Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het refrein in de Nederlanden tot 1600 (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het refrein in de Nederlanden tot 1600
Afbeelding van Het refrein in de Nederlanden tot 1600Toon afbeelding van titelpagina van Het refrein in de Nederlanden tot 1600

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.62 MB)

XML (1.25 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het refrein in de Nederlanden tot 1600

(1953)–A. van Elslander–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]

Inleiding

Bij een voorafgaande en voorlopige poging tot karakterisering van het Refrein in het algemeen eist vooreerst de benaming zelf onze aandacht. Enkele gegevens over spelling, etymologie en betekenis van de benaming ‘Refrein’ zijn hier wellicht niet ongewenst, vooral daar het woord vroeger nooit systematisch werd onderzochtGa naar voetnoot(1).

Het woord ‘Refrein’ vertoont zich zowat in alle mogelijke gedaanten. We treffen het voor het eerst aan in een Gentsen Archief-tekst van 1448, waar het tot tweemaal toe ‘Refrain’ wordt gespeldGa naar voetnoot(2), een spelling die slechts zelden voorkomt en ons enkel nog bekend is uit een Oudenaardsen tekst van 1501Ga naar voetnoot(3). Daarnaast duikt een grote verscheidenheid van vormen op, die voornamelijk tot twee types herleidbaar zijn: ‘Refrein’ en ‘Referein’, met dan voor ieder type verscheidene varianten van bijkomstig belangGa naar voetnoot(4). Toch komt ‘Refrein’ veel minder voor dan ‘Referein’, een vorm die eenvoudig te beschouwen is als ‘Streckform’ uit het oorspronkelijke ‘Refrein’ ontstaan. Deze laatste vorm wordt enkel in den bundel van Jan van Doesborch (Antwerpen, c. 1530) systematisch, met uitsluiting van elken anderen, gebruikt; elders komt hij slechts zelden voorGa naar voetnoot(5).

[pagina 6]
[p. 6]

De Castelein gaat zelfs zover, de spelling ‘Refrein’ onjuist te noemen; volgens hem is ‘Referein’ integendeel de passende spelling, omdat zij overeenstemt met de ‘etymologie’Ga naar voetnoot(6):

 
Van refererene, heetet een Referein
 
Niet een Refrein, dwelck es te verhachtene,
 
De etymologie haudt dat in certein:
 
Oft, om dat de vuer clausen ende tgheheel plein
 
Totten stock verhaeld werdt, met den zin te wachtene...Ga naar voetnoot(7)

Deze etymologie, waarbij ‘Referein’ met het Latijn ‘referre’ in verband wordt gebracht, in het begin van de vorige eeuw ten onzent nog door P. WeilandGa naar voetnoot(8) voorgestaan, weerstaat niet aan een ernstig onderzoek. ‘Refrein’ werd eenvoudig ontleend aan het Franse ‘refrain’Ga naar voetnoot(9), dat we in dezen vorm voor het eerst in teksten aantreffen tegen het einde van de XIVe eeuwGa naar voetnoot(10). De overeenkomst in den vorm is zo groot, dat twijfel omtrent de ontlening vrijwel uitgesloten is. Ze gebeurde waarschijnlijk in de eerste helft van de XVe eeuw, zeker vóór 1448Ga naar voetnoot(11).

De betekenis onderging hierbij echter een verandering. ‘Refrain’

[pagina 7]
[p. 7]

in het Frans van het einde van de XIVe eeuw en nu nog: ‘un ou plusieurs mots répétés à chaque couplet d'une chanson, d'un rondeau’Ga naar voetnoot(12), werd in het Nederlands van de XVe en XVIe eeuw de benaming voor een dichtsoort die juist het ‘refrain’ tot kenmerk heeft. We kunnen deze ontwikkeling in de betekenis echter niet aan de hand van teksten nagaan, daar deze ontbreken. We weten enkel met zekerheid dat ‘Refrein’ reeds in 1448 als benaming van het bekende Rederijkersgenre werd gebruikt en daarnaast - althans in de XVIe eeuw - ook synoniem van ‘spreekwoord’Ga naar voetnoot(13) moet zijn geweest. Verder vermelden we ook het bestaan van een werkwoord ‘ref(e)reinen’Ga naar voetnoot(14), heel kennelijk een deverbatief, en van een verkleinwoord ‘ref(e)reinken’, ‘ref(e)reintjen’Ga naar voetnoot(15). Blijft dan nog ‘Refrein’ in zijn voor de XVe en XVIe eeuw gewone betekenis te definiëren.

 

Wie een dichtsoort nader wil omschrijven, kan hierbij uitgaan van den inhoud of van den vorm, naar gelang het te definiëren dichtgenre een inhouds- of een vormbegrip is. Daar het Refrein in hoofdzaak een vormbegrip is, zullen we in deze Inleiding vooreerst over enkele formele kenmerken handelen.

Een nauwkeurige en verantwoorde omschrijving kunnen we hier echter nog niet geven: het Refrein vertoont in zijn vorm een te grote verscheidenheid, die bovendien nooit in haar geheel en op voldoende wijze werd onderzocht. Aangezien dit vraagstuk in een afzonderlijk hoofdstuk zal worden besproken, bepalen we ons hier bij het opnoemen van enkele algemene kenmerken, die ons zullen toelaten van den beginne af aan duidelijk te maken wat we in dit werk onder ‘Refrein’ zullen verstaan, namelijk:

een dichtsoort van 4 of meer strophen, alle - behalve de laatste, de ‘Prince’, welke korter kan zijn - even lang en telkens besloten met een ‘refrain’ van één of twee verzen,
[pagina 8]
[p. 8]
door de Rederijkers meestal ‘stok’, ook wel eens ‘stokregel’ of ‘regel’ genoemd.

De ‘Prince’ bevat de opdracht tot den Prins van de Kamer of - en dit komt het meest voor - tot een ander persoon die dan met ‘Prince’ of ‘Princesse’ wordt toegesproken.

De ‘stok’ is het kenmerk, waardoor het Refrein onder de strophische dichtsoortenGa naar voetnoot(16) zijn bijzondere plaats inneemt. Het geeft het thema aan van het gedicht.

We zullen hier niet verder handelen over de vormeigenaardigheden van het Refrein; die zullen immers het voorwerp uitmaken van een afzonderlijk en stelselmatig onderzoek. Wel is ook hier een poging gewenst, om nauwkeurig de grens aan te geven tussen het Refrein en een paar verwante genres, in hoofdzaak het Lied en de Ballade.

Het onderscheid tussen Lied en Refrein ligt niet enkel in den vormGa naar voetnoot(17), maar ook in de gevoelsatmospheer; het Lied was vooral bestemd om gezongen te worden, terwijl het niet is gebleken dat dit ooit voor het Refrein het geval zou zijn geweestGa naar voetnoot(18). G. Kalff heeft dit verschil zeer juist ingezien wanneer hij hierover schrijft: ‘Zeggen en zingen komen voort uit en beantwoorden aan verschillende gemoedstoestanden.

[pagina 9]
[p. 9]

Bij hen, die zeggen, mag men over het algemeen meer kalmte onderstellen, meer zelfbeheersching en zelfbewustheid. Het zingen daarentegen komt gewoonlijk voort uit een, door vreugde of smart ontroerd, gemoed, dat geneigd is, zich over te geven aan den stroom zijner aandoeningen; dat een drang tot uitstorting gevoelt, waartegen zelfbeheersching weinig baat, waarbij zelfbewustheid minder levendig is.

Het referein kon redeneeren, overtuigen; het lied kon slechts opwekken, ontroeren, aangrijpen. Natuurlijk zijn er staaltjes van beide dichtvormen, waarin men tevergeefs zoekt naar de onderscheidende kenmerken, welke wij getracht hebben vast te stellen: er zijn refereinen, louter gevoel of hartstocht; er zijn liederen, louter berijmd proza...’Ga naar voetnoot(19).

Het is niet altijd eenvoudig, de grens scherp te trekken tussen het Refrein en de dichtsoort die door de Rederijkers ‘Bal(l)ade(n)’ werd genoemd. Dit wordt nog bemoeilijkt door het feit dat de Rederijkers zelf hierover geen klare denkbeelden schijnen te hebben gehadGa naar voetnoot(20). Wanneer we dan de practijk nagaan, komen we tot het besluit, dat de Ballade een strophische dichtvorm was, niet bestemd om gezongen te worden, waar echter het voor het Refrein zo typische kenmerk van het ‘refrain’, dat op het einde van iedere strophe terugkeert, ontbreekt. Het is in dit verband niet van belang ontbloot hier even De Castelein aan het woord te laten. Volgens hem zijn er dichters,

 
Gheleerd ende fijn in dees const principalic,
 
Die een balade heeten op desen termijn,
 
Allerhande dichten hoedanich zij zijn,
 
Ende hauwent ouer name generalic:

Hij is echter een andere mening toegedaan:

 
Vveder zij dit wel sustineren of qualic,
 
Vveder strictelick ofte weder rumelic,
 
Ick hauwe balade name specialic
 
Van zeven, achte, neghene, zoomen audt costumelic...Ga naar voetnoot(21).

Terwijl dus volgens sommige dichters de Ballade een algemene benaming is voor strophisch gedicht, wordt ze door De Castelein veel enger opgevat; bij hem is ze een strophe van zeven, acht of negen regels. Deze beperking wordt echter niet door alle dichters in acht genomen en is overigens niet in strijd met de kenmerken

[pagina 10]
[p. 10]

die we hebben opgegeven en die uit de practijk van de dichters zelf werden afgeleid. Weliswaar vinden we soms het opschrift ‘Refrein’ boven strophische gedichten zonder ‘refrain’ waar we eerder de benaming ‘Ballade’ zouden verwachtenGa naar voetnoot(22), terwijl we dan weer ‘Ballade(n)’ aantreffen boven een gewoon RefreinGa naar voetnoot(23), maar deze afwijkingen zijn niet talrijk. Veel belang zullen we er dan ook niet aan hechten. We noteren enkel dat ‘Refrein’ in enkele gevallen in de meer algemene betekenis van ‘strophisch gedicht’ - wat de Rederijkers ‘Bal(l)ade(n) noemden - wordt gebruikt.

 

Tot hiertoe hebben we ons bij deze voorlopige poging tot kenschetsing van het Refrein beperkt tot de vormeigenaardigheden; een paar woorden met betrekking tot den inhoud kunnen hier volstaan. Door het Refrein tot de lyrische genres te rekenen doen wij de feiten enigszins geweld aan. Zelfs indien wij het begrip ‘lyriek’ zeer ruim nemen, komen wij er nog niet helemaal. Vooral de boertige stukken vertonen vaak de neiging tot echte kleine verhalen uit te groeien, dus naar het epische genre over te gaan, terwijl we in vele ernstige stukken tevergeefs enige lyrische vlucht bespeuren: ze ver-

[pagina 11]
[p. 11]

vallen vlug in droge didactiek. Wanneer we dan zeggen dat de Refreinen gedichten zijn die heel wat lyrische elementen bevatten, maar dat zuiver lyrische stukken integendeel vrij zeldzaam zijn, komt dit best met de waarheid overeen.

De Rederijkers zelf onderscheidden naar den inhoud drie verschillende categorieënGa naar voetnoot(24): ‘int vroede’Ga naar voetnoot(25) ook soms ‘int wys(e)’, ‘int sotte’ en ‘int amo(u)reuze’. In deze indeling is echter nog een bijzondere soort van Refreinen niet vertegenwoordigd, die in de tweede helft van de XVIe eeuw zelfs een overwegende betekenis zou krijgen: we bedoelen de stukken die toen naar aanleiding van de politieke en religieuze twisten in de Nederlanden werden geschreven en dikwijls waardevolle bronnen zijn voor de kennis van den in die jaren heersenden geestestoestand. Het Refrein werd dan pamphlet als zodanig zowel door de aanhangers van de nieuwe als door de verdedigers van de gevestigde leer als wapen in den strijd tussen de gezindheden gehanteerdGa naar voetnoot(26).

 

Het is bekend hoe het drama bij de Rederijkers in de hiërarchie van de genres op den hoogsten trap stondGa naar voetnoot(27). Niettemin werd ook het Refrein met voorliefde beoefend; bij allerlei gelegenheden werden er dan ook Refreinen gedicht. Zo vernemen we dat de officiële dichter te Oudenaarde, Andries vander Meulen, in September 1501 vergoed werd ‘voor trefrain by hem ghemaect, ter bliscap van den huwelicke

[pagina 12]
[p. 12]

van der dochtre van den coninc van Vranckrijcke ende den hertoghe Kaerle van Luxembourch’Ga naar voetnoot(28). Later was het De Castelein, die deze bediening waarnam. Ter gelegenheid van verscheidene feestelijkheden heeft hij Refreinen vervaardigd. In 1525, ‘ter causen’ van de overwinning van Karel V, dichtte hij een Refrein op het ‘Lot des geluks’ dat door een speler, die den Koning van Frankrijk moest verbeelden, op het toneel werd ‘uitgegalmd’Ga naar voetnoot(29). In 1528, bij een bezoek van een bevriende Kamer uit Edingen was het weer De Castelein, die een welkomstgroet uitsprak en de verenigde kunstvrienden gedurende den maaltijd met een geestig ‘Bankrefrein’ vergastteGa naar voetnoot(30). In 1544 ten slotte, ter gelegenheid van den vrede van Crespy, kreeg De Castelein een vergoeding voor de ‘occupatie bij hem ghedaen, alsmen processie generaal drouch vor den pays; metsgaders vor diversche rondeelen, refereynen, baladen ende anderssins, uutghelesen in de processie vorseyt’Ga naar voetnoot(31).

Bij het bezoek dat de Prins van Oranje einde December 1577 begin Januari 1578 aan Gent bracht, werd hem zowel bij zijn aankomst als bij zijn vertrek een Refrein ‘ghepresenteert’Ga naar voetnoot(32). Enkele maanden vroeger, den 18n Augustus, was hem eveneens te Utrecht, door de nieuwe aldaar opgerichte Rederijkerskamer ‘willecoem gheheeten’Ga naar voetnoot(33). In 1594 wordt de Prins van Nassau op 20 Augustus te Alkmaar door Pieters Cornelisz, ‘dienaar des Woorts Gods’, verwelkomd met een Refrein en een LiedGa naar voetnoot(34).

Refreinen werden ook in toneelspelen en volksboeken ingelast ten einde de lyrische passages beter tot hun recht te laten komen, of in ‘amoureuze’ en andere gedrukte ‘bloemlezingen’ naast andere stukken geplaatst. Verder hebben we alle redenen om te geloven dat de groteske en soms sterk gekruide Refreinen ‘int zotte’ in een vrolijk gezelschap hun comische werking niet zullen hebben gemist. Maar ook ernstige stukken vielen hier in den smaak zoals duidelijk blijkt uit de bekende passage in Mariken van Nieumeghen waar deze

[pagina 13]
[p. 13]

in een herberg te Antwerpen een ‘Refrein van Rethorica’ voordraagtGa naar voetnoot(35).

Dat het Refrein zo druk werd beoefend hoeft ons inmiddels niet te verwonderen; de leden van de letterkundige verenigingen van die dagen, de Kamers van Rethorica, kwamen op geregelde tijdstippen bijeen en oefenden zich in de dichtkunst. We halen in dit verband een passus aan, die hiervoor bijzonder duidelijk en tekenend is. Hij heeft betrekking op de Gentse Kamer ‘De Fonteine’ maar alles pleit er voor, dat ook in andere Kamers gewoonten van dien aard in zwang warenGa naar voetnoot(36).

‘Item salmen alle iij weken tsondaeghs ten tween naer noene vp de camere vander fonteine gheuen een hoedekinGa naar voetnoot(37) ende de ghuene dient ghegheuen sal werden sal zijn ghehouden binnen derden daghe daer naer ouer te gheueneGa naar voetnoot(38) een Refrain van also vele veersen als hem ghelieuen sal omme tgheselscip binnen iij weken daer naer te dichtene. Oec sal hij vpstellenGa naar voetnoot(39) eenen prijs zulc ende also cleene van prijse als hem ghelieft omme te hebbene den ghuenen dien best nae doen sal Ende tsondaechs ten iij weken omme commende sal elc ghehouden zijn te ij hueren naer noene ende ter plaetse vorseit ouer te gheuene voor tghemeen gheselscap tghuend dat hij daer naer ghedaen sal hebben. Ende de ghuene die thoedekin also ghehadt sal hebben sal dan den gheselscepe te voren gheuen eenen pot wijns van vj grooten Ende voort bij haerlieder Rade thoedekin overgheuen inder manieren voren verclaerst Emmers wel verstaende dat elc commende ten Refraine ghehouden wert ten incommene voor tgheselscip te dichtene ij veerse of meer oft te zinghene oft anders yet bourdelicx te doene vp de verbuerte van eenen grooten’Ga naar voetnoot(40).
[pagina 14]
[p. 14]

Gewoonlijk werd verder ieder jaar onder de leden van een zelfde vereniging een meer plechtig feest, ‘scole van rethorycken’Ga naar voetnoot(41), gehouden. Later zouden hierop ook niet-leden worden uitgenodigd.

Van groter belang waren de wedstrijden tussen verschillende Kamers, de eigenlijke Refreinfeesten, waarover we in een afzonderlijk hoofdstuk uitvoeriger zullen handelenGa naar voetnoot(42).

 

Wanneer voor het eerst het Refrein in onze letterkunde optreedt zullen we verder nader hebben te onderzoeken. Het staat echter vast dat het genre reeds in de XVe en ook later in de XVIe eeuw met grote voorliefde werd beoefend; onder de lyrische dichtsoorten neemt het zelfs een heel vooraanstaande plaats in en dit zal zo blijven tot omstreeks 1560. Dan doen de Ode en het Sonnet hun intredeGa naar voetnoot(43), terwijl de Renaissance-dichters in hun lyriek daarnaast bij voorkeur den Liedvorm zullen beoefenen. Met het einde van de XVIe eeuw heeft het Refrein dan ook zijn betekenis in het letterkundig leven voor een groot deel verloren. Weliswaar blijft de vorm tot in het midden van de XVIIIe eeuw bestaan, maar het feit dat de grote XVIIe eeuwse dichters geen Refreinen meer hebben geschreven bewijst voldoende dat het genre niet meer paste bij hun opvattingen van het literaire, die in zo menig opzicht van de oude ‘rhetoricale’ kunst waren gaan afwijken. De Refreinen uit de XVIIe eeuw en later zijn dus afkomstig van kringen die een taaie maar niet meer levenskrachtige literaire traditie zijn blijven voortzetten. Zowel naar den inhoud als naar den vorm biedt het Refrein na c. 1600 slechts weinig meer dat onze belangstelling zou kunnen wekken. Daarom hebben we dit jaar als grens aangenomen en handelt deze studie dus in hoofdzaak over het typische Rederijkersgenre in zijn bloeiperiode: de XVe en XVIe eeuw.

voetnoot(1)
In het Woordenboek der Nederlandsche Taal werd het nog niet behandeld; in het Middelnederlandsch Woordenboek wordt het zelfs niet eens vermeld.
voetnoot(2)
Gent, Stadsarchief, Register van de Keure, 1447-1448, fol. 78. (Instelbrief van de Rederijkerskamer ‘De Fonteine’). Ph. Blommaert, die dezen tekst uitgaf, geeft verkeerdelijk ‘refrain’ en ‘ten referaine’. In het origineel staat duidelijk ‘Refrain’ en ‘ten Refraine’. De passus waarin dit voorkomt wordt verder in den loop van deze Inleiding in zijn geheel medegedeeld.
voetnoot(3)
D.J. Vander Meersch, Kronyk der Rederykkamers van Audenaerde, in: B.M., d. 7 (1843), bladz. 16.
voetnoot(4)
Deze verschillen doen zich in hoofdzaak voor in de schrijfwijze van de ei (ei, ey, eij, ij); ook wordt wel eens een dubbele f geschreven, of zelfs een v, zoals in Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. Nr. 19563: ‘Suuerlijke reuereijnen’. In de Twe-Spraack van de Nederduitsche Letterkunst..., Leiden, Chr. Plantijn, 1584, bladz. 7: de eerder ongewone vorm ‘Revierein’.
voetnoot(5)
We tekenden slechts enkele gevallen op: ‘Refreyn’: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. II Nr. 270, fol. 84 (vóór 1500); ‘refreynen’: in een Brugsen Archieftekst van 1494, (zie J.W. Muller en L. Scharpé, Spelen van Cornelis Everaert, Leiden, 1920, bladz. X); ‘Refreyne’ (datief enkelvoud): Gent, Stadsarchief, Taneten Boek, fol. 21 (1512); ‘refreynen’: C. Everaert, Tspel van Tilleghem, vers 56 (in de uitgave van J.W. Muller en L. Scharpé, bladz. 466); ‘reffreynen’: J. Van den Dale, De Wre vander Doot, Brussel, Thomas van der Noot, c. 1516, vers 1513; in den druk van 1543 (Leuven, Reynier Velpen van Diest): ‘refreynen’, (in de uitgave van G. Degroote, Jan van den Dale, Gekende Werken..., Antwerpen, 1944, bladz. 130).
voetnoot(6)
Het heeft vanzelfsprekend geen zin, er over te twisten welke de ‘juiste’ vorm is. Om wille van de uniformiteit spellen we in deze studie overal ‘Refrein’, hierin het voorbeeld volgend van Van Helten, Kruyskamp, van Mierlo. Zie hierover nu ook: G.J. Steenbergen, Een Kleinigheid over Referein en Refrein, in: De Nieuwe Taalgids, 43e jg. (1950), bladz. 311; J. van Mierlo S.J., Refrein of Referein, in: Nieuwe Studiën over Anna Bijns en andere Opstellen, Gent, z.j. [1951], bladz. 59 en G.J. Steenbergen, Nogmaals over Referein of Refrein, in: De Nieuwe Taalgids, 44e jg. (1951), bladz. 339.
voetnoot(7)
M. De Castelein, Const van Rethoriken, Gent, Jan Cauweel, 1555, bladz. 54. We citeren ook verder steeds naar de eerste uitgave (1555).
voetnoot(8)
P. Weiland, Nederduitsch Taalkundig Woordenboek, d. 7, Amsterdam, 1807, i.v. Referein; refrein: ‘zekere soort van gedicht bij de oude Rederijkers gebruikelijk; van het lat. referre, wederbrengen, omdat men aan 't einde van ieder koppelvers denzelfden regel herhaalde...’. Deze verklaring komt ook nog voor bij G.D.J. Schotel, Geschiedenis der Rederijkers in Nederland (tweede uitgave), d. 1, Rotterdam, 1871, bladz. 129 en Pr. Van Duyse, De Rederijkerskamers in Nederland..., d. 1, Gent, 1900, bladz. 166.
voetnoot(9)
Het Franse ‘refrain’ is etymologisch in verband te brengen met ‘refractum’, partic. praeteritum van refrangere, refringere; de verandering van een vroegeren vorm ‘refret’, ‘refrait’ in ‘refrain’ is nog niet voldoende verklaard: Fr. Diez: Etymologisches Wörterbuch der romanischen Sprachen (derde uitgave), d. 1, Bonn, 1869, bladz. 345; W. Meyer Lübke, Romanisches Etymologisches Wörterbuch, Heidelberg, 1911, 7160; A. Jeanroy, Les origines de la poésie lyrique en France au Moyen Age (derde uitgave), Paris, 1925, bladz. 103; E. Gamillscheg, Etymologisches Wörterbuch der Französischen Sprache, Heidelberg, 1928, i.v.; en O. Bloch, W. von Wartburg, Dictionnaire étymologique de la langue française, d. 2, Paris, 1932 i.v., waar een duidelijke oplossing wordt voorgesteld.
voetnoot(10)
Bij Eustache Deschamps, L'art de dictier... (1392), waar ‘refrain’ herhaaldelijk wordt gebruikt; (in de uitgave van G. Raynaud, d. 7, Paris, 1891, bladz. 270, 281).
voetnoot(11)
Dus niet omstreeks 1500, zoals wordt aangegeven bij J. Franck - N. van Wijk, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 's-Gravenhage, z.j. (1929), i.v.
voetnoot(12)
E. Littré, Dictionnaire de la langue française..., i.v.
voetnoot(13)
Het wordt inderdaad in het Thesavrvs Thevtonicae Lingvae, Antwerpen, Plantijn, 1573, (= Plant) omschreven door: quelque balade composee en rithme, refrain, Versus, rhytmica compositio, homoeoteleuton, en bij Kiliaen, Etymologicvm Tevtonicae Linguae..., Antwerpen, Plantijn, 1599, omschreven door de bonte reeks begrippen: Prouerbium, deuerbium, adagium: Versus, rhytmus, poema rhytmicum: homoeoteleuton, vulgo refranium. gal. refrain: hisp refran i. prouerbium, adagium. Toch hebben we Refrein voor ons taalgebied nooit in dien zin ontmoet.
voetnoot(14)
Bij Kiliaen wordt ‘refereynen’, ‘refreynen’ weergegeven door: rhytmos sive proverba pronunciare: dus Refreinen of spreekwoorden uitspreken, hetzelfde bij Plant: Dire des balades et refrains Rhytmos pronuntiare.
voetnoot(15)
‘refereynken’: Mariken van Nieumeghen, vers 503 (in de uitgave van W.H. Beuken, Zutphen, 1931, bladz. 32); ‘refreijnt(i)en’: Een Spul van Sinnen van den siecke Stadt, vers 644 (in de uitgave van H.F. Grondijs, Borculo, 1917, bladz. 24).
voetnoot(16)
Hiermee bedoelen we een dichtgenre dat uit strophen van gelijke lengte bestaat, die ieder hetzelfde rijmschema vertonen. Enkel de ‘Prince’ is soms korter dan de overige strophen en vertoont dan ook een ander rijmschema.
voetnoot(17)
Het Lied bestaat, evenals het Refrein, uit strophen van gelijke lengte, met hetzelfde rijmschema. Het ‘refrain’ is echter geen essentieel kenmerk van het Lied. Zo komen bijvoorbeeld in het Antwerpsch Liedekens Boeck (1544) op een totaal van 221 stukken, 36 Liederen voor met een ‘refrain’ van één of twee regels.
voetnoot(18)
Dat het Refrein niet werd gezongen blijkt nog uit in de XVIe eeuw bestaande uitdrukkingen als: ‘Refreinen zeggen’ ook wel eens ‘Refreinen pronunchieren’ in verband met de Refreinfeesten gebruikt, zoals te Heenvliet (1580), te Delft (1581) en te Leiden (1596); ‘eenige Refereynen seeghde’ (Brusselse Archieftekst van 1559; gepubliceerd door W. Van Eeghem, Drie Schandaleuse Spelen (Brussel, 1559), Antwerpen, 1937, bladz. 84); zie ook de verzen:
 
Hebdy eenen goeden voys, wilt liever singhen
 
Oft segt Refereynen als een Venus pagie
in Die Conste der Minnen, Antwerpen, Jan van Ghelen, 1581; aangehaald bij G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde in de 16de eeuw, d. 1, Leiden, 1889, bladz. 313; ‘Refreinen spreken’: Nv van vruechden, lief, wilt een refreijnt(i)en spreecken in: Een Spul van Sinnen van den siecke Stadt, vers 644; Refereijn sprekende seght met oorlof voor consent// in: Caerte ende Reghelement van de Roeselaarse Rederijkerskamer ‘De Zebaer Herten’ (zie E.G.A. Galama, Twee zestiende-eeuwse Spelen van de Verlooren Zoone door Robert Lawet, Utrecht, 1941, bladz. 77); ‘Refreinen lezen’: ‘Heynken... heeft daer menich Refereynken ghelesen’ in: C. Crul, Heynken de Luyere (in de uitgave van L. Baekelmans, Antwerpen, z.j., bladz. 37). De omstandigheid dat het Lied bestemd was om gezongen te worden heeft ook voor gevolg dat het vers in dit genre aan strakkere metrische voorschriften is gebonden en meestal ook veel korter is dan in het Refrein. Dit laatste kan van belang zijn voor de enkele gevallen waar twijfel zou kunnen bestaan tussen den Refreinvorm en den Liedvorm.
voetnoot(19)
G. Kalff, a.w., d. 1, bladz. 320.
voetnoot(20)
C. Kruyskamp, De Refreinenbundel van Jan van Doesborch, d. 1, Leiden, 1940, bladz. XXXII.
voetnoot(21)
Const van Rethoriken, bladz. 53.
voetnoot(22)
‘Reffereyne’ in: Styevoort, nr. 137; ‘Eyn Refreyn vanden ghelasman van Gent’ in: Brussel, Koninklijke Bibliotheek. hs. nr. 10898-10952, fol. 206;
 
Refereyn op het scheyen
 
van de Leydtsche Intreyen
in: Den Lvst-hof van Rethorica, Leiden, J.J. Orlers, 1596, fol. 34; ‘Nieu Refereyn’ in: Cort Verhael// Van tPrincipael// In Leyden bedreven / By Sotten meest // Die op Vrou Lors Feest Waren verschreven Den xxvj. Mayus / Anno M.D.XCVJ, Leiden, Jan Claese van Dorp, 1596, fol. 98; ‘Refereyn van gestichte van Kercke ende Gods-huyse T'Utrecht’ in: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. nr. 7935-7958, fol. 38; ‘Een Refereyn van die sess Dieren’ in: Abdij van Tongerloo, hs., fol. 40; ‘Suuerlijke reuereijnen’ in: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. nr. 19563, fol. 24v.
voetnoot(23)
‘Balade’ in A. De Roovere, R.W., Antwerpen, Jan van Ghelen, 1562, fol. 63v en fol. 84; ‘Amorues balade’ in: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. II, nr. 119, fol. 57; ‘Balade’ in het volksboek Vanden, X, Esels, Antwerpen, Weduwe Jacob van Liesvelt, 1558, fol. 7v (in onze uitgave Antwerpen, 1946, bladz. 10); ‘Baladen van Achten’ in de Const van Rethoriken, bladz. 95. Er zijn ook enkele gevallen waar de twee benamingen op eenzelfde stuk blijken te slaan. Zo wordt bij Anna Bijns, Eerste Boek, Nr. 14 eenzelfde gedicht in het Register ‘Balade op den A.B.C.’ genoemd, terwijl boven het gedicht zelf geschreven staat: ‘Refereyn XV op den geheelen ABC’. In den bundel van Jan van Styevoort, staat boven Nr. 155 het opschrift ‘Reffereyn’, terwijl de dichter op het einde spreekt van zijn ‘balade’. Zelfs De Castelein schijnt wel eens te hebben getwijfeld. We zagen reeds dat volgens hem de ‘Baladen’ een strophisch gedicht was van 7, 8 of 9 verzen per strophe. Wanneer dergelijke gedichten nog een ‘refrain’ hebben, weet hij niet goed, of hij ze ‘Balladen’ of ‘Refereinen’ moet noemen en geeft dan ook beide benamingen: Item Baladen, Referein, de neghen OO; Const van Rethoriken, bladz. 115. Verder bladz. 116:
 
Nochtans heetent hier Refereinen ind land
 
Van seven, achte, neghene, ghemaeckt vuer dhand,
 
Daer men stock refereerd naar refereins zeden.
voetnoot(24)
Zoals onder meer, in de Refreinfeesten te Gent (1539): ‘int vroede’, ‘int zotte’, ‘int amoureuze’; Te Rotterdam (1561): ‘int vroede’, ‘int amoureus’, ‘int sot’; te Heenvliet (1581), ‘int wijse’, ‘int amoureuse’; te Rotterdam (1598) de minder voorkomende categorieën ‘int 't geestelic’ en ‘int politycque’; in den Refreinenbundel van Jan Doesborch: ‘int amoureus’, ‘int wijs ende van sinnen’ en ‘int sot’.
voetnoot(25)
In deze categorie, die in hoofdzaak religieuse en stichtelijke stukken bevat, treffen we herhaaldelijk de benaming ‘Lof’ aan. Zie: Brussel, Koninklijke Bibliotheek, hs. II, Nr. 270, fol. 56: ‘Dit es eenen sconen lof bij gode’; A. De Roovere, R.W., fol. 11, fol. 19, fol. 46, fol. 49v, fol. 56 en fol. 76: ‘lof’; fol. 88v: beide benamingen: ‘Refereyn ende Lof van Maria’; (in deze verzameling fol. 88v ook ‘Bedinghe’); M. De Castelein, Const van Rethoriken, bladz. 124: ‘Een Lof’. Beide benamingen sluiten overigens elkaar niet uit daar ‘Refrein’ een vormbegrip is en ‘Lof’ een inhouds-begrip is.
voetnoot(26)
Daarom hebben we, bij de bespreking van den inhoud, aan de 3 hoofdstukken, respectievelijk gewijd aan de Refreinen ‘int vroede’, ‘int amoureuze’ en ‘int zotte’, een kapittel toegevoegd over ‘Het Refrein en de Hervorming’ waarin de stukken worden besproken die den weerslag vertonen van Hervorming en Contra-Reformatie. Deze Refreinen in de categorie ‘int vroede’ onder te brengen was minder aangewezen, daar aldus eenzelfde hoofdstuk stukken werden behandeld die zo geheel verschillend zijn van geest en van religieuze inspiratie.
voetnoot(27)
Zie de Const van Rethoriken, bladz. 24:
 
Het es cleen sake refereinen beslichten
 
Liedekens maken, of baladen dichten
 
An de spelen leid de cracht ende de efficacie:
voetnoot(28)
D.J. Vander Meersch, a. art., bladz. 16.
voetnoot(29)
D.J. Vander Meersch, a. art., bladz. 29; opgenomen in de Const van Rethoriken, bladz. 171.
voetnoot(30)
D.J. Vander Meersch, a. art., bladz. 32; eveneens in de Const van Rethoriken, bladz. 212 en bladz. 184.
voetnoot(31)
D.J. Vander Meersch, a. art., bladz. 44.
voetnoot(32)
Beide Refreinen zijn van den Gentsen schilder en dichter Lucas d'Heere. Ze komen voor in de Beschryvinghe van het ghene dat vertoocht wierdt ten incomste van d'excellentie des Princen van Oraengien binnen der stede van Ghendt, den XXIX decembris 1577, Gent, Weduwe Pieter de Clerck, 1578.
voetnoot(33)
Zie het Geuzenliedboek, in de uitgave van E.T. Kuiper en P. Leendertz Jr., Nr. 129, d. 1., Zutphen, 1924; het is eveneens bewaard in een pamphlet van de Bibliotheca Thysiana, waarin ook een afscheidsrefrein voorkomt.
voetnoot(34)
Deze gedichten werden op een in plano blad gedrukt. Zie: Bronnen, bladz. 38.
voetnoot(35)
Zie de uitgave van W.H. Beuken, Zutphen, 1931, bladz. 33. Het ‘pronunceren’ van Refreinen in een herberg schijnt in de XVIe eeuw iets heel gewoons te zijn geweest. Voorbeelden hiervan in één van de getuigenissen gepubliceerd door W. Van Eeghem in zijn Drie Schandaleuse Spelen..., Antwerpen, 1937, bladz. 84 en in Heynken de Luyere van C. Crul (in de uitgave van L. Baekelmans, bladz. 37).
voetnoot(36)
Zie onder meer de lijst ‘vragen’ die te Brugge ‘ten jare 1533 en 34 sijn voorghestelt gheweest om daer op te antwoorden by de liefhebbers’ gepubliceerd door J.W. Muller en L. Scharpé, a.w., bladz. XIII.
voetnoot(37)
hoedekin: krans.
voetnoot(38)
overgheuen: overhandigen.
voetnoot(39)
vpstellen: uitschrijven.
voetnoot(40)
We kennen den hier aan te voeren tekst reeds zoals hij werd uitgegeven door Ph. Blommaert achteraan in zijn Beknopte Geschiedenis der Kamers van Rhetorica te Gent, in: B.M., d. 1, (1837), bladz. 417, ook afzonderlijk verschenen en nogmaals opgenomen in zijn Geschiedenis der Rhetorykkamer: De Fonteine, te Gent..., Gent, 1847, bladz. 102. Het is ons echter gebleken, dat de tekst van Ph. Blommaert een groot aantal afwijkingen vertoonde van het gelijktijdig afschrift van het oorspronkelijk stuk: Gent, Stadsarchief, Register van de Keure 1447-1448, fol. 78, regel 63, en niet Register K.K., bladz. 158 zoals verkeerdelijk wordt aangegeven door Ph. Blommaert, a.w., bladz. 98. Daarom werd de tekst door ons diplomatisch afgedrukt; enkel de afkortingen werden opgelost.
voetnoot(41)
J.W. Muller en L. Scharpé, a.w., bladz. IX: ‘scole houden ende prysen vphanghen’. Gent, Stadsarchief, Taneten Boeck, fol. 221: ‘eens siaers of meer te houdene opene scole van Rethorycken’.
voetnoot(42)
Bij M. De Castelein, Const van Rethoriken, bladz. 35 wordt uitdrukkelijk het onderscheid aangegeven tussen het vervaardigen van gedichten ‘om prijs’, dus voor een wedstrijd, of enkel maar ‘vut ghenvuchten’. In dit laatste geval waren de Rederijkers natuurlijk veel vrijer, zowel wat den vorm als wat het te behandelen thema betreft.
voetnoot(43)
Een typische overgangsfiguur is Lucas d'Heere (1534-1584). Zie in dit verband het werk van S. Eringa, La Renaissance et les Rhétoriqueurs Néerlandais, Amsterdam, 1920.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Rethoricale wercken

  • over Refreinenbundel

  • over Refereinenbundel, Anno 1524

  • over Schoon ende suverlijc boecxken inhoudende veel constige refereinen (Refereinen 1528)

  • over Tweede boeck vol schoone ende constighe refereynen

  • over Seer scoon ende suyver boeck, verclarende die mogentheyt Gods, ende Christus ghenade, over die sondighe menschen

  • over De const van rhetoriken

  • over Politieke balladen, refereinen, liederen en spotdichten der XVIe eeuw

  • over Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw


auteurs

  • over Anthonis de Roovere

  • over Jan van Doesborch

  • over Jan van Stijevoort

  • over Anna Bijns

  • over Matthijs de Castelein

  • over Anoniem Geuzenliedboek

  • over Anoniem Politieke balladen, refereinen

  • over Anoniem Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw