heeft
[p. 276]
een neutrale kleur, die geschikt zou zijn voor verdere kleuroplossingen. De plasticiteit is van bouwenden aard, steun en last zijn duidelijk zichtbaar, en maken de beelding uit van het geheel. Het is begrijpelijk dat velen voor dergelijke werken als bijl. 4 voelen, waarin een niet te weerspreken bravour zich uit. Met bewonderenswaardige handigheid zijn de vormen. geheel willekeurig, gebruikt. Het is alsof men in een circus een knap acrobaat gevaarlijke toeren zag doen; de verbaasde menigte kijkt met open mond toe, en is bevreesd dat de kunstemaker zal verongelukken. Een gebouw, als bijl. 4 en vele dergelijke (zie Park Meerwijk te Bergen) zou men in dien zin verongelukt kunnen noemen, omdat 't geheel buiten het wezen en de eischen van den werkelijk modernen tijd staat.
De tijd van Secession en Jugendstil, waarin men zulk effect-najagen vindt, ligt achter ons. Wij hebben hier reeds lang genoeg van en willen een nieuwen geest, zooals die zich uit het werk van bijl. 3 laat zien. Dit heeft redelijke gronden en is niet ingegeven door de effecten van de lijdende zieligheid van het individu. Laat ieder die voor zich houden en niet op de straat brengen.
De betrekkelijke waarde van zulk werk als bijl. 4 is wel te waardeeren. 1e. daar 't echt is, 2e. als men het vergelijkt met den dooden massabouw der laatste tijden, die vele steden ontsiert. Maar volgens ons modern aesthetische inzicht moet zooiets toch verdwijnen om een eenheid in alle vakken te bereiken, waardoor dan pas een goed georganiseerde vakverdeeling en vakbeoefening tot stand komt.
Als men de beide werken ernstig bekijkt, zal men zien dat het huis op bijl. 4, ofschoon 3 jaar na het huis op bijl. 3 gebouwd, al antiek is, vergeleken met dit, wat men in alle details terug kan vinden. B.v. bij den gang der omtreklijnen zoowel de horizontale als de vertikale, die bij 3 strak en krachtig, bij 4 soepel en week zijn; bij de ramen, die bij 3 organisch met het geheel samenvallen, bij 4 als vlakvulling decoratief zijn opgevat om 't uiterlijk effect te verhoogen.